| |
| |
| |
Op de voorgrond in het midden kardinaal van Rossum tussen (links) de pauselijke internuntius mgr. L. Schioppa en (rechts) mgr. A. Diepen. Achter de kardinaal mgr. B. Eras. Zesde van links: dr. W.H. Nolens.
| |
| |
| |
5. Openbaar kerkelijk leven
Nederland en Rome, - sterker dan ooit leek de band die de Nederlandse katholieken met het centrum der Kerk bond. Door Pius XI meermalen ten voorbeeld gesteld aan de gelovigen in andere naties, ontleenden zij aan die onderscheiding nieuwe impulsen tot bewonderenswaardige krachtsinspanningen, met name op het gebied van de missie-activiteit. Een Nederlandse katholiek in de Eeuwige Stad moest wel lyrisch worden, als Kees Meekel.
Mijn God, wat een stad van 'n Kerk, die al deze duizenden-duizenden kan omvâmen! Wat een storm van menschen, die deze grandiooze ruimte komt vullen. Tot boven in den koepel stijgt de vaart van hun aankomst, waar het bruisend ruischt als in een schelp. Daar, waar de grijze morgen-vaagten wijken nu het blonde zonlicht door de ruimte schiet, drie breede bundels, die komen van het Oosten en dringen naar het Westen.
De mozaieken beginnen er wolkend van te glanzen en de gouden letters er onder te schitteren in mystieken sterren-krans: Petrus zij Gij ... steenrots ... en op deze steenrots zal Ik Mijn Kerk bouwen ... de machten van de hel zullen krachteloos staan ...
Zou de apostel niet verstoft en vergeten zijn, als elke andere visscher van Tiberias' liefelijk meer, wanneer dit schrift niet onderschreven ware geworden door een Goddelijke Levenswekkende Hand?
Zie daar staan, die zoemende beweeglijke ontelbare schaar, waarop je duizelend neerziet als in een afgrond - ingeruimd en geschut in de hokken en afdeelingen van een wonderbaren Herder.
Is het niet, of Christus zelf dadelijk zal verschijnen?
In wiens brein had dit kunnen opkomen tweeduizend jaar geleden?
Hier zit ik op een bank - ik heb een goed verzorgde plaats - en hef mijn hoofd naar den zonnigen koepel, als zoek ik daar een weg in mijn gedachten ...
Die Petrus, die Paus, voor wien dit altaar gereed staat, is hij niet het grootste wonder ter wereld?
Hoor daar blazen de bazuinen! Ze blazen van een loggia boven den ingang en raken aller aandacht fel.
| |
| |
Bij deze klanken, die aandoen als in een eindelooze legerplaats, begint de massa te ontroeren; je hoort kreten heel ver weg.
Hij komt!
Groot is de Sint Pieter en wonderlijk geordend, doch nooit zag je dat zoo bovenmenschelijk als dezen dag.
Hij komt van verre, uit een ander land, deze Paus op zijn draagstoel: langzaam, gestadig, boven de hoofden een bloem, een licht! Het is de vaart van een wonderbaar schip over de wateren, die in de buurt lijken te komen van bruischende cascades: menschen, menschen, niets dan menschen, juichend, klappend, applaudisseerend, roepend. Hun kreten gaan boven de hooge bazuinen uit: roffelend, donderend.
