| |
| |
| |
| |
| |
| |
12. Pers en radio
Het ‘tegen’ dat het hier beschouwde tijdvak aan de kant der Nederlandse Katholieken in zo menig opzicht karakteriseerde, werd wellicht nog het vaakst uitgesproken ten aanzien van de neutrale pers. Het meest aangevallen werden ongetwijfeld Het Volk, De Telegraaf en de weekbladen De Lach en Het Leven. Een goed voorbeeld van de stijl waarin die aanval werd uitgevoerd kan men vinden in Jac. J. Zey S.J.'s boek ‘De deugd voor iedereen’.
O, besef het toch wel, dierbare lezer en lezeres, de onchristelijke pers, die, in den vorm van roman en tijdschrift, den scepter zwaait over het gedachte- en gevoelsleven van vele, zeer vele, jonge en oude menschen van allen rang en stand, zij is gansch geen rechtmatige heerscheres, gansch geen weldoende Koningin.
- ‘Veeleer’, zoo schreef eertijds Pater Smit in de Maandrozen, ‘kan zij vergeleken worden bij de schaamtelooze vrouw in 't Boek der Openbaring, door Sint Joannes beschreven: de ontuchtige, met wie de vorsten der aarde 't aanleggen, en die met haar zwijmeldrank de aardbewoners dronken maakt; de vrouw, op 't scharlaken-roode beest gezeten, in purper gekleed, met goud en paarlen en edelgesteenten getooid, in hare hand dragende den gulden beker, die vol is van gruwelen en onreinheid.
Zij is de verleidster, die de harten aftroont van God, hun einddoel; de giftmengster, die bederf voortstuwt door de aderen der maatschappij; de moordenares, die 't op het leven der genade gemunt heeft, op al wat in 't gemoed hoogedel en heilig is, die 't menschdom van godsdienst en goede zeden berooft, en 't onbarmhartig vooruitjaagt naar den eeuwigen dood der vervloeking.
Prat moge zij pralen in 't schitterend kleed van een verzorgden stijl, in 't goud van aardsche wijsheid, met edelgesteenten en paarlen van 't wereldsche bekoorlijke; in den glanzenden beker, dien zij met wulpschen glimlach toereikt, is een gruwelwijn van goddeloosheid en zedenverval!’
Jac. J. Zey S.J., De deugd voor iedereen. Romen en Zonen 1929
| |
| |
Op dinsdag 19 november 1929 verscheen het dagblad De Maasbode met het nummer (de avondeditie) waarin onder de koppen
‘Een kruistocht’ voor De Maasbode
‘Dit is ons uur’
Van en over ons zelf
een grootscheepse wervingscampagne voor nieuwe abonnés werd aangekondigd, gepaard aan een drastische verlaging der abonnementsgelden.
Met moed treden wij aan, verheugd dat wij de spangen mogen smeden voor een kroon op ons werk. Rustig en troostend speelt ons een woord door de gedachte, waarmee de Kerk jaarlijks de processie-van-het-licht uittrekken laat om de zielen te beschermen voor de lagen der duisternis en voor de aarde de vruchtbaarheid af te smeeken en een goede oogst: Procedamus in pace. Laten we voortgaan in vrede. In den naam van Christus. Amen.
Zondag daarop kondigde de directeur onder de kop
Op Ten Kruistocht!
de eerste vruchten van de actie van:
Woensdag 20 Nov |
31 |
nieuwe abonné's |
Donderdag 21 Nov |
148 |
nieuwe abonné's |
Vrijdag 22 Nov |
312 |
nieuwe abonné's |
Zaterdag 23 Nov |
336 |
nieuwe abonné's |
Ja, zij blijken juist gedacht en doordacht te zijn geweest, de maatregelen, die wij gestadig genomen hebben en die in het artikel van Dinsdagavond zijn geschetst. En op welke maatregelen de zegen van O.L. Heer zoo overvloedig heeft gerust. Onze courant moet niet meer worden, maar is geworden ‘De grootste Katholieke courant de DE beste courant van Nederland.’
Zij moet wezen de groote Nationale Katholieke courant van Nederland.
Zij is de journalistieke Kathedraal van St. Bavo, de journalistieke Kathedraal van St. Jan.
Dat een en ander niet zo zeer als muziek in de oren klonk van het bedrijf waar het dagblad De Tijd werd gemaakt (en dat, vergeleken bij een kathedraal, dan ook maar een bescheiden Kasteel van Aemstel heette) laat zich begrijpen. Er stond evenwel te zwaar geschut opgesteld:
En als een diep treffend bewijs van innig medeleven met onze actie, ontvingen wij van een communauteit van priesters te Nijmegen, telegrafisch de toezegging, dat deze zal bidden tot het welslagen van onze actie. Voor deze religieuze en priesterlijke daad betuigen wij onzen nederigen dank, terwijl wij ons werk
| |
| |
aanbevelen in de godvruchtige intentie van al onze overige lezers.
En:
Teneinde onze lezers een duidelijk beeld te geven van hetgeen de colonne verricht, zullen hare ervaringen in een serie artikelen worden vastgelegd. Tot dit laatste doel zal de colonne vergezeld worden, behalve door een fotograaf, door den bekenden publicist Bernard Verhoeven, die het dagelijksch journaal elken avond in ‘De Maasbode’ zal neerschrijven.
De provinciale Katholieke bladen steunden de ‘Kruistocht’; zo schreef Het Huisgezin:
Er zijn duizenden en tienduizenden katholieken die er de Maasbode bij konden nemen.
Haar directeur, de heer Kuijpers, zegt het zoo plastisch: het is de prijs van één, zeg twee kistjes sigaren.
Daarvoor kan men zich een jaar-abonnement op de Maasbode verzekeren.
Moge het een stormloop worden naar de katholieke universiteit die Maasbode heet ...
Het Huisgezin, 25 nov. 1929
Bernard Verhoeven had meteen de stijl te pakken:
De staat van beleg is geproclameerd.
