Op belofte van profijt
(1991)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdStadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen
[pagina 200]
| |
Het abel spel van Lanseloet van Denemerken in het handschrift-Van Hulthem: hoofse tekst of stadsliteratuur?
| |
[pagina 201]
| |
Ghi hebt mi soe vriendelijc ane getaelt
Met hoveschen woorden ende met sconen.
Ic bidde Gode dat Hijt u moet lonen,
Dat ghi soe hovesch van herten sijt,
Dat ghi mi nu te deser tijt
Soe vriendelijc hebt ghesproken an.
De bewerker van de Goudse druk daarentegen heeft deze passage zodanig gewijzigd dat alleen de belofte van Sanderijn om een trouwe, gehoorzame en onderdanige echtgenote te zijn nu centraal is komen te staan (v. 449-453). [Sanderijn]
Heer ridder soe wil ic dan sijn
U ghetrouwe ende niet af gaen
Gehoersaem ende onderdaen
Als een goet wijf is sculdich horen man
Mede op grond van deze inhoudelijke veranderingen komt Beckers tot de conclusie dat het geïntendeerde publiek van de Goudse druk onder de stedelijke bevolking moet worden gezocht.Ga naar eindnoot6. Maar hoe zit het met het publiek van de Hulthem-versie? Hoewel Beckers meer dan eens zinspeelt op de aanwezigheid van elementen in LH die een burgerlijk publiek aanspreken, wijst hij ook telkens op het hoofse karakter van het abel spel: ‘In LH is de moraal die hieraan verbonden wordt een hoofse, die nauw verbonden is met ridderschap. Men moet te allen tijde hoofs spreken en handelen.’ (p. 227). De vraag of het abel spel van Lanseloet van Denemerken in het handschrift-Van Hulthem bedoeld was voor een burgerlijk publiek durft de auteur vanwege het beperkte kader van zijn onderzoek nog niet te beantwoorden, maar dat deze problematiek nader onderzocht moet worden staat voor hem vast.Ga naar eindnoot7. In deze bijdrage wil ik de vraag naar een mogelijke burgerlijke intentie van het abel spel van Lanseloet van Denemerken in de codex-Van Hulthem opnieuw ter discussie stellen. De opvatting dat dit beroemde verzamelhandschrift waarschijnlijk is samengesteld voor een stedelijk publiek begint geleidelijk aan terrein te winnen. Om het stedelijk karakter van deze codex te illustreren wordt meer dan eens gewezen op de stedelijke thematiek van diverse teksten.Ga naar eindnoot8. Ten aanzien van de abele spelen, bij voorbeeld, veronderstelt H. Pleij dat deze teksten ‘zo'n aangepast hoofse sfeer ademen, welke geheel op de maat lijkt gebracht van de zich emanciperende burger’.Ga naar eindnoot9. Doel van dit artikel | |
[pagina 202]
| |
is om nader in te gaan op de vraag of het mogelijk is om het abel spel van Lanseloet van Denemerken in het handschrift-Van Hulthem te bestempelen als stadsliteratuur, d.w.z. als literatuur die ‘primair (geschikt) gemaakt en bestemd [is] voor een publiek van stedelingen.’Ga naar eindnoot10.
De vraag naar de thematiek oftewel de boodschap van Lanseloet van Denemerken heeft tot nog toe geen eenduidig antwoord opgeleverd. De vier abele spelen in het handschrift-Van Hulthem worden algemeen op grond van hun inhoud en denkbeelden beschouwd als een weerspiegeling van ‘de hoofse cultuur uit de riddertijd, waarvan de glans in de twaalfde eeuw gelegen is en waarvan de invloed nog lang in de veertiende eeuw heeft nagewerkt’.Ga naar eindnoot11. Hoewel sommige Lanseloet-onderzoekers gewezen hebben op de burgerlijke elementen van dit abel spel, is men er toch altijd van uitgegaan dat dit spel vanwege zijn hoofse thematiek (‘Sprect hoveschelike ende mint met trouwen,/ Soe moeghdi troest van vrouwen vercrighen.’ v. 948-949) bedoeld is voor een aristocratisch publiek.Ga naar eindnoot12. Aan de andere kant hebben onderzoekers ook herhaaldelijk opgemerkt dat de thematiek van het standsverschil dat in de proloog is aangekondigd vreemd genoeg afwijkt van de uiteindelijke les zoals die verwoord is in de epiloog.Ga naar eindnoot13. Een aannemelijke verklaring voor de discrepantie tussen proloog en epiloog zou gevonden kunnen worden in het artikel van H. van Dijk, waarin hij probeert antwoord te geven op de vraag hoe de abele spelen in het handschrift-Van Hulthem terecht zijn gekomen.Ga naar eindnoot14. Van Dijk laat zien dat de verbindingen tussen de abele spelen en de sotternieën niet oorspronkelijk zijn. ‘Prologen, epilogen en overgangen tussen abel spel en sotternie, het zijn allemaal plaatsen waar het publiek rechtstreeks wordt toegesproken. Interpolaties die te maken hebben met de praktijk van de opvoering en daarom waarschijnlijk zijn aangebracht door een bewerker-regisseur. De stukken hebben dan vóór ze in het handschrift-Van Hulthem werden opgenomen, deel uitgemaakt van het repertoire van een toneelgezelschap. De veronderstelling is gerechtvaardigd dat de samensteller van de collectie-Van Hulthem de hand heeft weten te leggen op enige regiehandschriften van deze toneelgroep.’Ga naar eindnoot15. Deze hypothese wordt ondersteund door de tekstgeschiedenis van Lanseloet van Denemerken. Het verhaal van Lanseloet en Sanderijn dat in gedrukte vorm eeuwenlang (vijftiende - achttiende eeuw) is verschenen, gaat namelijk niet terug op de versie in het handschrift-Van Hulthem, maar op het origineel. In deze gedrukte versie van Lanseloet ontbreekt de proloog, waaruit valt op te maken dat hij in een latere fase van de tekstgeschiedenis is toegevoegd.Ga naar eindnoot16. Bovendien | |
[pagina 203]
| |
heeft de epiloog in de gedrukte versie een interessante wijziging ondergaan ten aanzien van de uiteindelijke les die uit deze mislukte liefdesrelatie moet worden getrokken: wereldlijke liefde is vergankelijk, alleen de liefde tot God is eeuwigdurend (v. 914-925). bi dit exempel sulle wi verstaen,
dat die minne der werelt mach vergaen.
