| |
| |
| |
V
Aan het hof
Aan de hoven in Limburg, Brabant en wat later Vlaanderen begint zich in de twaalfde eeuw een literatuur in de volkstaal te ontwikkelen die voor verschillende doeleinden werd opgeschreven. Er zijn, voor zover wij kunnen zien, meteen allerlei soorten teksten. Berijmde gebeden en heiligenlevens moeten richtlijnen voor een voorbeeldig leven op aarde geven, met gegarandeerd uitzicht op de hemel. Liefdesliederen bezingen gewenste vormen voor de omgang tussen mannen en vrouwen aan de hoven. Maar bovenal is het de ridderepiek waarmee het hof op onderhoudende wijze een eigen identiteit adverteert. Het zijn spannende verhalen over de dolle avonturen van allerlei ridders, die ondanks hun vaak sprookjesachtige karakter als ‘waar gebeurd’ worden gepresenteerd. Doorgaans zijn de hoofdfiguren dan ook historische personages of ze worden als zodanig voorgesteld.
| |
Frankische stof
Het oudst zijn de verhalen die gegroepeerd werden rond de aanzienlijke christenvorst Karel de Grote en zijn vazallen. Vanaf de elfde eeuw worden deze verhalen in Frankrijk opgetekend, een eeuw later beginnen ze ook in Middelnederlandse bewerkingen te verschijnen. De bekendste tekst is wel het Chanson de Roland of het Roelandslied. Daarbij is het niet uitgesloten dat er bij ons op dit stramien ook nieuwe verhalen bedacht werden, zoals de Karel ende Elegast, waarvan geen Frans voorbeeld bekend is.
Waarom gaat men nu aan die hoven zo'n lange reeks ridderverhalen optekenen en bewerken, over een vorst die twee à drie eeuwen eerder leefde, namelijk van 768-814? Je zou dit kunnen vergelijken met een situatie waarbij het beeld van de huidige literatuur bepaald zou worden door historische romans over onze nationale helden uit de zestiende en de zeventiende
| |
| |
eeuw. Maar zo is de situatie nu zeker niet, en dat hangt natuurlijk samen met de andere waardering en het andere gebruik dat wij van het verleden maken. Want van historische belangstelling zoals wij die kennen, is in de middeleeuwen nauwelijks sprake. Men ontleent aan het verleden vooral bruikbare voorbeelden en gegevens voor de eigen tijd. Daarbij heerst tegelijkertijd de gedachte dat het verleden (vooral de bijbelse en de klassieke oudheid) van alle tijden is en dus steeds aanwezig om het heden te verduidelijken. Klassieke helden en bijbelse figuren worden niet alleen uiterlijk gepresenteerd als middeleeuwers, ze zijn bovendien uitgerust met middeleeuwse wensen en dromen omtrent de inrichting van de eigen werkelijkheid.
Karel de Grote gaat in de middeleeuwen functioneren als de modelvorst aller tijden. Vooral de Franse koningen bevorderen deze gedachte, want zij voelen zich de directe erfgenamen van zijn rijk. Vandaar dat aan hun hoven voor het eerst deze literatuur ontstaat. Van Karels avonturen en wijze beslissingen kan men leren hoe het nú moet. En omgekeerd verstrekken de Franse koningen meer glorie aan hun troon door de stamvader ervan zo hoog mogelijk op te hemelen.
In het bijzonder de eigentijdse problemen uit de elfde en twaalfde eeuw worden geprojecteerd in de zogenaamd waar gebeurde verhalen rond Karel en zijn vazallen. Op die manier kan men tonen hoe zulke problemen in principe aangepakt dienen te worden. Het is dan ook veelzeggend dat vrijwel al de ons bekende verhalen draaien om ruzies tussen de vorst en zijn vazallen en tussen de vazallen onderling. Want dat zijn nu typisch de problemen die men in toenemende mate in de Europese feodale staten ondervond. Aan het hoofd van zo'n immens rijk stond de vorst (soeverein). Om zich heen heeft hij een kring van hoge vazallen, die van hem een groot stuk land in leen hebben gekregen (vandaar ook wel: leenmannen). In ruil voor de baten daarvan moeten ze de soeverein diensten verlenen en vooral bijstaan met manschappen en goederen in oorlogssituaties. En die waren er bijna permanent. Bovenal zwoeren ze eeuwige trouw aan de soeverein, waarmee de overeenkomst bezegeld werd. Deze hoge vazallen vormden tevens zijn raad. Ze konden titels dragen als graaf en hertog. Op een lager plan herhaalde deze situatie zich verschillende keren, in die zin dat een vazal weer leenheer was van een aantal lagere leenmannen, overigens altijd van adel.