Het vliegende vendel, de commandostaf van de propaganda, is Tilburg binnengevallen.
Brabant, geliefkoosd oord van legermanoeuvres, heeft opnieuw zijn wapenvertoon. Maar ditmaal gaat het niet om een onbloedig schouwspel.
De klappen tellen dit keer. En de eerste klap telt tiendubbel.
Het gaat thans niet om een vreedzaam bakkeleien tusschen de ‘blauwe’ en de ‘roode’ troepen, die bij het staken der manoeuvres broederlijk de trofeeën deelen.
Het gaat op leven en dood èn tegen de rooden èn tegen de blauw-blauwen.
Hier hebben de ‘zwarten’ het hoofdkwartier betrokken om allereerst uit deze oer-Katholieke provincie de roode en de blauwblauwe pers terug te werpen.
Hier is Brabant.
En hier zijn wij! [ ]
De Directeur van de Maasbode, die zich persoonlijk aan het hoofd van de colonne heeft gesteld, is - als voorstoot van de actie - den zegen van Tilburg's Deken over de wapens gaan vragen.
| |
| |
Den zegen van zijn gebed, de wijding van zijn priesterlijke volmacht. [ ]
En Deken Sanders zeide: ‘Noteer mij als abonné op de Maasbode.’
Het eerste wapenfeit te Tilburg.
Tilburg, Sint Silvester
De Maasbode, 27 nov. 1929
En terwijl Bernard Verhoeven zijn Kroniek vervolgde (gedateerd op ‘Sint Albricius’, ‘Sint Andreas’ enz.) adverteerde het blad:
Onze Affiches
Men schrijft ons uit kunstenaars-kringen:
‘Ook ik wil mede ten strijde trekken en het zwaard omgorden als een moderne kruisridder, opdat “de Maasbode” in ieder Katholiek gezin gelezen worde. Het is mijn bedoeling om uw grootste affiche mede te nemen en op elk feest achter mij op het tooneel op te hangen, zoodat elke bezoeker het lezen kan.’
Den zoo spontaan aangeboden en met groote erkentelijkheid door ons aanvaarden ‘artistieken’ steun, zij ook langs dezen weg onze oprechte dank gebracht.
Maar, het land moet vol komen te hangen!
De Maasbode, 28 nov. 1929
De toon werd allengs triomfantelijker en stemmiger:
Hoe is die roep gegaan, als men die cijfers van eenige luttele dagen bestudeert? In zoo vele familiën is hij gehoord; in de huiskamers is hij gehoord, bij de ouders onder de lamp en bij hunne kinderen. Zeide niet voor eenige weken een vader tot ons: ‘Mijnheer, ik las dagelijks de “Nieuwe Rotterdamsche Courant”, ook mijn vader en mijn grootvader deden het, ik was er mede opgegroeid, maar nu is mijn jongen dertien jaar geworden, ik hou zooveel van hem, het zou voor hem niet goed zijn, nu wil ik ze niet meer; misschien wilt U dit ook eens aan anderen zeggen, die vader zijn, als ik.’
Dat treft, dat treft diep.
De Maasbode, 1 dec. 1929
De bijval uit de provincie bleef hoorbaar. In Christus Koning (orgaan van de Nederlandse provincie der capucijnen en haar missies) schreef pater Henricus:
‘'t Zuiden’ niet het minst wordt intens bewerkt. ‘Brabant en Limburg aan den Christus,’ zoo luidt een bekende leuze; ‘het Zuiden aan de Kath. Pers’ voegen we er van harte aan toe. Onze helden van de stijfselkwast hebben de schuttingen beplakt met Maasbode-reclame; moge de Maasbode blijven plakken in een
| |
| |
legio Roomsche gezinnen. [ ] Worde 't Rotterdamsche Grootblad een machtige dekking, een stoer bastion. [ ]
Maasbode heil!
Wees ons een Michaël, een Roomsche vechtjas in goeden zin!
Verdedig der vaderen erfdeel.
Wees ons een Rafaël; reis met ons mee! De Tobias-van-Katholiek-Nederland is er U zoo dankbaar voor!
Aan Eindhoven haar Philips! En de geestelijke gloei-lampen-fabriek in Rotterdam.
Aangehaald in De Maasbode, 22 dec. 1929
De Stad Oss bleef evenmin achter:
Ons Roomsch Dagblad - de Maasbode - gelijkt - in deze sombere Decembermaand - nu de natuur - haar winterslaap is ingegaan - op 'n jonge - krachtige van levenskracht - en levensvreugde - uitbottende rozenstruik - die ondanks de sombere Decemberluchten - het levenwekkende Meizonnetje - voor onze oogen toovert - en groeien wil en bloeien - en uitbotten - alsof het reeds lente was! De Maasbode!
Kent ge de ‘Maasbode’? lezer?
Onvolledig misschien - alleen bij naam ... De Maasbode - dat is ons eigen - ons groot - ons levenskrachtig - ons eeuwig - en altijd jong en jeugdig - in - Roomsche Dagblad! [ ]
En nu wil onze Roomsche Voorman - 'n geweldigen ‘klim’ ondernemen!
Hij wil naar den top van den heuvel - hij wil - als Roomsche Voorlichter - de lichtende Stad worden op den Berg - hij wil de blanke vuurtoren worden - der ééne Waarheid - te midden van de sombere donkerten - van dwaling - en ongeloof!
Aangehaald in De Maasbode, 22 dec. 1929
Het succes bleef niet uit. Goed een maand na de start van de actie waren er 10.000 abonnés gewonnen.
__________________________
JOURNALISTIEK
Aan een R.K. Courant wordt gevraagd een alleszins bekwaam
Redacteur
in staat zelfstandig den geheelen inhoud te verzorgen.
Brieven met opgaaf van leeftijd, enz....
__________________________
De Maasbode, 5 jan. 1927
Ons Kruistocht-dagboek wordt vervolgd.