mer minnen wi gode van hemelrike
die en sal ons niet beswiken.
dus wille wi die werelt laten gliden
ende minnen gode tot allen tiden,
ende bidden Maria die maghet fijn
dat si in onse hulpe wil sijn,
dat wi die minne so moeten draghen
dat wi gode moghen behaghen:
dat gun ons god die hemelsche vader.
nu segghet amen alle gader.Ga naar eindnoot17.
Het ontbreken van de proloog en de gewijzigde vorm van de epiloog in de gedrukte versie ondersteunen de veronderstelling dat de proloog en epiloog als ‘losse’ onderdelen van het abel spel kunnen worden beschouwd die waarschijnlijk naar eigen inzichten werden gebruikt of bewerkt. Maar als de proloog en epiloog inderdaad latere toevoegingen zijn, aangebracht door een bewerker-regisseur, dan is het mogelijk dat de les van de proloog of epiloog ook een latere toevoeging is. Met andere woorden, het is mogelijk dat het abel spel van Lanseloet van Denemerken in het handschrift-Van Hulthem een gelaagde struktuur heeft, die verschillende stadia in de tekstgeschiedenis van dit spel weerspiegelen. De les die Reinout aan het eind van het abel spel van Lanseloet van Denemerken verkondigt kan door de bewerker-regisseur zijn toegevoegd en hoeft niet de les te zijn van het abel spel in zijn oorspronkelijke vorm. Omdat de vraag naar de boodschap van dit spel nauw samenhangt met het publiek dat naar de tekst luistert, is het van essentieel belang te weten of de expliciete les aan het slot van dit abel spel in overeenstemming is met de impliciete boodschap van de tekst. Om dit te kunnen onderzoeken is het mijns inziens noodzakelijk het abel spel in het handschrift-Van Hulthem eerst te analyseren zonder proloog en epiloog. Al aan het begin van het spel wordt duidelijk gemaakt dat er een standsverschil bestaat tussen de twee geliefden. Lanseloet verzucht in de openingsmonoloog dat zijn liefde voor Sanderijn niet wordt geac- | |
[pagina 204]
| |
cepteerd door zijn moeder omdat zij te min voor hem is (v. 37-42). Ay, God Here, hoe mach dit sijn,
Dat ic die scone Sanderijn
Al dus met herten hebbe beseten?
Nochtan wert mi verweten
Van mijnder moeder alle daghe,
Dat ic mine minne soe neder draghe.
Deze mening wordt gedeeld door Sanderijn. Hoewel zij ook van Lanseloet houdt, acht ze een huwelijk tussen hen beiden uitgesloten vanwege het standsverschil (v. 74-79). Al eest dat ic u gerne mach sien,
Ic en ben niet uus ghelijke:
Ghi sijt mi te mechtich ende te rike,
Edel ridder, te sine u wijf.
Daer omme soe moet sijn een blijf,
Al eest dat ic u met herten minne.
De mindere afkomst van Sanderijn wordt uiteraard ook door de moeder van Lanseloet beklemtoond (v. 83-187; 206-209; 283-285); het is duidelijk dat ze de liefde van Lanseloet voor Sanderijn als een schande beschouwt en dat ze alles zal doen wat in haar vermogen ligt om de relatie te verstoren (280-289). Na het vertrek van Sanderijn komt Lanseloet (te laat) tot het inzicht dat hij niet naar de raad van zijn moeder had moeten luisteren. Hij vervloekt haar en neemt het besluit om met Sanderijn te trouwen ‘ondanc alle minen maghen.’ (v. 563) Met dit besluit brengt Lanseloet in praktijk wat hij voordien alleen maar wist van ‘horen lesen’, namelijk dat ware liefde alleen let op gelijke geaardheid en geen onderscheid maakt tussen hoog of laag, rijk of arm (v. 210-223). [...] der minnen cracht
An siet hoghe geboert no rijcheit van goede,
Maer si soect haers gelijc van moede,
Die beide sijn van enen wesen.