Zo'n rijk stond of viel bij de trouw van die hoge vazallen. Want natuurlijk waren ze in hun eigen graafschap of hertogdom ook een soort koninkje. En de soeverein kwam maar hoogst zelden langs, terwijl van een centrale regering in een hoofdstad geen sprake is. Vandaar dat we Karel, maar ook de latere middeleeuwse vorsten, steeds op allerlei verschillende plaatsen aantreffen. De soeverein was inderdaad permanent onderweg in zijn rijk, van de ene burcht naar de andere. Op kleine en grote schaal begint zich nu een toenemende opstandigheid van deze vazallen af te tekenen, op grond van
| |
| |
allerlei motiveringen: de soeverein is te zwak, neemt foute beslissingen, stelt buitensporige eisen of handelt onrechtvaardig. En men verbreekt de eed van trouw. Het beruchtste geval was dat van de hertog van Normandië, Willem de Veroveraar, die in 1066 brak met zijn leenheer, de Franse koning, overstak naar Engeland en daar de Angelen en de Saksen versloeg. En daarmee werd hij de grondlegger van een nieuw machtsblok in Europa, het Anglonormandische rijk.
Maar ook op kleinere schaal was de trouweloosheid van de vazallen een constante bedreiging voor de grote, feodale rijken. In feite representeert dit de naderende afbrokkeling en ineenstorting van deze maatschappij-ordening, die aan het eind van de middeleeuwen zou leiden tot het type van de nationale staten met een centrale regering en een parlement zoals wij dat nu kennen. Doch zover is het nog lang niet in de elfde en twaalfde eeuw, zeker niet naar de mening van de in opdracht werkende hofdichters. In feite proberen ze met die ridderromans de oude staat en glorie van het feodale rijk vast te houden, door het te grondvesten met verwijzingen naar de ideale tijdperken waarin de basis daarvan gelegd zou zijn. Helaas zijn het steeds trouweloze en goddeloze vazallen, zeggen deze teksten, die vruchteloos (!) probeerden om de door God voor eeuwig en altijd ingestelde rijken te gronde te richten. Dat geldt ook voor de heidenen, die van buitenaf proberen de christenwereld te vernietigen. En hoe je met hen moet afrekenen, wil de ridderliteratuur eveneens laten zien (het Roelandslied!).
| |
Karel ende Elegast
De ridderromans bespreken graag extreme gevallen, want daar kun je het best van leren. Bijvoorbeeld wat trouw is. Elegast, een jonge ridder aan het hof van Karel, wordt in de Karel ende Elegast vanwege een kleinigheid voor eeuwig verbannen. Als roofridder moet hij nu in zijn onderhoud voorzien, andere mogelijkheden zijn er niet voor een ridder die vogelvrij is verklaard. Maar hij steelt alleen van de rijken en hij laat de armen van zijn buit meedelen. Nu zou je, als middeleeuwse luisteraar, kunnen denken dat Elegast alle reden heeft voor wraak op de koning die hem zo onrechtvaardig heeft behandeld. Niets daarvan. Ook in deze miserabele omstandigheden blijft hij Karel trouw.
Dat blijkt als God deze misstand gaat rechtzetten. Immers, zo'n feodaal rijk met Karel als soeverein vormt de uitdrukking van zijn wil. En als er menselijke fouten gemaakt worden, dan zorgt hij dat het weer goed komt, op voorwaarde dat die mensen hun godsvertrouwen bewaren. Echte afvalligen en goddeloze verraders richt hij natuurlijk te gronde.