Een nieuwe colonne, de Zeeuwsche, is uitgetrokken naar het land der eilanden.
| |
| |
De voorbereiding en verkenning heeft reeds plaats gehad. Het plan de campagne is uitgestippeld, de posten zijn uitgezet, de aanval kan beginnen.
Wij vinden er meegaande en dankbare medewerking. Het zwart en rood van onze biljetten harmonieert zoo kostelijk met het geel en groen der typisch Zeeuwsche kleuren, welke met het blauw een trits vormen voor de zoo kunstzinnig decoratieve versieringen, waardoor de Zeeuw zijn gedegen smaak zoo fijn demonstreert.
Men seint ons uit Hulst:
Hedenmiddag had in de dekenale pastorie van de Hoogeerw. heer deken van Hulst, P. Rops, een receptie plaats van de ‘Maasbode’-colonne, welke een grootsche manifestatie is geworden voor ons blad.
Uit heel het Zeeuwsch-Vlaamsche land waren geestelijke en wereldlijke autoriteiten saamgekomen in Hulst, om door hun tegenwoordigheid te getuigen van hun medeleven met de ‘Maasde’-actie in de Zeeuwsche landen en dank te spreken om het feit, dat de ‘Maasbode’ zijn actie is begonnen in dat deel van Zeeland, waaraan niet altijd het eerst wordt gedacht.
Onder de aanwezigen werden opgemerkt tal van geestelijken, leden van Gedeputeerde en Provinciale Staten, het Kamerlid Lockefeer, verschillende burgemeesters en vertegenwoordigers van organisaties.
Door allen werd hulde gebracht aan het noeste werk van de ‘Maasbode’ voor de katholieke zaak, hulde aan den directeur en vreugde uitgesproken over het verblijdend perspectief, ontstaan door een nauweren band tusschen Nederland en de Zeeuwsch-Vlaamsche landen, bewerkstelligd door de ‘Maasbode’. [ ]
De Hoogeerw. deken wijst erop, hoe een groot gezelschap is saamgekomen, om met enthousiasme de Zeeuwsche colonne welkom te heeten. Naast de Katholieke gewestelijke bladen is er plaats, volop plaats voor ons Katholieke grootblad. [ ]
(De heer Schuurs getuigde) dat deze actie meer, oneindig veel meer is dan een doodgewone propaganda-actie voor een industrieele onderneming, doch dat zij is een propaganda voor de zaak van God.
De Maasbode, 22 jan. 1930
Trots berichtte een advertentie in hetzelfde nummer:
__________________________
21 november 1929 - 21 januari 1930
in precies twee maanden 15.000
Nieuwe Abonné's
__________________________
De Maasbode, 22 jan. 1930
| |
| |
En de oud-hoofdredacteur (en tevens leider van het voormalige integralistische weekblad ‘Rome’), rector M.A. Thompson - een tip van de sluier over zijn activiteiten en relaties was inmiddels opgelicht in de brochure ‘Het integraal Katholicisme’ (1927) - eindigde een reeks artikelen over de Katholieke Pers in Italië:
Wanneer de Katholieken niet met de grootste krachtsinspanning blijven arbeiden aan hun pers, niet enkel om te behouden wat men heeft, maar om de couranten steeds hooger op te stuwen in de vaart van het moderne leven, dan zal ook aan die pers overal elders hetzelfde proces worden voltrokken.
Want geweldig zijn de machten, die ons tegenstaan, en de kinderen des lichts zijn niet altijd even verstandig en voorzichtig.
Men kweeke derhalve steeds meer in zich aan de overtuiging, dat de goede pers een der kostbaarste cultuurgoederen is van het Roomsche volk, een levensquaestie voor zijn geestelijke en tijdelijke belangen.
Haar idealen liggen buiten de gewone maat.
Zij is als het vaandel in den krijg, een der standaarden van ons geloof.
Zij blinkt boven het Roomsche erf als een flikkerend zwaard in het maanlicht, in de orde der stof is er geen wapen zoo geducht als zij.
De Maasbode, 24 jan. 1930
Op 27 november 1929, acht dagen na de start van ‘De Kruistocht’ door De Maasbode, kondigde De Tijd aan met een ochtendblad te zullen verschijnen naast de avondeditie. Veelbetekenend eindigde het hoofdartikel van die dag:
Wij doen zelfs geen poging, om welke reclame óók te overschreeuwen. Maar met blijmoedige waardering van de voortreffelijke katholieke dagbladpers, de algemeene en gewestelijke mét óf zonder ochtendblad, welke zich onder een veelal bekwame en het gemeenschappelijke ideaal toegewijde redactie zoo gelukkig ontwikkelde, mogen wij een goed woord aan de sympathieën onzer lezers vragen voor het in hun kring bepleiten der roeping van ‘De Tijd’, die thans ook in een ochtendblad de leiding, welke het blad in 't verleden aan de katholieke openbare meening van ons leven heeft gegeven, gaat voortzetten onder de oude leuze naar de nieuwe tijden: ‘Dieu et mon droit’.
Het eerste nummer van de ochtendeditie verscheen op 14 december d.a.v. In het Zondagochtendblad drukte de redactie gelukwensen af van kardinaal W. van Rossum, mgr. J.D.J. Aengenent, Z. Exc. jhr. mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck en vele andere autoriteiten. Velen zouden nog volgen om hun ingenomenheid met De Tijd te betuigen.
| |
| |
Kregel Kwatrijn
Waar werd ooit Roomscher zaak ver-zaakt? - Ik weet het!
Waar wordt zoo stikum winst gemaakt? - Ik weet het!
En elken dag verschijnt er weer een krant,
die 't al, maar niet zichzelve laakt. - Ik wéét het.
Roeping, juli 1932
Franz von Oldenburg Ermke
__________________________
Hallo Hallo! Rijsenburg, Holland.
Een salut voor den K.R.O. van de familie Verhaar.