Ic hebbe dicke wel horen lesen,
Dat die minne soect haers ghelike.
Al es deen aerm ende die ander rike,
Die edel minne doet haer werc;
Gherechte minne en leit gheen merc
| |
[pagina 205]
| |
Aen rijcheit noch an groetheit van maghen,
Noch nie en dede te ghene daghen,
Maer het comt al bi gheluc.
Gheeft die edel minne haer stuc,
Si ane siet ghene hoghe gheboert.
Deze liefdesopvatting die Lanseloet verwoordt, vertoont een frappante overeenkomst met één van de liefdeslessen uit een Middelnederlands leerdicht over de liefde dat o.a. ook in het handschrift-Van Hulthem is overgeleverd en waarschijnlijk zeer bekend is geweest: Vander feesten. Een proper dinc.Ga naar eindnoot18. Van deze tekst hebben minstens vijf handschriften bestaan, bijna alle afkomstig uit het eind van de veertiende/ begin vijftiende eeuw. De tekst dateert mogelijk al uit het einde van de dertiende eeuw.Ga naar eindnoot19. De contekst van de hierboven geciteerde passage uit Vander feesten is als volgt. Tijdens een schitterend feest ontmoet een ‘clerc’ een mooie jonkvrouw die hem erg aan zijn afwezige geliefde doet denken. De clerc raakt met de dame in gesprek en in antwoord op haar vragen onderwijst hij haar over de liefde. Een van de vele vragen die zij aan hem stelt is: hoe komt het dat ik bij het zien van vele mannen meer van de een houd dan van de ander? Het antwoord van de clerc bevat een uiteenzetting over de vier temperamenten (complexien) die het karakter (de geaardheid) van ieder mens bepalen. Liefde ontstaat door de aantrekkingskracht van gelijke complexiën. Zo komt het dat de sanguinicus de sanguinicus bemint, de cholericus de cholericus, de melancholicus de melancholicus en de flegmaticus de flegmaticus (v. 513-528). Aldus ghesciet op ertrike
Dat men heden daghes mint
Van natueren elc sijn ghelike
Want natuere haer ghelike kint.
Bedi men siet dat selke joncfrouwe
Mint enen armen knecht soe sere
Dat si doer minne ende trouwe
Met hem avontuert haer ere,
Ende si ontseit hare minne
Meneghen wel gheraecten man
Dies an hare soect met sinne:
Dit doet natuere diet wel doen can.
| |
[pagina 206]
| |
En dade die complexie van hare,
Die sknechs complexie ghelijc es.
Dit ongheval en soude oppenbare
Niet ghescien, sijt seker des!
De ideeën die hier door de clerc uiteengezet worden stemmen duidelijk overeen met de argumenten die Lanseloet gebruikt om zijn moeder te bewerken. Gezien de tekstoverlevering van dit leerdicht is het zelfs niet onmogelijk dat Lanseloet op deze tekst doelt als hij zegt: ‘Ic hebbe dicke wel horen lesen,/ Dat die minne soect haers ghelike.’ (v. 214-215). Maar zijn moeder geeft geen krimp. Om de liefde tussen Lanseloet en Sanderijn te gronde te richten gaat ook zij te werk ‘volgens het boekje’. Het snode plan dat zij aan Lanseloet oplegt past namelijk geheel in het kader van regels en voorschriften die bestemd zijn voor geliefden. Op de vraag van de jonkvrouw: Hoe kan men de liefde van een ander verwerven? noemt de clerc als eerste het bezigen van hoofse taal (v. 225-232): Dierste maniere, hoert na mi,
Dats dat hi hovesche tale
Over al spreke, waer hi si,
Want si voeghet elken wale,
Ende namelike die minnen wille,
Hem en voeghet niet gheseit
Noch ghesongen, lude of stille,
Enegherande dorperheit.
Wie de liefde van een ander wil veroveren dient zich dus vóór alles op hoofse wijze te gedragen. Wie zich daarentegen van een geliefde wil ontdoen, moet het tegenovergestelde toepassen: hij moet zich op blufferige, laatdunkende en onhoofse wijze uitlaten over zijn geliefde. Voor dit soort van mannen dienen alle vrouwen te vluchten (v. 349-360)! Dat vierde poent heeft ghebannen
Die minne algader uten lande:
Dats roem, die behoert ten mannen;
Wies dat pleghen, God gheve hem scande!
Ic wille dat metten helsche viere
Haer tonghen ontstaken, die bringhen vort
| |
[pagina 207]
| |
Van vrouwen in enegher maniere
Onhovesch ende beroemeghe wort.
Ic rade alle vrouwen wale
Dat si beroemeghe manne vlien
Ende hem ontsegghen hare tale;
En doen sijs niet, hem sal mescien!