Zoals het bij een voorbeeldig verhaal hoort, laat de tekst dit door het
| |
| |
8. Herdruk van de Karel ende Elegast uit ca. 1550.
verdere verloop allemaal zien. Karel krijgt van een engel de wonderlijke opdracht om 's nachts te gaan stelen. Onderweg komt hij Elegast tegen, die hier immers zijn beroep van had moeten maken. Karel, die zich onherkenbaar heeft gemaakt, stelt voor om bij de koning (hemzelf dus) te gaan inbreken. Maar dan is Elegast buitengewoon verontwaardigd. Hoe haalt die vreemde ridder het in zijn hoofd om te denken dat hij bij de soeverein, die hij
| |
| |
eeuwig trouw heeft gezworen, zou gaan stelen! Elegast weet een beter adres. Ze moeten gaan naar het kasteel van Eggheric, die met de zuster van Karel getrouwd is. Dat is een trouweloze verrader, die - al weet de koning dat zelf niet - voortdurend erop uit is om de koning te benadelen. Zo iemand wil Elegast graag te grazen nemen, waarmee hij voor de tweede keer zijn verknochtheid aan Karel demonstreert.
Tijdens het inbreken hoort Elegast een gesprek af tussen Eggheric en zijn vrouw. De vuile verrader blijkt nu zelfs een komplot gesmeed te hebben om Karel te vermoorden! Zijn vrouw, die hevig protesteert, krijgt een slag in haar gezicht en Elegast vangt onder het bed haar bloed op in zijn handschoen. Dat kan hij laten zien aan Karel. Uiteraard wordt het komplot nu opgerold en naar Oudgermaans rechtsgebruik zal Eggherics schuld moeten blijken in een tweegevecht. De winnaar heeft gelijk, want anders zou God hem niet laten winnen. Natuurlijk wordt Eggheric verslagen, door Elegast, die volledig in ere hersteld wordt en als teken daarvan de weduwe, Karels zuster, mag trouwen.
Zo is de orde aan Karels hof weer hersteld. Een goddeloze verrader heeft geprobeerd om de macht te grijpen. Aanvankelijk is Karel daarin getrapt, want ongetwijfeld heeft Eggheric ook bekokstoofd dat Elegast verbannen werd: die stond hem immers als de trouwste vazal van Karel in de weg. Maar Karel en Elegast hebben de zegen van God, die ze in alle omstandigheden met gebeden om hulp blijven verzoeken. Die krijgen ze dan ook, in tegenstelling tot Eggheric, van wie het verhaal duidelijk laat uitkomen dat hij zich niets aan God gelegen laat liggen.
En wat kon de middeleeuwse hoveling hieruit nu leren? Voor ons is het niet meer dan een spannend, sprookjesachtig verhaal. Voor die tijdgenoot ongetwijfeld ook, maar daar kwam nog heel wat bij. In de wereld waarin voortdurend vazallen in opstand kwamen, leerde deze tekst dat verraders gestraft worden en trouw uiteindelijk beloond werd als de juiste codes (afspraken) in acht werden genomen. Denk niet dat de soeverein feilloos is. Hij maakt als mens ook fouten. Maar dat betekent niet dat je hem dan meteen maar aan de kant kunt zetten.
De erkenning van de feilbaarheid van de soeverein speelt in dit verhaal, maar ook in andere, een nadrukkelijke rol. Aanvankelijk zouden we verwachten dat Karel als modelvorst in deze verhalen de rol van superman zou spelen. Maar nee, hij heeft ook zijn zwakheden, zoals het verhaal met enige nadruk laat weten. Om te beginnen, heeft hij zich vergist in Elegast. Verder is hij een beetje bang als hij 's nachts in zijn eentje uit stelen moet gaan. Samen met Elegast aan het werk blijkt dat hij zeer onhandig is in het stelen en ook in het verbergen van zijn onkunde. Kortom, Karel is ook maar een mens, en dat moeten we goed weten, want juist daarom mogen we niet beslissen om hem maar af te zetten. En Elegast laat zien hoe het hoort.
| |
| |
9. Bladzijde uit de Lancelot-compilatie van ca. 1320, waarin een tiental verkorte Artur-romans is samengevoegd; let op de correcties en de aanwijzingen voor een voorlezer.