__________________________
De Tijd, 2 aug. 1932
‘Uit het Rijke Roomsche Leven’ was de titel van een vaste pagina in het weekblad ‘De Katholieke Illustratie’. Deze in korte tijd aan populariteit winnende rubriek verscheen voor het eerst in het blad op 14 juli 1926 (60e jaargang, no 42).
Zij bestond uit een flink aantal foto's waarin een kroniek werd gegeven van hoogtepunten in het katholieke organisatieleven van allerlei slag. Een doorsnee aflevering bevatte foto's van een mevrouw die haar gouden jubileum als lid van de Aartsbroederschap der H. Familie vierde, het bestuur van de R.K. Bakkersvereniging te Deventer ter gelegenheid van haar tienjarig bestaan, een overzicht van de paramentententoonstelling der Missienaaikring O.L. Vrouw van Lourdes te Den Haag, de nieuwe R.K. kerk in Leijenbroek (L.), bestuur en genodigden bij de opening van de R.K. Huishoudschool te Haarlem, een naar de Afrikaanse Missiën vertrokken pater, de Eerwaarde Zuster Maria Egberta op haar gouden kloosterjubileum te Scheveningen, de R.K. Tooneelvereeniging St. Theodulfus te Oude Wetering bij haar vijftigjarig bestaan, en een groep die ‘rijke kinderzegen’ voorstelde. In de loop van een jaargang passeerden de meeste vormen van katholiek organisatievermogen wel de revue. Van de Nederlandsche R.K. Bond van Hotel-, Café- en Restauranthouders tot de Nederlandsche R.K. Rijwielbond kregen alle Roomse organisaties hun kans, zich in de rubriek te presenteren, op vaste ogenblikken afgewisseld door prentjes van verdienstelijke personen, van oud-zouaven tot de uit één gezin stammende vier priesterzonen en drie nonnendochters. Deze rubriek - die overigens aanvankelijk ‘Van het Rijke Roomsche Leven’ heette en later werd voortgezet onder de titel ‘Uit eigen midden’ kende een beperking:
| |
| |
Nooit kan melding worden gemaakt van minder dan 50-jarige persoonlijke jubilea - eersten steenleggingen - dilettanten-tooneel - kindheidsoptochten - gouden bruiloften.
De rubriek hield op te bestaan op 21 december 1932 (zevenenzestigste jaargang, no 12). Toen was de naam zó populair geworden, dat hij in katholieke kring spreekwoordelijk mocht heten voor elke samenvatting die men wilde geven voor wat ‘Rooms Nederland vermocht’.
De Katholieke Illustratie bood pakkende foto-reportages en onschuldige verhalen en had op haar hoogtepunt een oplage van niet minder dan 150.000 exemplaren.
In de zomer van 1933 hield de redactie van de Katholieke Illustratie een enquête onder haar lezers inzake de inhoud der K.I., de Witte Raaf en de premieboeken.
Niet minder dan 12.000 geteekende
en ingevulde formulieren zijn in totaal bij onze redactie binnengekomen. [ ]
95% Blijkt tevreden, zelfs zeer tevreden te zijn met hetgeen de K.I. over het algemeen wekelijks biedt, een resultaat dat ook ons zeer tevreden stemt!
| |
| |
Op de vraag:
Hoe vindt U over het algemeen, in zooverre U deze leest, onze premieboeken?
antwoordde 73% met gunstige en zeer gunstige beoordeelingen. Opvallend overigens was een détail-uitkomst van de enquête over de Illustratie zelf:
Merkwaardig is het feit, dat foto's van jubilea, en dergelijke, de vroegere ‘Rijke-Roomsche-Leven’-pagina vullende, zich al heel weinig in de sympathie der lezers verheugen mogen, iets, waarmede wij in de toekomst ook rekening zullen houden.
Tenminste curieus was deze openhartige mededeling:
Hen, die vragen om meer censuur op adv. foto's, willen we erop wijzen dat er steeds een strenge censuur wordt toegepast op alle illustraties, waarvan de advertenties vergezeld gaan. Men moet hier echter niet te puriteinsch willen zijn en b.v. afkeuren dat een huid-crême-fabrikant demonstreert hoe deze crême op den blooten arm dient te worden aangebracht. En dat dergelijke middelen en producten in ons blad worden aangeprezen is toch het goed recht van hun fabrikanten, die gaarne van het familieblad met de grootste oplage gebruik maken om die producten aan te prijzen. Bovendien is de K.I. geen kinderblad.
Overigens kan men een hele Roomse wereld zien veranderen als men het verschil in de kop ziet van 1930 en die van 1960, zoals de afbeeldingen op pag. 19 tonen.
Hier enkele voorbeelden van de geijkte verhalen in de K.I. op de twee favoriete thema's: de bekering en de Rooms-getinte liefdesgeschiedenis.
De rechterhand van Herman Kolvers
De vermaarde schrijver Kolvers
Was geliefd bij een publiek,
Dat, in wezen oppervlakkig,
Dom was en sensatie-ziek.
Kolvers nam het met de waarheid
Niet zoo heel bijzonder nauw:
Kolvers speldde zijn publiekje
Menig keer wat op de mouw;
Hij beschimpte, hij verguisde
Hij bespotte tucht en orde
In een grove, harde taal.
Telkens verder week de schrijver
Van den oud-beproefde weg,
| |
| |
Hij brak af en ondermijnde
Met een duivelsch overleg.
De religie van zijn ouders
Had tot heden hij gespaard,
Tegen God en tegen Godsdienst
Had nog nooit hij zich verklaard;
Maar, helaas, de dag zou komen
Hij brutaal zich ging vergrijpen
Aan wat and'ren heilig is:
Honderd groote, witte vellen
Vulde hij met hoon en smaad
Strooide hij zijn giftig zaad;
Even dacht hij soms aan vroeger,
Aan zijn heerlijk blijde jeugd,
Aan zijn plechtige communie,
Aan zijn onschuld en zijn deugd,
Aan de lang voorbije tijden
Vol van gouden zonneschijn,
Toen een prentje van Sint Jozef
Hem oprecht verheugd deed zijn;
Toen hij braaf de handjes vouwde
Toen hij met het Heilig Teeken
Ied'ren nieuwen dag begon ...