De Maasbode, 17 jan. 1929
In het voorjaar van 1929 werd de z.g. Romeinse kwestie opgelost. Het Verdrag van Lateranen herstelde de Paus van Rome in zijn tijdelijke macht: als Soeverein over Vaticaanstad. Het feit deed golven van geestdrift over katholiek Nederland slaan. Op de Buitengewone Vergadering van den Nederlandschen Katholiekendag, gehouden te Utrecht op 17 april 1929, hield A. Laudy de grote feestrede onder de titel:
Het Te Deum van Rome en Nederland
Een machtige daad der Voorzienigheid, die de lotgevallen der volken ordent, heeft een wending gegeven aan den gang der Kerk door de geschiedenis. Hoe wenschte ik mij, machteloos als de mond van menschen tegenover goddelijke dingen, de stem van den eenigen Nederlander, onmisbaar in deze historische zaal en in dit zegevierend uur, om de ontzaglijkheid der gebeurtenis, die Rome tot ons luidt, op te roepen aan de macht van zijn beeldende taal en den koperen adem van zijn woord; hoe liefst zou mijn arme verschijning terugtreden achter zijn breede schouders, die de Kerk van Nederland hielpen dragen. Mijn woord roept hem aan, uw gedachte ziet uit naar dezen vollenman-van-den-Paus, die de Pausen nog bezong als hij hun rechten niet verdedigde met de bronzen slagen van de stem, welke zooveel jaren in ons Parlement en onze volksvergaderingen weerklonk; want zijn leven lag in Nederland, maar zijn levensmiddenpunt in de Stad van de Pausen, waar hij zijn moe- en afgestreden hoofd aan de schaduw van het Vaticaan te ruste legde in het stervensjaar van den grooten Paus, die den strijder bemind en gezegend had, wiens naam met dien van Rome en den Paus onsterfelijk en in één adem door Nederland wordt genoemd - Mgr. Dr. Schaepman. [ ]
Alleen de mond, die zoo machtig heeft gebeden en geprofeteerd zou gerechtigd zijn, aan de Pausmeeting, na zijn dood heropend en voortgezet, het antwoord te geven, dat thans de geschiedenis
| |
| |
voltooit. Gestorven spreekt nog die mond, zijn verleden kan niet zwijgen in het heden, dat op hem heeft gewacht, hij moet spreken, - hoor, en hij spreekt: ‘Ziet, ik verkondig u een groote vreugde, welke voor het geheele volk zal zijn.’ Voor ons van Willibrord gedoopte volk, maar ook voor de volken, die over de geheele wereld elkander deze blijde boodschap voortzeggen: onze jarenlange protesten zijn van den hemel verhoord, het romeinsche vraagstuk werd opgelost, de Paus gaat vrij rond in Zijn Stad, overnacht is het groote wonder geschied, en op de plaats zelf, waar wij het van den Koning der eeuwen hebben afgesmeekt, klaroen ik vandaag luid en vol den dank met de onhoudbare geestdrift van mijn gansche volk:
‘Aan U, o Koning der eeuwen,
Aan u blijft de zegekroon!’
Indien ons gevoel aan de geschiedenis op haar ontzaglijk keerpunt een bevrediging vroeg, dan heeft het die nu gekregen. Als het wonder van Rome herdacht moest worden door een nederlandsche stem, dan hebt gij haar gehoord. En zoo het Te Deum der latijnsche Kerk wachtte op een Hollandschen gedenkklank, dan is hij aangezongen door onzen grootsten bidder en strijder, wiens koningslied in onze harten blijft natrillen zoolang er in Rome een Paus is en in Nederland een volk om hem te vieren! [ ] In dezen wereldzang der Zuster-Kerken treedt vandaag het kerkelijk Nederland met een nationale stem en een eigen timbre van liefde.
Want de liefde is het scheppende leven in het lied, dat de kerkelijke wereld zingt. En zoo een plaats is voorbehouden aan de liefde, die dicht bij het hart der moeder mede-leed haar bittersten nacht, dan mag de Kerk van Nederland in deze ure van Johannes-liefde het hoofd laten rusten op de borst van Rome. Want in den nacht, dat de verrader kwam, om het zichtbare Hoofd der Kerk gevangen te nemen, heeft het katholieke Nederland een spontane beweging van edelmoedigheid gemaakt, en om den Vader te beschermen het bloed van zijn zouaven aangeboden. Wij kunnen in deze herdenkings-bijeenkomst van Rome en Nederland het edel bruisen niet verzwijgen van dit zouavenbloed, prinselijk gegist in ons kaas- en broodvolk. [ ]
De klokken van Rome en Nederland luiden en spelen hoog aan den hemel het rhythme der blijdschap. Machteloos is de stem van één mensch, om uit de boordevolle harten de uitgestorte blijdschap voor te dragen op den wijden beier van het klokkenr-hythme onder de koepelen van den tijd. Er moet een kóór zijn van stemmen, die het gesproken woord afzingen in een dithyrambe van dankbaarheid. Beweeg dan den klank van dit koor, Hollands scheppend genie, uit onze katholieke muziek na de middeleeuwen geboren, beweeg het voor de dithyrambe van
| |
| |
dankbaarheid, die het grootste wonder van de na-middeleeuwsche geschiedenis zal vieren. En eer we tot onze dagplichten uit elkander gaan en ons verheugen, dat we dezen goeden dag mochten zien, barst los, katholiek-nationale gevoelens van het koninklijk en pauselijk volk, dat achter de duinen het Te Deum van uw ruischende zee en uw zingende zielen over de bergen gaat dragen; - dit is uw biddend antwoord - zonder-end op den wiekslag der door alle hemelen gedragen vraag: ‘wie is Hij, die zoo hoog gezeten?’, het is de opening van uw monden op het eindeloos gebed van de Kerk in de lofreien, neergezonken op het drieluik van het hemelsche gezang in de lage landen; het is de geestelijke bruiloft der zielen aan het bloed en den wijn in de geheimen van het Hooglied, waar van liefde de kleuren der rozen sidderen; het is 't geloof van de Utrechtsche Bisschoppen en de Abten van Egmond en de kruisvaarders en de klopjes in den samenzang van den ouden en nieuwen tijd, die uit alle graven van het verleden en de herrijzenis van onzen geestelijken zomer het wonder verheerlijken, dat in deze zaal de Kerk van Nederland heeft afgebeden tot het vers vol vertrouwen: ‘Op U, o Heer, heb ik gehoopt’, en dat zij vandaag met het gezicht naar Rome ten einde zingt in haar vervulde Te Deum: en ik ben van U niet beschaamd geworden in eeuwigheid!