| |
| |
Nu gaat het natuurlijk wel om de grens die er ligt tussen menselijke feilbaarheid van Karel en de goddeloze verraderspraktijken van Eggheric. Overschrijdt een soeverein die grens, dan kan er wel degelijk sprake zijn van de gerechtvaardigde opstand van de vazal tegen zijn vorst. Dat kan ook gebeuren als er zo'n zwakke vorst is, dat het rijk door zijn onwijs gedrag te gronde dreigt te gaan. Op zo'n soeverein rust Gods zegen niet meer. Het is duidelijk dat in de politieke machtsstrijd in Europa Gods tekenen van instemming of afkeuring met een bepaald rijk in het spoor van de eigen belangen gebracht konden worden. En juist daarbij speelden die ridderromans dan zo'n grote rol: ze behandelen steeds ‘test-cases’, in het belang van een bepaald vorstenhuis of een bepaalde adellijke clan.
| |
Brits-Keltische stof
We kunnen zelfs spreken van concurrerende modellen die voor de bestrijding en oplossing van de feodale onrust in de ridderromans worden aangedragen. Na de slag bij Hastings in 1066 legt Willem de Veroveraar het fundament voor een nieuwe macht in Europa, het Anglonormandische rijk, dat zich pijlsnel ontwikkelt. Als voormalig vazal van de Franse koning concurreert Willem van meet af aan met Frankrijk, vooral omdat het zwaartepunt van zijn rijk nog lange tijd uit de westelijke delen van Frankrijk zal blijven bestaan.
Zoals de Franse koningen over Karel en zijn rijk als model beschikten, zo zoeken de Anglonormandische vorsten eveneens naar een model-verleden dat hun troon historisch gezag en glorie kan verstrekken. Ze vinden dat in de persoon van koning Artur, de laatste vorst der Kelten, uit de zesde eeuw. Je zou beter kunnen zeggen dat dit verleden in de twaalfde eeuw aan de Anglonormandische hoven uit de grond wordt gestampt. Want over die Artur was historisch gezien bitter weinig bekend. Hij was niet eens koning, maar meer een legeraanvoerder die zich als laatste met succes tegen de van het vasteland binnengedrongen Angelen en Saksen had weten te verweren. In sagen en legenden bij de onderdrukte Kelten ging hij echter daarna het leven van een held leiden. En dat wordt uit propagandistische overwegingen door de ‘bevrijders’ vanaf de elfde eeuw verder uitgebouwd.
Ze maken, eerst in kronieken maar ook algauw in ridderromans, een voorbeeldige vorst van hem, die een geheel eigen stijl hofleven voerde. Want daaruit blijkt meteen de concurrentie met de aan de Franse hoven geadverteerde hofwereld van Karel de Grote. Daar heerst een strikte hiërarchie, in stand gehouden door absolute trouw, waarbij afwijkingen van deze lijn meteen met het zwaard werden beslecht. Voortdurend wordt er gevochten door de vazallen onderling, waarbij uiteindelijk de verraders het onderspit delven. Bij Artur gaat het anders toe. Zijn baronnen zitten om de beroemde
| |
| |
Ronde Tafel. Die heeft koning Artur laten maken om af te zijn van het onderlinge getwist over wie de belangrijkste ridder zou zijn: iedereen zit nu op een zelfde soort plaats, met Artur apart op een verhoginkje. Zo zijn de verhoudingen voor eens en voor altijd duidelijk vastgelegd. Artur bevordert ook hoofse manieren, om hetzelfde te bereiken. Door zelfbeheersing en vaste regels in acht te nemen, moet men leren harmonieus met elkaar om te gaan. En door beschaafde conversatie, mooie kleren en bedrevenheid in de sport (toernooien!) kan men zich onderscheiden van de ruwe wereld buiten het hof. Vrouwen spelen daarbij een grote rol. In hun dienst worden grootse heldendaden verricht tegen de vijand buiten de eigen, hoofse kringen. Die buitenwereld bestaat uit boze ridders, maar ook uit draken en allerhande tovervolk van onduidelijke samenstelling.
‘Hoofsheid’ betekent dus heel wat meer en vooral ook wat anders dan aardig zijn voor vrouwen. De klap die Eggherics vrouw krijgt in de Karel ende Elegast wordt nogal eens beschouwd als de voornaamste aanwijzing dat deze ridderroman niet ‘hoofs’ is. Nu is dat laatste zeker waar. Maar de grond voor zo'n typering ligt in de presentatie van een wereld die geregeerd wordt door een strenge hiërarchie, bloedwraak en trouw, en zeker niet door harmonie, gelijkheid en beschaafde omgangsvormen. Dat die klap valt, heeft daar eigenlijk niets mee te maken. Vrouwen in de Artur-romans krijgen ook wel eens een klap. En wie geeft die klap eigenlijk in het verhaal? Uitgerekend de boef, de vuile verrader Eggheric. Als zijn vrouw in verzet komt tegen zijn snode plannen, slaat hij haar zó hard in het gezicht ‘dat het bloed haar meteen uit neus en mond stroomde’. Zo doen boeven dat. En dat heeft niets te maken met het al dan niet ‘hoofse’ karakter van deze ridderroman.