Nu was alles, alles anders ...
't Bidden was hij gansch verleerd,
't Kruishout en de Maagd Maria
Had den rug hij toegekeerd;
Nu was alles anders, beter,
Nu was hij zijn doel bewust:
d' Allerlaatste pure vonken
Schenen bij hem uitgebluscht;
Nu had hij zijn inkt verschreven
Tegen d' eeuwenoude Kerk,
Die daar standhoudt op de Steenrots,
Onverwoestbaar, groot en sterk ...
Hij doorliep met gloeiend'oogen
Langzaam 't lijvig manuscript;
Hier en daar werd vol attentie
Een verbeet'ring aangestipt;
Kolvers peinsde vele uren,
Als hij rondging over straat
Hoe nóg scherper hij kon wezen ...
Kolvers peinsde vroeg en laat;
| |
| |
En zoo werd hij, suf van 't peinzen
Toen hij nóg geen uitkomst vond,
Hij ontwaakte in het gasthuis
Uit een vreemden, bangen droom ...
Hij gevoelde zich ontmoedigd,
Triestig, lusteloos en loom.
Hij ontdekte als hij rondkeek
Tot zijn schrik een zacht verband,
Dat behoedzaam was gewikkeld
Om een wrakke rechterhand.
Rustig liepen stille zusters
En zij spraken, ingetogen,
Een vertroostend-zoete taal.
Als de dokter was gekomen,
Werd de wonde onderzocht;
De geleerde deed geduldig,
Wat zijn wetenschap vermocht;
Maar de dokter, onvolkomen
Tegen 't wreed proces bestand,
Vreesde voor een amputatie
Van de zieke rechterhand ...
Toen, toen schreide Herman Kolvers
Zich de doffe oogen rood,
Nu de wetenschap, onmachtig,
Hem, helaas, geen redding bood ...
De bedaarde, vrome zuster
Viel geen moeite ooit te zwaar:
Zij verzorgde den gewonde
Met een moederlijk gebaar.
Haar gelaat was lief en vriend'lijk
En onhoorbaar was haar tred,
Zij, zij vond - het leed geen twijfel -
Kracht en sterkte ... in 't gebed.
Zachtkens rinkelden de kralen
Van heur houten rozenkrans
En het beeld van den Gekruiste
Blonk in fellen zonneglans;
Engelen van naastenliefde,
Wier gedrag vermaant en preekt
- Zoo begreep nu Herman Kolvers -
Worden door gebed gekweekt ...
Het gebed doet wond're dingen,
Waar de macht der menschen faalt ...
| |
| |
Wij verwinnen, waar de Zegen
Van den Hemel nederdaalt ...
Herman leerde nu weer bidden,
Eerst wat staam'lend en verward,
Schoon met ongevouwen handen,
Bad hij met geheel zijn hart;
Herman Kolvers vroeg vergeving,
Waar hij o, zoo veel misdeed,
Vroeg erbarming en ontferming,
Vroeg ... genezing van zijn leed ...
En een lichtstraal van Hierboven
Drong in d'arme menschenziel:
Herman Kolvers heeft begrepen,
Hoe hij diep en dieper viel.
Zijn gezondheid kreeg hij weder,
Ook ... de hand die zwaar misdreef,
Zijn befaamde hand, die eenmaal
Smadelijke zinnen schreef ...
Honderd volgeschreven vellen
Werden één voor één verscheurd
En de vlammen van het haardvuur
Hebben 't wit in zwart verkleurd ...
Kort geleden kwam van Kolvers
Een roman uit, fier en kloek:
‘Het gebed van den verdoolde’
Is de titel van het boek ...
Katholieke Illustratie, 67e jrg., 1932, pag. 72
Hans Schipperus
De Geluks-Rozenkrans
Hij was nu al wekenlang iederen morgen in denzelfden coupé gestapt als zij, en vanaf de eerste maal had ze geweten dat hij de ééne was ... Maar tegelijkertijd had Corrie Hofstad ook geweten dat het nooit gaan zou. Tenminste, ze hield dat met een pathetische vastberadenheid tegen zichzelf vol.
Ze wist het immers veel te goed: ze was zulk een onaantrekkelijk, onbeduidend, kleurloos klein ding, dat daarbij nog geen familie bezat om een beetje glorie aan te ontleenen, en dat ze hier iederen morgen, half-uitgerust en rillerig, in den vroegtrein zat, was natuurlijk allesbehalve uit weelde. [ ]
Als ze 's avonds op haar goedkoop pensionkamertje eindelijk ècht aan hem durfde denken - ach, natuurlijk was hij heel dien langen uitputtenden dag wel altijd in haar gedachten geweest, maar ze hield hem dan op den achtergrond, zooals een kind het lekkere hapje op zijn bord voor 't laatst bewaart - dan somde ze
| |
| |
bij zichzelf al de heerlijkheden van zijn persoon op, als zoovele bewijzen voor de onmogelijkheid dat hij aan haar denken zou. [ ]
Als Corrie durfde doordenken over de hoogst-waarschijnlijkheid dat dit levenslang haar lot zou zijn: hollen naar den vroegtrein door alle bestaanbaar onmogelijk weer, om verder den heelen dag furieus te tikken (en ze was helaas muzikaal genoeg om daar op den duur een zenuwziekte van te krijgen en wat dan?), dan kon ze, als ze héél moe was, opeens in tranen uitbarsten en wanhopig wenschen dat er toch in Godsnaam iemand komen zou - iemand.
Maar tusschen wanhopig wenschen en angstig hopen is nog een verre, verre afstand.
En intusschen reisde hij regelmatig met den vroegtrein en stapte elken morgen, dien God gaf, in haar coupé.