Het officieel verslag vermeldt nog:
Onmiddellijk na deze rede, welke vol spanning werd aangehoord, en met applaus werd begroet, zette het koor het ‘Te Deum Laudamus’ van Alph. Diepenbrock in. Dit koor, bestaande uit 200 dames en heeren, aangesloten bij het Utrechtsch R.K. Koorcomité, en met medewerking van de Solisten Jo v. IJzer - Vincent, sopraan, S. Luge - Beuge, alt, L.v. Tulder, tenor en J. Dekker, bas, benevens van het Utrechtsch Stedelijk Orkest, mocht na afloop een welverdiend applaus in ontvangst nemen voor de keurige uitvoering van het mooie werk, dat onder leiding van den bekwamen dirigent Joh. Winnubst ten gehoore was gebracht.
Officieel Verslag van de Buitengewone Vergadering van den Nederlandschen Katholiekendag, gehouden te Utrecht op 17 april 1929. Paul Brand, Bussum
__________________________
De grote PAUSFILM te Rotterdam
De heerlijkheden van het Vaticaan en de bezigheden van Paus Pius XI met zijn hofhouding (Paus en Vaticaan) slechts
Zaterdag 15 Februari
Zondag 16 Februari
in de Groote Doelezaal
__________________________
De Maasbode, 12 feb. 1930
| |
| |
Johannes Henkens, de jongste van vier broers, die allen als zouaaf gediend hebben.
Na afloop van de rede werd een oud-zouaaf door de pauselijke Internuntius omhelsd. Weinige dagen later drukte De Tijd het volgende onder ‘Ingezonden’ af:
Geachte Redactie.
Met Pius streden we om het recht van Kerk en Staat.
Wij waren toen zijn hulp en trouwe toeverlaat:
Wij vochten om de eer, de onschatbare eer te werven
En voor de vrijheid - zelf van Paus en Kerk te sterven.
Aan vele makkren viel dat groot geluk ten deel,
En stierven allen niet, toch gaven we ons geheel.
| |
| |
Een andre Pius mocht, na zestig jaren strijden,
Zonder de hulp van ons zijn Kerk en Staat bevrijden.
Zijn geest en wijsheid gingen boven onze kracht,
En Pius werd bevrijd door Goddelijke Macht.
Gansch Neerland juicht ons toe, al slaagde niet ons pogen,
En wil bij dit herdenken ons geluk verhoogen.
In één Zouaaf omhelst de Pauslijke Gezant
Alle Zouaven uit ons dierbaar Nederland.
Wij danken voor de hooge eer aan ons bewezen;
Maar misschien wisten velen uwer niet voor dezen,
Dat er nog oude makkers leven onder ons,
Die steun behoeven uit een klein Zouaven-fonds.
O, maakt het groot; maakt schoon den avond van een leven,
Dat eens aan Paus en Kerk ten offer werd gegeven!
Er leven pauselijke strijders nog in nood.
O, reikt hun broederlijk der liefde avondbrood!
De Tijd, 24 april 1929
De door Z. Exc. den Pauselijken
Internuntius omhelsde Zouaaf
En De Maasbode meldde:
Zoo de oplossing der Romeinsche kwestie door kath. Nederland alom met vreugde is begroet, niet 't minst werd deze heuglijke gebeurtenis met groote blijdschap en voldoening vernomen in Oudenbosch, dat wel eens genoemd wordt: ‘het klein Rome van Nederland?’ Hoe kan 't ook anders?
Immers weleer was Oudenbosch de plaats, waar de honderden Zouaven voor hun vertrek naar Rome bijeenkwamen en gehuldigd werden na hun terugkeer uit de Eeuwige Stad. Oudenbosch zelf gaf 22 zijner dappere jongelingen mee in den dienst in 't Pauselijk leger.