Herhaaldelijk wordt door de clerc beklemtoond hoe onontbeerlijk hoofse taal en hoofs gedrag zijn voor de liefde (v. 389-396; 409-412; 761-764; 833-836). Door valse en onhoofse woorden gaat de liefde onherroepelijk verloren (v. 413-416): Want ontrouwe ende onhovesche wort
Worpen die minne soe neder
- Die goet was eer si was ghestort -
Men en canse op gherechten weder.
De ‘valsche raet’ van de moeder wordt tegen deze achtergrond nu volkomen begrijpelijk. Lanseloet, die, na zijn wil met Sanderijn gedaan te hebben, zich van haar moet afwenden met de woorden: ‘Ic hebbe uus genoech,/ Sanderijn, ic ben uus nu sat/ Ende van herten alsoe mat,/ Al haddic seven baken gheten’ (v. 240-243) wordt aangezet tot onhoofs gedrag. Door het minnespel te vergelijken met een schranspartij stelt Lanseloet zich op het niveau van een ‘dorper’, een onbeschofte boerenpummel, die niet weet wat liefde is.Ga naar eindnoot20. De moeder krijgt haar zin; de reactie van Sanderijn op de grove manier waarop Lanseloet haar behandelt ligt geheel in de lijn der verwachtingen: meer dan door de gedwongen vrijpartij voelt ze zich nog het meest gekrenkt door het onbehoorlijke gedrag van Lanseloet na het gebeuren en ze besluit het hof te ontvluchten (v. 322-341). De geconstateerde overeenkomsten tussen het abel spel van Lanseloet en Vander feesten, suggereren dat het abel spel ideeën of opvattingen over de liefde en aanverwante zaken bevat die waarschijnlijk herkenning zullen hebben opgeroepen bij het eigentijdse publiek. De vraag die zich hierbij onmiddellijk opdringt is: met welke bedoeling heeft de dichter deze hoofse elementen in zijn spel opgenomen? Alvorens nader op deze vraag in te gaan wil ik eerst kijken naar de liefdesopvatting van het andere liefdespaar in dit abel spel, namelijk die van Sanderijn en de ridder. Een van de opvallende kenmerken in Sanderijns ideeën over de liefde is het verband dat ze legt tussen liefde, eer (maagdelijkheid) en | |
[pagina 208]
| |
huwelijk. Hoewel ze toegeeft van Lanseloet te houden, acht ze een huwelijk met hem uitgesloten, omdat ze niet zijn gelijke is in sociaal en financieel opzicht (v. 72-79). Zij streeft naar ‘gherechte minne sonder dorpernie’ (v. 106-107), d.w.z. zij wil haar maagdelijkheid bewaren voor de man die met haar zal trouwen en zij zal er nooit in toe stemmen om de bijslaap te zijn van hogergeplaatsten (v. 80-83; 94-107). Zelfs de hoofse wijze waarop Lanseloet haar smeekt om met hem het minnespel te spelen - volgens de clerc in Vander feesten één van de vier manieren waarop men liefde kan verkrijgen (v. 249-256) - kunnen haar niet tot andere gedachten brengen (v. 114-123). Och Sanderijn, en seldi mi
Laten dan in dit verdriet?
En sal uus mijn ontfermen niet,
Dat ic troest van u mochte ontfaen,
Ende ghi met mi wout spelen gaen
Hier neder in dit groene dal,
Daer die voghelkine maken gescal
Ende die bloemen staen int groen,
Scone maghet, sonder mesdoen
Ende al sonder dorperheit?
Sanderijn blijft nuchter. Vele vrouwen zijn al bedrogen door mannen, die ze te veel vertrouwden. Ze kent op de hele wereld geen enkele man die niet zijn wil met haar zou doen als ze met hem het bos in ging (v. 124-135). Nadat Sanderijn in de val van de moeder is gelopen, beklaagt ze zich over de schande die haar is aangedaan door Lanseloet en zijn moeder. Ze bidt tot de H. Drievuldigheid en de H. Maagd om haar voor toekomstige schande te behoeden. Nooit meer wil zij de vrouw van een man zijn in beschamende omstandigheden; nooit meer wil zij door een man op dorperse wijze worden behandeld (v. 348-357). Als de ridder haar ontdekt in het woud, smeekt ze hem dan ook onmiddellijk om haar geen ‘dorperheit’ aan te doen, maar haar te behandelen zoals een goede ridder betaamt (v. 402-407). Zijn vriendelijke houding en hoofse woorden maken indruk op haar en ze stemt in met het verzoek van de ridder om zijn vrouw te worden (v. 472-481). Het verband tussen liefde en huwelijk dat zo expliciet door Sanderijn wordt gelegd is (nog steeds) een van de grondslagen van de r.-k. geloofsleer. Het huwelijk is door God ingesteld, puur en alleen ten behoeve van de voortplanting; de geslachtsdaad die niet gericht is op | |
[pagina 209]
| |
het verwekken van kinderen, maar op seksueel genot is zondig. De veertiende-eeuwse schepenklerk uit Antwerpen, Jan van Boendale, populariseert dit theologisch standpunt als volgt in zijn leerdicht voor leken (v. 8-22):Ga naar eindnoot21. God gaf Adame een wijf
In dat erdsche paradijs,
In dier manieren, in dier wijs,
Datsi twee één vleesch sijn souden,
Ende daeromme den huweleec houden
Datsi kinder souden te gader
Winnen, die den hemelschen vader
Die[nen] souden ewelijc.