Ze was doodelijk verlegen voor hem, en voelde 't telkens wanneer hij keek. Soms keek hij lang; ze probeerde dan wanhopig te doen of ze las, en voelde zich miserabel shabby en belachelijk. Het kon niet langer zoo. De gedachte aan hem overheerste alles. Ze merkte het op een avond met schrik, toen ze haar rozenhoedje bad, dat ze zich Onzen Lieven Heer zèlf zat voor te stellen met zijn gezicht. Ze werd er angstig van. Ze was een brave, kleine meid, ondanks het coeurtje in haar blouse, dat ze droeg omdat je zóó nu eenmaal het goedkoopste kocht - en ze voelde: nu wordt het gevaarlijk.
En - met al haar schuchtere schuwheid was ze per slot een moedig ding - ze begon haar rozenhoedje opnieuw, zonder hèm erin. Ze viel om van moeheid, maar ze zòù het bidden. En ze wòù niet meer aan hem denken. Nu niet en nooit meer. Het was verkeerd. Er kon immers nooit iets van komen.
Ze bad dapper tot het einde; maar toen huilde ze uit en zei tegen het Lieve-Vrouwtje dat al boven haar bed had geglimlacht vanaf haar eerste Communie: ‘O Moedertje, wat is het toch hard, dat ik hem nooit krijgen zal - vindt U het ook niet hard voor me? O waarom kàn ik maar geen zin krijgen om naar 't klooster te gaan, ik hoor toch immers in de wereld niet thuis...’
Toen ze wakker werd, wist ze, dat ze het nu moest doen, wat ze al zoolang gewild had en toch eigenlijk heelemaal nièt gewild. Ze zou damescoupé gaan zitten. Voortaan altijd. Ja. Of tenminste zoo lang hij meereisde. [ ]
Ze was vroeg. De coupé was nog onbezet. Ze ging zitten en nam haar boek. Ze zou maar lezen, dan deed het niet zoo'n erge pijn. [ ]
Het portier had ze opengelaten; er hing zulk een afschuwelijke,
| |
| |
opgesloten bedomptheid in 'n coupé die heel den nacht dicht was geweest.
Ze moest - ja, ze moest toch eens even kijken of hij er soms aankwam - eens kijken waar hij instapte - dat gaf toch niets immers. Ze stond op, leunde naar buiten - en meteen wàs hij daar, en keek haar vlak aan, zoo vreemd - teleurgesteld?... In haar verwarring tastte ze naar haar zakdoek in het ondiepe mantelzakje - toen kletterde er iets voor haar voeten neer, en ze zag haar parelmoeren rozenkrans langs de treeplank naar beneden glippen... ‘O!’ zei ze, verschrikt. Hij was nog van Moeder geweest.
En meteen was ‘hij’ op de treeplank en dook diep. [ ] Ze had opeens zijn forschen arm stevig beet met allebei haar kleine witte handjes: ‘O, pas toch op, doe het toch niet!’
Maar hij hield meteen het snoertje al in de hoogte: ‘In orde, hier hèb ik hem.’ Het was of zijn gezicht straalde, dacht ze verwonderd, door al haar emoties heen.
‘En zou u nu alstublieft uit dezen coupé willen komen?’
Hij stak een hand uit, als om haar er uit te helpen. Ze aarzelde, hulpeloos, in de war. Wat bezielde hem.
En toen had hij gezien wat hij weten wou. Hij stak beide armen uit en tilde haar onder de armen op. Ze liet hem begaan alsof ze bevroren was. Hij zette haar voorzichtig neer:
‘Zoo. En kom nu gauw mee. Ja, ik weet het, uw tasch.’ Hij greep er naar. ‘Ziezoo. Ik moet het eenvoudig vertellen. Kom nu.’ [ ] Toen vertelde hij het. Hoe hij al zoo lang gehoopt had. Maar niet wist of ze wel Katholiek was. ‘Zie je, ik durfde het je niet pardoes te vragen. Het leek zoo gek.’ [ ]
‘En lieveling,’ - hij zei 't alsof hij 't al honderdmaal gedaan had, en dat hàd hij dan ook, inwendig in den trein, en hardop in z'n kamer - ‘ik was óók al zoo bang om het te vragen omdat het ook néé had kunnen zijn; je kunt er zoo - eh - zoo puriteinsch uitzien.’ [ ]
‘En toen - daarnet - ontdekte ik opeens dat je een rozenkrans had. [ ] Hij is toch van jou, zeg?’ Vroeg hij opeens, angstig. Ze bleef zoo stil.
Ze knikte. ‘Ja. Hij is van mij. Ik bèn katholiek.’
‘Goddank.’ [ ]
Het rozenkransje hangt netjes ingelijst in hun gezellige huiskamer. Want dàt heeft het toch eigenlijk gedaan.
Katholieke Illustratie, 67e jrg., 1932, pag. 82
To Hölscher
Ook de verhalen in andere populaire katholieke periodieken gaven helaas vaak blijk van een minimum aan goede smaak. In het tweewekelijkse Limburgse Overal verschenen geregeld ‘Trekjes’, korte verhalen door G.N. (achter welke initialen zich Ge-
| |
| |
rard Nielen verschool). Opvallend daarin (zoals in de verhalen voor de jeugd in bladen als Roomsche Jeugd en De Engelbewaarder en in de leesboekjes voor de lagere school) is het aantal sterfgevallen en ziekbedden. Een goed voorbeeld van het genre biedt het ‘Trekje’: ‘Satan's hoogste troef’; het werd door G.N. vrij bewerkt naar Francis Finn S.J., welke pater-schrijver in het hier bestreken tijdvak grote roem genoot met zijn in- en in-Roomse proza (getuigen boeken als ‘Tom Playfair’).
Op 't perron te D. stond 'n luidruchtig, vroolijk groepje.
Het was 'n twintigtal jongelui van het ‘St. Christoffel-college’.
Ze gingen naar huis, op vacantie! [ ]
Er werd gezongen, gefloten, geboomd, gekift over rapport-cijfers... en de reis naar huis werd er een zooals die maar zijn kan onder jongelui, vol gepaste levenslust en idealen.