De ridders hebben steeds de verheven taak om vanuit hun beschaafde hoven het kwaad in een boze, goddeloze wereld te bestrijden. Daarbij laten ze ook wel eens een steekje vallen, door eigen zwakheid of door toedoen van hun vijanden, en dan moeten ze vreselijk lijden. De kampioenen onder hen, in de eerste plaats Lancelot, doen soms denken aan Jezus. Die was immers ook op aarde gekomen om de menselijke zondigheid op zijn schouders te nemen, teneinde de wereld daarvan te bevrijden. De gelijkenis is zeker niet toevallig. Het is duidelijk dat de sprookjesachtige avonturen van de ridders tegen het kwaad voor een belangrijk deel als een wereldse vertaling van Gods strijd tegen het Boze bedoeld waren. En dat is dan verbonden met de politieke propaganda tegen de beeldvorming aan de Franse hoven.
Deze Brits-Keltische romans rond koning Artur en zijn hof slaan geweldig aan in geheel Europa. Eerst wordt er een hele reeks opgesteld in het Frans, vanaf de twaalfde eeuw. Dat bleef immers voorlopig ook de beschaafde taal in het Anglonormandische rijk. De beroemdste auteur was Chrétien de Troyes, die aan verschillende hoven werkte. Algauw komen er bewerkingen en navolgingen in andere talen, ook in het Middelnederlands. Het mag
| |
| |
duidelijk zijn dat de oorspronkelijke bedoelingen achter deze verhalen daarbij steeds veranderen, zowel door toedoen van de bewerkers en hun opdrachtgevers als door de vraag en de reacties van het wisselende publiek.
| |
Oosterse en klassieke stof
Maar in oorsprong kunnen de ridderromans steeds verbonden worden met dynastieke belangen van vorstenhuizen. Naast Karel en Artur is er ook een stofcomplex dat zich richt op de klassieke helden van de Grieken en vooral van de Trojanen, zoals Alexander de Grote en Aeneas. Die wereld leefde nog direct voort in het oude Oostromeinse rijk, dat onder de naam Byzantium tot aan het eind van de middeleeuwen intact bleef. Vele Europese edelen willen zich als afstammeling zien van in het bijzonder de Trojaanse helden. En dat levert dan een golf op aan ridderromans over deze helden, die weer opgezadeld worden met allerlei middeleeuwse idealen en ambities. Dat begint ook al in de twaalfde eeuw aan de hoven in het immense Rooms-Duitse keizerrijk, dat zich uitstrekte van de Oostzee tot ver in Italië. Deze waren geografisch en politiek het meest verbonden met de erfenis van het oude Rome. In Duitse dialecten,ook in de omgeving van de Nederlanden (Hendrik van Veldeke), bloeien deze oosterse en klassieke ridderromans het eerst op.
Het ligt voor de hand dat het contact met de bewoners van wat wij nu het Midden-Oosten noemen in deze verhalen een belangrijke rol speelt. Immers, die klassieke helden leefden voort in de oosterse wereld van Byzantium. Maar tegelijkertijd was Europa in een diepgaand conflict gewikkeld met het oosten over het Heilige Land, Palestina, waar Jezus geboren was en gewerkt had. Dat was nu bezet door heidenen, althans naar de visie van de Europese christenen. Het werd een heilige plicht woor elke edelman om de bevrijding van het Heilige Land na te streven. En men probeerde dat te organiseren met behulp van kruistochten.