Hieromme was thuwelijc
Puerlec ghemaect alleene,
Ende om ander dinc engheene.
Die te huweleeke trect om dat
Hi sine oncuischeit sal te bat
Doen sonder scande na sijn ghevo[e]ch,
Wet datti Gode niene doet gnoech. (Bk III, c. 9, v. 8-22)
De weigering van Sanderijn om met Lanseloet te vrijen, hoewel ze toegeeft oprecht van hem te houden moet binnen deze huwelijksmoraal worden bezien. Het standpunt dat Sanderijn inneemt ten aanzien van liefde en huwelijk is wezenlijk anders dan bij voorbeeld de liefdesopvatting van een Isolde, een Guinevere, een Blancefloer, of een Burggravin van Vergi. In al deze hoofse liefdesverhalen valt de nadruk op het verschijnsel van de liefde en het effect ervan op de beide geliefden. De liefdesconceptie die in deze literatuur beschreven wordt kan tot een huwelijk leiden, maar het huwelijk is duidelijk geen voorwaarde om te beminnen.Ga naar eindnoot22. De huwelijksmoraal van Sanderijn getuigt van een nieuwe ontwikkeling die door onderzoekers in verband is gebracht met de eisen van de stedelijke samenleving.Ga naar eindnoot23. Deze huwelijksopvatting wordt gepropageerd in diverse Middelnederlandse leerdichten en vindt haar neerslag met name in de literatuur van de late middeleeuwen.Ga naar eindnoot24. Lanseloets reactie op Sanderijns uiteenzetting over liefde en huwelijk (v. 72-83; 94-107) getuigt van een zekere tweeslachtigheid: aan de ene kant bewondert en respecteert hij haar opvattingen, aan de andere kant betreurt hij het ten zeerste dat ze zich niet laat verleiden door schone beloftes en prachtige geschenken (v. 160-177). Het gedrag van de ridder daarentegen valt op door de doortastendheid waarmee hij Sanderijn benadert. Als hij haar in het bos ontdekt, is hij vastbe- | |
[pagina 210]
| |
sloten om haar als een prachtig stuk wild binnen te halen (v. 380-401). Zij is hem liever dan een everzwijn van goud! (v. 398-399). Hij gaat serieus in op het verzoek van Sanderijn om haar geen ‘dorperheit’ aan te doen en behandelt haar op voorkomende wijze. Zijn verzoek aan Sanderijn om met hem het minnespel te spelen, in tegenstelling tot dat van Lanseloet, gaat vergezeld van een impliciet huwelijksaanzoek (v. 436-445): God heeft ons te gader bracht,
Dat wetic seker wel te voren.
Ghi sijt te minen behoef gheboren,
Want ghi ghenoecht mi alte wale:
U scone lijf, u hovesche tale,
Dat ghenoecht mi al gader wel.
Wi selen te gader maken spel!
Nu comt met mi in mijn casteel,
Ghi en saeght noit soe scone juweel,
Dat sal wesen u ende mijn.
Lanseloet komt niet verder dan de vage belofte dat een huwelijk in de toekomst misschien nog wel mogelijk zal blijken, maar vooralsnog probeert hij haar met een ‘yuweel’ in zijn kasteel te lokken (v. 88-93): Want messelike dinge sijn ghesciet:
Ghi mocht noch werden wel mijn vrouwe.
Sijt mijns ghenadich ende blijft getrouwe,
Ende comt met mi in dit casteel,
Ic sal u gheven een yuweel;
Ic wane, ghi noit des ghelike en saeght.
Het is duidelijk dat een vergelijking tussen de twee aanbidders van Sanderijn uitvalt in het voordeel van de ridder. Tijdens de ontmoeting in het woud, belooft de ridder Sanderijn tot vijf keer toe dat hij haar tot vrouw zal nemen (v. 445, 457, 471, 483, 517). Wanneer Sanderijn later voor de keus wordt gesteld om bij haar man te blijven of terug te gaan naar Lanseloet twijfelt ze geen moment (v. 745-757): Want ic ben eerlijc ende wale ghehout
Ende hebbe enen edelen man ghetrout,
Dien ic minne boven alle die leven.
Hem en willic niet begheven.
Al ware Lanseloet alsoe rike,
| |
[pagina 211]
| |
Dat hi ware Hectors van Troyen gelike,
Ende dat hi hadde van Gode te lone,
Dat hi droeghe die selve crone,
Die die coninc Alexander droech,
Soe en ware hi nochtan niet mijn ghevoech,
Ic en hebbe liever minen man,
Dien mi alder doeghden an.
Dien salic ewelijc sijn ghetrouwe.