Bij verschillende stations moesten enkelen uitstappen, wat natuurlijk gepaard ging met het ‘noodige’ afscheidsgejoel en tal van ‘wijze’ lessen voor de vacantie.
Na 'n paar uur sporen waren er nog drie over... Willy van Loven, Henri Wermers en Dolf Dunterman.
Ze hadden nog 'n heel stuk voor de boeg. [ ] Ze namen elk 'n boek ter hand en zetten zich rustig tot lezen. [ ]
Toen stopte de trein aan 'n groot station. De meeste medereizigers van Willy, Henri en Dolf stapten uit en de ledige plaatsen werden ingenomen door 'n gezelschap heeren, blijkbaar leden van 'n vereeniging die ergens op wedstrijd waren geweest. [ ] Het duurde niet lang of uit de zakken en taschjes kwamen eetwaren en flesschen drank te voorschijn; er werden reisbekertjes rondgedeeld en de inhoud der flesschen werd duchtig aangesproken.
‘'k Heb nog één bekertje over!’ - riep na 'n poos de jongeman, die vlak tegenover Henri en Dolf had plaats genomen... ‘Wie moet dat?’
Meteen viel z'n oog op de drie jongelui, die gedwongen glimlachend het gedoe bekeken.
‘Kan ik U dienen, misschien? D'r is van alles, hoor! Cognac, bier, wijn, triple-sec! Nou?’
De drie bedankten. Maar de jongeman hield vriendelijk aan. [ ] Henri, de oudste der drie studenten, nam na eenige aarzeling 't alluminium-reisbekertje over en liet zich uit de eerste de beste flesch inschenken.
‘'t Smaakt fijn’ - zei hij tot Willy en Dolf en gaf hen 't dra opnieuw gevulde bekertje.
Dolf dronk nu ook en na veel tegenstribbelen liet ook Willy zich inschenken. [ ]
't Werd al lustiger en rumoeriger in de coupé. Willy kreeg het
| |
| |
warm en werd erg dorstig van dat glaasje. Telkens bevloog hem 'n hevige drift tot weer meedrinken. [ ]
Sommigen begonnen vuile liedjes te zingen, die Willy het schaamrood naar de wangen joegen, al begreep ie er de helft maar van. Hij zag hoe Dolf en Henri, met brandende oogen, gretig luisterden en de smerigste refreinen gingen meeblerren. [ ]
In 't laatste appartement, heelemaal aan 't andere eind van de wagon, zat 'n priester; alleen.
Z'n verdiept zijn in het brevier-gebed en het geluid van de voortsnellende trein maakten, dat het lawaai slechts vaag tot hem doordrong.
Plotseling werd bijna ruw het smalle tusschendeurtje opengestooten. De priester keek op en zag 'n jongen staan van omstreeks zestien jaar. Bijna nog meer was de geestelijke verrast door de schoon gevormde trekken van de blonde jongenskop, dan door de schier wilde angst in de groote, donkerblauwe oogen.
De jongen was Willy.
‘O... pardon...,’ hakkelde hij... ‘Ik wist niet...’ [ ]
‘Zoekt U iets?’ - vroeg de priester zacht en vriendelijk...
‘Dank u... neen... u kunt toch niet... ik...’ [ ]
In z'n hart gevoelde hij weer hevige aandrang om terug te gaan naar het gezelschap... hij deed reeds 'n stap in die richting... Nog even keek hij naar de priester, die juist het kruisteeken maakte en het boek wegstak. [ ]
Op het oogenblik van dat Kruisteeken kreeg Willy een schok... De stem klonk zóó warm en deelnemend, dat Willy geheel kalmeerde en alles vertelde... van de zoo vrolijk begonnen reis, van 't nieuwe gezelschap... van z'n vrienden... van de drank en de gemeene liederen... van z'n hevige bekoringen tot meedoen aan die laagheden... [ ]
De pater sprak in stille jubel 'n schietgebed en wilde juist een middel bedenken, om Willy's vrienden te bewaren voor grooter onheil, toen met 'n wilde gooi 't deurtje opensloeg en Henri en Dolf naar binnen tuimelden. [ ] Ze tuurden naar omlaag en wisten met hun houding geen weg.
- ‘Als u misschien hier 'n beetje wilt blijven’ - sprak de pater weer met 'n zonnig lachje - ‘ik heb daar absoluut niets tegen, hoor...’ [ ]
Het vriendelijke, gemoedelijke praten van de priester - zoo heel gewoon over alledaagsche dingetjes - bracht hen heelemaal op hun gemak en 'n half uurtje later dankten ze de pater voor zijn kiesch ingrijpen.
Spoedig was de geestelijke aan zijn plaats van bestemming, waar tevens de trein 'n groot uur oponthoud had. [ ] Hij verzocht de jongelui naar de pastorie, welke invitatie gaarne werd
| |
| |
aanvaard. De pater [ ] liet hen de kerk zien, een pracht gebouw, van een der beroemdste meesters. Willy sprak opeens zenuwachtig: ‘Kan ik nog even biechten, pater?’
‘Zeker, jongen, volg me maar.’
Dolf en Henri knielden toen in de banken en deden eenige oogenblikken later hetzelfde.
De teruggang naar 't station, waarbij de pater hen vergezelde, was buitengewoon opgewekt. [ ]
De pater keerde naar z'n pastorie terug, 't Magnificat murmelend.
Nog geen kwartier was hij thuis, of buiten klonken luide stemmen. Hij zag 'n auto vol menschen staan, waaronder 'n paar dokters die hij kende. De paar woorden: ‘Spoorwegongeluk!’ ‘'n Priester!’ waren voldoende om hem naar de kerk te doen snellen, zich te voorzien van de H. Teerspijze en de H. Olie en in de auto plaats te nemen, die in razende vaart wegschoot. [ ] De lijken van Dolf en Henri had hij al gezien, met de armen om elkaars lichaam gestrengeld. Nu zocht ie Willy nog...