Vanaf het eind van de elfde eeuw gebeurt dat verschillende malen, maar zonder blijvend succes. Dat lag doorgaans niet aan de voorbereidingen. De hele adel werd zó opgepept en in een roes gebracht dat een beetje ridder zich moeilijk kon permitteren om niet te gaan. Om de stemming er goed in te brengen, werd er eerst gemoord in de Europese gemeenschappen van de uitgezwermde joden. Dat was immers ook heidengebroed, en die waren bovendien de hoofdschuldigen aan de moord op Jezus. Daarnaast vormden de Karel-romans een geschikt propagandamiddel. Want hiervoor kon Karel eveneens als model dienen. Had hij niet roemvol gevochten tegen de heidense Moren in Spanje? De haat tegen de bewoners van het Midden-Oosten werd ruim gevoed in een aantal van die Karel-romans. Het zijn lafhartige honden, die nooit vertrouwd kunnen worden omdat ze immers de christelij- | |
| |
ke deugden niet erkennen! Het Roelandslied laat zien dat het onverkort verraders zijn die je te vuur en te zwaard moet bestrijden en met wie je zeker niet in onderhandeling moet treden.
Daar waren de Karel-romans dus ook goed voor. Maar het nagestreefde doel werd niet bereikt. Sommige legers, over zee of over land, kwamen niet eens aan, door epidemieën en ook door honger en dorst ten gevolge van slechte aanvoerlijnen. Andere moesten vroeg of laat hun veroveringen weer prijsgeven. Aan de Europese hoven wordt dit door de dichters unaniem uitgelegd als het falen van de verantwoordelijke adel (behalve de opdrachtgever?) in het uitoefenen van de door God opgelegde taak. Ze zijn te veel met hun eigen belangen bezig, hun genoegens en de uitbreiding van hun macht. En ze realiseren zich niet dat God hun middelen ter beschikking heeft gesteld voor hogere doelen. Dat zullen ze dan wel merken in het hiernamaals! Bij ons behoort Jacob van Maerlant in de dertiende eeuw tot de felste critici. In zijn Van den lande van overzee, gemaakt na de val van Akko in Palestina in 1291, veegt hij de vloer aan met de wereldlijke en kerkelijke machthebbers die Gods rijk op aarde geheel verziekt hebben.
Dit aanhoudende wansucces zet in de loop van de dertiende eeuw een algemene mentaliteitsverandering in beweging ten aanzien van de problemen in het Midden-Oosten en van de houding tegenover de heidenen in het bijzonder. En weer wordt dit voor ons het duidelijkst zichtbaar in de ridderromans, die niet alleen die nieuwe houding weerspiegelen maar deze ook krachtig helpen bevorderen. Het is de oosterse ridderroman die dit het eerst toont. De stof komt niet uit het oosten (vroeger heeft men dit wel gedacht), maar bestaat onverkort uit de projectie van westerse ideeën over hoe het in dat oosten zou toegaan. Er ontstaat in het bijzonder een type verhalen dat de bijna onmogelijke liefde tussen een christenkind en een heidens kind als uitgangspunt heeft.
Een voorbeeld van zo'n verhaal bij ons is de Floris ende Blanchefloer, bedacht aan de hoven van het Rooms-Duitse keizerrijk en via een Franse versie ook in het Middelnederlands bewerkt. De hierin optredende oosterlingen, in de eerste plaats Floris zelf, die wanhopig verliefd is op het door zijn vader gevangengenomen christenkind Blanchefloer, vertonen allerlei menselijke trekken. Ze zijn dapper, gevoelig, vatbaar voor rede en vol genade voor aan hen overgeleverde slachtoffers. Eigenlijk hebben ze maar één defect, en dat is dat ze niet christen zijn. Maar toch, laat het verhaal zien, beschikken ze reeds over vele christelijke deugden. Alles komt uiteindelijk dan ook helemaal goed. En wat het belangrijkste is: de heidenen, Floris voorop, bekeren zich tot het christendom.
Het onderstrepen van de bekeerbaarheidsfactor in de oosterling reikt tenslotte naar de gedachte van de bevrijding van het Heilige Landje hoeft de bewoners er niet uit te rammen - inmiddels was overtuigend gebleken dat
| |
| |
zulks toch niet lukte - je moest hun alleen maar een klein zetje geven en ze waren bekeerd. En dan was het Heilige Land ook bezet door christenen!