Nooit of te nimmer zal zij het betreuren dat ze met de ridder is getrouwd en niet met Lanseloet. Ze prijst haar echtgenoot als een voortreffelijke en deugdzame ridder, die wijd en zijd beroemd is om zijn wijsheid en dapperheid (v. 772-777): Hi es een ridder wide vermeert,
Ende een vaelyant ridder van hogen moede,
Wael gheboren ende rijc van goede,
Ende gheradich ende vroet;
Oec es hi te wapene goet
Ende van groten doene bekint.
Hoewel de ridder verheugd reageert op Sanderijns adellijke afkomst (v. 464-471), is zijn liefde voor haar voornamelijk gebaseerd op haar schoonheid en haar hoofse taal (v. 440, 452-454) Ook het feit dat hij pas naar haar afkomst vroeg, nádat zijn besluit om haar tot vrouw te nemen al gevallen was (v. 450-457), kan als een aanwijzing worden beschouwd dat de ridder ‘hedelhede van herten ende van goeder zede’ hoger achtte dan ‘hedelhede van gheslachten’.Ga naar eindnoot25. Deze houding van de ridder staat in schril contrast tot het passieve gedrag van Lanseloet die over deze zaken heeft ‘horen lesen’ (v. 214-221). Het positieve beeld dat Sanderijn van de ridder heeft wordt nog bevestigd door zijn reactie op de allegorie van de valk en de boom. Voordat Sanderijn met hem mee gaat naar zijn kasteel, vertelt ze haar toekomstige echtgenoot over haar ‘verleden’. De beeldspraak die zij gebruikt om haar situatie te beschrijven is typisch hoofs.Ga naar eindnoot26. De wijze waarop de ridder reageert op de allegorie van de boom en de valk is voor Sanderijn eens te meer het bewijs dat de ridder hoofs is en zijn leven met haar wil delen.Ga naar eindnoot27. Ze weet nu dat de ridder het verlies van haar maagdelijkheid niet als een belemmering ziet voor een gelukkige toekomst met haar: wat is één bloesem op een boom die zo weelderig bloeit en de belofte van prachtige vruchten inhoudt? (v. 506-517). Hoe anders is de uitwerking van dezelfde allegorie op Lanseloet! | |
[pagina 212]
| |
Niet alleen identificeert Lanseloet zich (terecht) met de edele valk die er met één bloesem van de mooie boom vandoor gaat, hij beseft nu ook dat hij Sanderijn nooit meer terug zal zien (v. 894-900). Met de illusie dat Sanderijn uit liefde jegens hem is gestorven (v. 851-855; 913-914), sterft Lanseloet ten slotte aan een gebroken hart. Het feit dat Lanseloet verkeerd is ingelicht over de werkelijke stand van zaken heeft consequenties voor de interpretatie van dit abel spel. In de slotmonoloog, treurt Lanseloet over de dood van Sanderijn. Hij weet niet dat zijn geliefde niet gestorven is aan een gebroken hart (v. 851-855; 913-914), en dat ze een gelukkig leven leidt met de ridder. Lanseloet beklaagt zijn droevig lot, maar bovenal vervloekt hij zijn moeder die hem ‘den valschen raet’ gaf. Immers, haar boosaardig plan heeft aan Sanderijn het leven gekost en zal ook een eind aan zijn leven maken (v. 906-915). Omdat Lanseloet op dit moment slechts gedeeltelijk op de hoogte is van de feiten, is de les die hij trekt uit de gebeurtenissen ook onvolledig. Het publiek daarentegen dat wél volledig inzicht heeft in de verwikkelingen zal hoogstwaarschijnlijk tot een andere conclusie komen dan Lanseloet. In het abel spel van Lanseloet van Denemerken worden twee liefdesrelaties ten tonele gebracht. Het publiek ziet dat de liefde tussen Sanderijn en Lanseloet tot mislukken is gedoemd, niet alleen vanwege het standsverschil, maar meer nog door het verschil in denkbeelden. De liefdesopvatting van Lanseloet vertoont opvallende overeenkomsten met een aantal aspecten van de traditionele hoofse liefdesconceptie: Lanseloet bemint Sanderijn met ‘gherechte minne’, maar geeft in een moment van zwakheid toe aan de wellust. De moeder die erop uit is zijn relatie met Sanderijn te verbreken zet hem aan tot onhoofs gedrag. Hierdoor verliest Lanseloet voor altijd de ‘troost’ van zijn geliefde en sterft hij ten slotte aan een gebroken hart. De liefdesopvatting van Sanderijn die hier tegenover staat laat zien dat zij de denkbeelden van Lanseloet niet deelt. Vóór alles streeft zij naar eerbare liefde binnen het huwelijk, alle verzuchtingen en mooie beloftes van Lanseloet ten spijt. Dat Sanderijn een nieuw leven begint en met de ridder trouwt in plaats van weg te kwijnen aan een gebroken liefde geeft nogmaals aan hoe anders Sanderijn over de liefde denkt. Kortom, Lanseloet en Sanderijn zijn in liefdeszaken geenszins ‘gelijkgestemde zielen’ zoals bij voorbeeld Floris en Blancefloer, of Gloriant en Florentijn. De liefde tussen Sanderijn en de ridder wordt in een heel ander licht gepresenteerd. Hoewel de ridder, net als Lanseloet, over een eigen hofhouding blijkt te beschikken (v. 655-679), is hij in sociaal opzicht waarschijnlijk de mindere van Lanseloet (v. 420-421). Bovendien is | |