En vond hem eindelijk. [ ]
‘Heb je erge pijn, m'n jongen?’
‘Ja pater... maar dat is juist goed... [ ] Wat 'n toeval, hè pater? Wat denkt u daar nu van?’
‘Ik denk, vent, dat Satan met jullie z'n hoogste troef wilde uitspelen. Hij wist, dat dit ongeluk zou gebeuren... hij wist, dat jelui zielen nog rein waren... en hij wilde deze prachtkans benutten... maar jullie zijn hem ontglipt...’ [ ]
Toen was er de eeuwigheid van blijde jubel.
Overal, 11 november 1933
In januari 1933 (het Jubeljaar) verscheen voor het eerst de Nederlandse uitgave van ‘L'Illustrazione Vaticana’ (een tweewekelijkse publikatie):
Dit tijdschrift, dat onder de illustraties een gelijke plaats inneemt als ‘l'Osservatore Romano’ onder de dagbladen, overschouwt vanuit de Vaticaansche Stad het - de geheele wereld omvattende - Katholicisme en verruimt in hooge mate den gezichtskring harer lezers over de godsdienstige, missionaire en cultureele activiteit onzer Kerk.
Aldus De Tijd. Abonnés werden opgeroepen met termen en argumenten als de volgende:
De weidsche beteekenis dier taak, zal u vooral duidelijk worden door de wetenschap, dat
onze tegenwoordige Paus
de verschijning der Vaticaansche Illustratie gewild heeft, omdat
| |
| |
Zijne Heiligheid daarin de mogelijkheid ziet om door woord en voorbeeld op geheel bijzondere wijze een innig contact tot stand te brengen tusschen Rome en de Katholieken over geheel de wereld, hetgeen in deze tijden van communisme en andere antigodsdienstige bewegingen meer dan ooit als een noodzakelijkheid gevoel wordt. [ ]
Nederland moest behooren tot de eerste
landen met een eigen editie, niettegenstaande zijn klein taalgebied, omdat Z.H. de Paus in het medeleven van Nederland met Rome een nog nooit beschaamd vertrouwen heeft. Onder deze omstandigheden zal het beroep op de Nederlandsche Katholieken om de verspreiding van de Nederlandsche uitgave der Vaticaansche Illustratie zooveel mogelijk te willen helpen bevorderen, niet als ongerechtvaardigd worden afgewezen. [ ]
En nu de daad
Wij spraken hierboven van een beroep op de Nederlandsche Katholieken, een beroep, dat vrijmoedig gedaan wordt, daar het wordt gedragen door den vurigen wensch van Z.H. den Paus en dien van onzen Aartsbisschop.
Dit beroep geldt op de eerste plaats de katholieke en wereldlijke autoriteiten om in deze voor te gaan door abonné te worden en, waar dat mogelijk is, de verspreiding van de Nederlandsche uitgave krachtig te willen bevorderen.
De Tijd, 16 jan. 1933
Dertig jaar later klinkt dit vals in de oren van wie weet dat het hier een zuiver commerciële onderneming betrof, en het beroep op de daad gedaan werd op het hoogtepunt van de economische crisis.
Een enkel woord tenslotte nog over de Katholieke Radio Omroep. Deze had het in de beginperiode nog bijzonder zwaar te verduren, vooral onder de succesvolle propaganda van de H.D.O., later veranderd in A.V.R.O. Een hoofdartikel in De Maasbode (15 maart 1929) geeft iets van de strijd weer.
De modernste gevaren
Laat ons aannemen, dat de meesten, die katholiek zijn, meestal, als op Huizen de K.R.O. bezig is, hun eigen omroep hooren. Laat ons dat aannemen, zeggen wij, met een haast kinderlijke welwillendheid!
Maar de rest van den tijd?
Men maakt tevoren geen bestek, met flaneert maar zoowat door den aether en houdt stil, waar het voor het oogenblik aannemelijk klinkt.
Sterker. Nog staat het toestel, dat gisterenavond afgezet is, op
| |
| |
Uit de beginperiode van de K.R.O.
hetzelfde station. Dat dan maar aangezet! En eens gewacht, wat er komt. Krant lezen gaat door onderwijl. Huiselijk leven, vooral in de rustige avonduren, de gewone gebruiken van het gezin worden voortgezet. Inmiddels, de radio klinkt. Wacht, daar is de muziek, zóó mooi, of zóó bekend, en dus aardig, dat zij tot luisteren dwingt. Krant zakt lager. Sigaar gaat zelfs uit. Vrouw, wees nu eens stil, nu moet ik toch eens luisteren.
Daar begint een spreker. Afzetten? Omdat het misschien niet geheel secundum Lucam zal wezen? Vóórdat men 't weet, luistert men al. [ ]
Wij echter zijn niet tevreden, zoolang nog zooveel invloed, dien onze levensbeschouwing hebben kon, ongebruikt moet blijven en de gevaren, die ons volk in zijn geloof bedreigen, nog niet beter worden afgewend.
Daar is maar één weg: de daad.
Daar is maar één daad: den K.R.O. in een machtigen impuls vooraan brengen in het wondere land van den aether.
De Maasbode, hoofdartikel, 15 maart 1929
| |
| |
De eerste studio van de K.R.O., te Amsterdam.
Wapenschouw van den K.R.O. in 's Hertogenbosch.
Ongeveer een 400 Radio-Gasten vereenigden zich te ruim 6 uur aan den koffiemaaltijd. [ ]
Met buitengewoon enthousiasme werd door de dischgenooten, die de gerechten, die de tafel bood alle eer aandeden, gezongen het lied aan de Brabantsche koffietafel ter gelegenheid van het K.R.O.-congres (wijze: Limburg is mijn vaderland).
Besluiten wij dit verslag met het slotcouplet van dit lied:
Blijft ondanks neutraals onwaars
Het Huisgezin, 16 juli 1928 |
|