De menselijke ziel is van nature christelijk. Deze gedachte ligt ten grondslag aan de in onze ogen wel erg optimistische bekeringsijver. De grond ligt natuurlijk niet alleen in het mislukken van de kruistochten. Allerlei andere factoren leidden eveneens tot die veranderende houding ten aanzien van de oosterlingen. Juist door die militaire expedities kwamen ook intensieve andelscontacten tot stand, waarmee gedragsvormen, andere cultuuruitingen en wetenschap eveneens werden overgedragen. Er groeit begrip en waardering voor de oosterse wereld, al zal de argwaan steeds weer blijven opbloeien. Want van dat bekeren komt ook niet veel terecht.
| |
Verspreiding van de ridderromans
Zo is het ontstaan van de ridderroman steeds te verbinden met het ontwikkelen en propageren van ideale levenshoudingen en levensvormen tegenover de eigentijdse problemen. Het verleden is daarbij een onuitputtelijke bron voor op elke gewenste maat te snijden argumenten en modellen. Toch wordt steeds alles als waar gepresenteerd. Dat betekent niet dat iedereen alles zo maar slikte. De onderlinge concurrentie met de modellen uit het verleden blijkt ook uit het in twijfel trekken van de historische betrouwbaarheid van menige ridderroman. Dichters als Jacob van Maerlant roepen luidkeels dat er veel gelogen is in die verhalen om een minderwaardig publiek te behagen. Hij zal èchte geschiedenis schrijven en hij doet dat in zijn Spieghel Historiael, een immens werk dat nooit afkwam. En natuurlijk levert ook hij de geschiedenis vertekend op, in het spoor van de wensen van zijn opdrachtgevers, om een begrijpelijk en bruikbaar verleden te hebben. Dat neemt echter niet weg dat hij wel degelijk moeite doet om van de best beschikbare bronnen gebruik te maken.
De ridderromans ontlenen hun tot ver in de zestiende eeuw voortdurende populariteit bij lange na niet alleen aan de propagandawaarde voor onderscheiden hoven. Die verklaart wel in hoge mate hun ontstaan en eerste verspreiding. Zo zien we dat de in de dertiende eeuw opkomende macht van de Bourgondiërs zich op haar beurt tooit met een eigen ridderepiek, vol hoofse liefdesproblemen, als uitlaatklep voor de spanningen die op dat punt de hofkliek gingen benauwen. Een goed voorbeeld daarvan is de Borchgravinne van Vergi, in 1315 bewerkt naar een Frans voorbeeld.
Maar vanaf het begin speelt de voordracht van ridderverhalen tijdens en na banketten ook een rol bij de verstrooiing. Ledigheid en verveling vormden naar christelijke opvatting een ernstige bedreiging voor een deugdzaam leven. Steeds lag de duivel op de loer om in zulke situaties toe te slaan.
| |
| |
10. Auteur overhandigt zijn werk aan zijn maecenas (opdrachtgever), op miniatuur in handschrift uit ca. 1457.
| |
| |
Immers, ledigheid is des duivels oorkussen. En vele ridderromans verzekeren aan het begin dat ze die gevaarlijke ledigheid helpen verdrijven, door spannende verhalen kort te zullen vertellen. Dat laatste moest er wel bij, want ook een langdradig verhaal kon de gevreesde verveling weer doen toeslaan. Het aanbod van verstrooiing betekent voor een middeleeuws publiek dus meer dan wij zouden denken. Je kon genieten, met de zekerheid dat je daarmee bovendien de duivel nog een loer draaide.
Vanaf de veertiende eeuw komt er een ander publiek bij, en wel dat in de steeds machtiger wordende steden. Het begint bij de rijke kooplieden en grondbezitters, maar het spreidt zich in de volgende eeuwen uit over steeds bredere lagen van de stadsbevolking. Aan propaganda vanuit dynastieke belangen hebben zij geen boodschap meer. Voor hen is die wereld vol avonturen en ridders met hun mooie manieren een model voor een verheven leven, waarmee ze zich in hun eigen kringen kunnen onderscheiden. Ze willen zich ook ridders voelen, op zijn minst door de uiterlijke gedragsvormen te imiteren. En kunnen de risico's van het koopliedenbestaan niet een beetje lijken op die van al die onversaagde ridders? De ridderepiek kan ook voorzien in de bevrediging van deze nieuwe verlangens. Maar daarvoor moeten die verhalen dan wel aangepast worden. De zich ontplooiende stad kan eveneens uitstekend literatuur gebruiken om haar ambities kleur te geven en te bevorderen. Het is gewoon een hoofdstuk apart.
|
|