[pagina 213]
| |
het opmerkelijk dat aan dit hof de vertrouweling van Sanderijn, tevens het hoofd van alle dienaren van de ridder (v. 688-693), een angstaanjagende boswachter is, die er niet alleen onconventioneel uitziet (v. 630-639), maar die zich ook onconventioneel gedraagt (v. 694-697). De verhouding tussen man en vrouw wordt zowel door de ridder als zijn boswachter gezien als die tussen jager en prooi (v. 380-388; 396-401; 432-435; 468-469; 580-611; 661-663). De beeldspraak van de bloesem die door de valk wordt geplukt impliceert eveneens een actieve rol voor de man en een passieve voor de vrouw. Sanderijn wordt door iedereen aan het hof op handen gedragen en geprezen als een voorbeeldige echtgenote: trouw, gehoorzaam en volgzaam (v. 674-675). Zij zelf geeft aan Reinout te kennen dat haar echtgenoot haar meer lief is dan Lanseloet, al ware hij in rijkdom en macht de gelijke van Hector of Alexander de Grote (v. 744-757). Uit het spel valt duidelijk op te maken dat Sanderijn in de ridder een waardige levenspartner heeft gevonden en dat zij een gelukkig leven leiden.Ga naar eindnoot28. Het publiek dat met deze twee liefdesrelaties wordt geconfronteerd moet wel tot de conclusie komen dat de liefde tussen Sanderijn en de ridder constructiever en bevredigender is dan de liefde die Lanseloet voor Sanderijn voelt. De normen en waarden die aan het hof van Lanseloet gelden worden tegenover die aan het hof van de ridder gesteld: de traditionele hoofse liefdesopvatting van Lanseloet botst met de nieuwe huwelijksmoraal van Sanderijn. Het hoofdpersonage Lanseloet slaagt er (ondanks zijn hoge afkomst en aanzienlijke positie) niet in om de mooie Sanderijn te veroveren en sterft; de minder aanzienlijke ridder voldoet wèl aan de eisen die Sanderijn aan de liefde stelt en zij leven samen nog lang en gelukkig. Met de dood van Lanseloet wordt de ondergang van de oude hofmoraal gesuggereerd; de toekomst ligt in de nieuwe huwelijksmoraal die Sanderijn aan de ridder verbindt. Dat deze nieuwe huwelijksmoraal het stedelijke publiek ten zeerste moet hebben aangesproken blijkt o.a. uit de latere bewerkingen van dit abel spel die extra nadruk leggen op het ideaal van de trouwe, gehoorzame en onderdanige echtgenote.Ga naar eindnoot29. Maar nu terug naar de vraag die ten grondslag ligt aan de titel van dit artikel: voor wie is de thematiek die in dit abel spel wordt geproblematiseerd bedoeld? Met andere woorden, is het mogelijk om op grond van de geconstateerde thematiek een uitspraak te doen over de functie en het publiek van dit abel spel? Op grond van de voorgaande analyse kan gesteld worden dat het publiek in ieder geval bekend moet zijn geweest met een aantal hoofse conventies inzake de liefde, en dat het Lanseloet moet hebben herkend als de belichaming van deze hofmoraal. Het ongelukkige einde van dit personage moet een waarschu- | |
[pagina 214]
| |
wing zijn voor het publiek om niet zo te zijn of zo te handelen als Lanseloet van Denemerken. Het is in dit verband relevant om op te merken dat de titelheld van dit abel spel een naamgenoot is van Lancelot du Lac, de hoofse minnaar bij uitstek. Deze overeenkomst die niet toevallig kan zijn, is ongetwijfeld bedoeld om het publiek te wijzen op de grote tegenstelling tussen deze twee minnaars: door Lanseloet te vergelijken met Lancelot, krijgt het onhoofse gedrag van Lanseloet nog een extra dimensie en kan zijn afkeurenswaardige levensstijl des te duidelijker aan de kaak worden gesteld. Had Lanseloet maar meer van de minnaar van Guinevere geërfd dan alleen de naam!Ga naar eindnoot30. De les die Reinout aan het eind van dit abel spel aan het publiek verkondigt (v. 929-949) heeft enkel en alleen betrekking op het personage Lanseloet en de hoofse thematiek die met deze figuur wordt geassocieerd. Aan de andere aspecten, zoals de liefde tussen Sanderijn en de ridder, wordt geen woord gewijd. Hoe valt dit nu te verklaren? Indien we er vanuit gaan dat deze epiloog inderdaad een latere toevoeging is van een bewerker-regisseur, dan ligt het voor de hand om de les van de epiloog in verband te brengen met de bedoeling van de bewerker. Wat leert de epiloog precies? Lanseloet die Sanderijn boven alles beminde, heeft deze liefde verspeeld door te luisteren naar de valse raad die zijn moeder hem heeft gegeven. Wie zijn geliefde wil behouden moet trouw zijn aan de geliefde en te allen tijde hoofse taal gebruiken. Wie zich aan deze regels houdt zal verzekerd zijn van de genegenheid en wederliefde van vrouwen. Het is duidelijk dat de epiloog een enigszins vertekend beeld van Lanseloet schetst. Uit de les valt bij voorbeeld niet af te leiden dat Lanseloet ten prooi is gevallen aan de valse raad van zijn moeder, omdat hij de zelfbeheersing die een ware hoofse minnaar siert, niet heeft kunnen opbrengen. Dat Sanderijn een ander liefdesideaal voor ogen staat dan Lanseloet en zich niet zou hebben laten verleiden door hoofse taal wordt evenmin onder de aandacht gebracht. Door Lanseloet te portretteren als het slachtoffer van een boosaardige moeder wordt ten onrechte de indruk gewekt dat Lanseloet een tragische figuur is die de sympathie van het publiek verdient. De afwijkende les van de epiloog leidt tot de veronderstelling dat de maker ervan de boodschap van het eigenlijke spel waarschijnlijk heeft willen bijstellen. Gezien de nadruk op het hoofdpersonage Lanseloet en de hoofse normen die met hem worden geassocieerd, is het denkbaar dat de bewerker de les van dit abel spel enigszins heeft willen aanpassen met het oog op een publiek, dat zich meer met Lanseloet zou identificeren dan met de ridder en/of Sanderijn. Dat de eigenlijke les van het abel spel meer facetten inhoudt dan door de epiloog wordt | |
[pagina 215]
| |
gesuggereerd is evident. Meer nog dan het onhoofse gedrag van Lanseloet, verdient de relatie tussen Sanderijn en de ridder nadere aandacht. Het is veelzeggend dat de hoofdstuktitel van alle latere bewerkingen van dit abel spel de naam van beide personages bevat, bij voorbeeld ‘Hier beghint een seer ghenoechlike ende amoroeze historie vanden eedelen Lantsloet ende die scone Sandrijn’ en dat in sommige drukken Sanderijn zelfs vóór Lanseloet wordt genoemd: ‘Die historie van Sandriin ende Lantslot seer ghenuchelijcken ende seer amoureus om te lesen’.Ga naar eindnoot31. De balans opmakend kom ik tot de volgende conclusie: het abel spel van Lanseloet van Denemerken in het handschrift-Van Hulthem is een gelaagde tekst. De afwijkende les tussen epiloog en het abel spel bevestigt de hypothese van H. van Dijk dat de prologen en epilogen latere toevoegingen zijn van een bewerker-regisseur. Omdat de les van de epiloog alleen de ‘hoofse’ dimensie van de onderliggende boodschap lijkt te belichten, wordt de indruk gewekt dat de bewerker-regisseur zich mogelijk heeft laten leiden door de belangstelling van zijn geïntendeerde publiek voor traditionele hoofse conventies. Of zijn publiek hierdoor als adellijk moet worden bestempeld blijft een open vraag. De boodschap van het abel spel (zonder proloog en epiloog) daarentegen is duidelijk gericht op het propageren van een nieuwe moraal waarin bijzondere nadruk wordt gelegd op eerbare liefde binnen het huwelijk (Sanderijn en de ridder) en een doortastende, pragmatische levenshouding (de ridder). Met andere woorden, het publiek van dit abel spel moest enerzijds tot het inzicht komen dat de gedoemde liefdesrelatie tussen Sanderijn en Lanseloet de ondergang van de oude hofmoraal symboliseert, en anderzijds moest het ontvankelijk worden gemaakt voor de nieuwe opvattingen over liefde en ridderschap die door Sanderijn en de ridder worden belichaamd. Bezien in dit licht is het abel spel van Lanseloet en Sanderijn een goed voorbeeld van de ‘annexatie en adaptatie-techniek’, die door Pleij als een hoofdbestanddeel van de opkomende stadsmentaliteit wordt gekarakteriseerd: de dichter gebruikt de traditionele conventies van de hoofse literatuur als referentiekader om nieuwe opvattingen te propageren die de ruggegraat vormen van de opkomende burgermoraal.Ga naar eindnoot32. Terwijl de Goudse druk van het abel spel van Lanseloet van Denemerken zonder meer bewerkt is voor een stedelijk publiek, vertegenwoordigt de Hulthemversie van dit abel spel mijns inziens een vroeger stadium in de ontwikkelingsgang van hoofse tekst naar stadsliteratuur. De confrontatie tussen hoofse normen en burgermoraal in dit abel spel suggereert dat het stuk geplaatst moet worden binnen een context waarin de | |
[pagina 216]
| |
interactie tussen hoofse en burgerlijke idealen nog volop actueel is. Dat een stad als Brussel het achterdoek voor deze dynamische uitwisseling van culturen kan hebben gevormd, vormt een aantrekkelijke en aannemelijke hypothese. |
|