Waar Oudenbosch alzoo in 't verleden in kinderlijke liefde en vereering steeds met en voor den H. Vader heeft geleefd, gestreden, geleden, gebeden en gejubeld, mocht het zich de gepaste vrijheid veroorloven den H. Vader bij de oplossing der Romeinsche kwestie zijn gelukwensen aan te bieden. Door den Zeer Eerw. Heer Pastoor werd het volgend telegram aan Z.H. Paus-Koning gezonden:
‘Geestelijkheid en Katholieken van Oudenbosch, weleer de plaats van vertrek en ontvangst der Pauselijke Zouaven, vereenigd rondom hun Neerlandsch monument van Z.H. Pius IX met zijne Zouaven, bieden hun H. Vader-Koning hun gelukwenschen, nederig verzoekende Apostolischen Zegen voor parochianen en oud-Zouaven’.
Hierop werd het volgende antwoord ontvangen:
Rome. ‘Sa Sainteté remercie envoyant paternelle benediction.’
Card. Gasparrie.
De Maasbode, 2 maart 1930
| |
| |
Zesde Nederlandsche Katholiekendag te 's-Hertogenbosch.
Een elke drie jaar terugkerende manifestatie van belang was de Nederlandsche Katholiekendag. De vierde werd te Maastricht gehouden, in 1928, de vijfde in Amsterdam, in 1931 en de zesde in 's Hertogenbosch, in 1934. De dagen werden, om hun centrale themabehandeling en de aanwezigheid van alle kerkelijke en wereldlijke autoriteiten beschouwd als hoogtepunten in het katholieke gemeenschapsleven. Maar zie: een ommekeer die definitief leek bracht de Katholiekendag te Amsterdam, 26 en 27 mei 1931. De verwachtingen waren aanvankelijk zeer hoog gespannen.
De voorbereidingen voor den Nederlandschen Katholiekendag worden in de hoofdstad allerwegen getroffen. Voor zoover het zich in dit stadium van de gevoerde actie laat aanzien, belooft Pinksteren van dit jaar een historische te worden in de ontwikkeling van ons katholiek openbaar leven. Indien de voorverkoop van plaatsbewijzen dan ook blijft vorderen gelijk de jongste dagen het geval was, zou wel eens de ruimte zelfs in het reusachtige Stadion en de geweldige vergaderruimten te klein blijken te wezen.
Er was een speciale attractie in de vorm van een mysteriespel door Willem Nieuwenhuis, ‘Triomf der levenden’:
De oefeningen daarvoor zijn in vollen gang en dezer dagen zullen wij er markante bijzonderheden van mededeelen. Niet minder dan drie à vierhonderd medewerkenden zullen zich onder
| |
| |
leiding van den algemeenen spelleider Paul Huf op den monumentalen tooneelbouw van A.N.J. Boosten bewegen, om voor meer dan twintigduizend toeschouwers den strijd tusschen hemel en aarde te verbeelden, waarvoor Willem Nieuwenhuis den tekst en Lou Lichtveld de muziek schreef. Het zal een eenige vertooning in Nederland worden, waarin alle hulpmiddelen der moderne techniek zullen medewerken en die alles in de schaduw zal stellen, wat tot dusver de belangstelling van Nederland's katholieken op dramatisch gebied in onzen tijd heeft getrokken.
De Tijd, 19 mei 1931
De opvoering kwam tegemoet aan een specifiek verlangen:
Bij vorige gelegenheden van dezen aard is er ernstig geklaagd over de betrekkelijk geringe aandacht die op Katholiekendagen werd gegund aan de hoogere toppen van het Nederlandsch cultuurleven en op de eerste plaats aan de katholieke kunst. Reeds in Den Haag is met name door pater B.H. Molkenboer en door jhr Pieter van der Meer de Walcheren protest uitgebracht tegen deze verwaarloozing.
Ditmaal, aldus pastoor W. Nolet in een vraaggesprek, ‘wordt de Kunst nu eens niet verwaarloosd’, - zij het dan dat hij hier een fris geluid bij deed horen:
- Zoudt u denken - vroegen we vervolgens aan pastoor Nolet - dat een hedendaagsch katholiek kunstenaar door de bijzondere tijdsomstandigheden verplicht is, getuigenis af te leggen van zijn geloof in zijn kunst, zooals men tegenwoordig vaak verdedigt?
- Wat u ‘getuigenis afleggen’ wil noemen! Een kunstenaar heeft den plicht, mooie dingen te maken en alle mooie dingen leggen getuigenis af van de schoonheid van God. Maar ik geloof, dat we nu toch zoetjes aan wèl een beetje over de gedachte heen zijn, dat een katholiek kunstenaar zijn plicht verwaarloozen zou, zoodra hij niet over God of godsdienst praat.
De Tijd, 20 mei 1931
De schrijver Willem Nieuwenhuis gaf de korte inhoud van zijn mysteriespel, op te voeren in het Olympisch Stadion, als volgt weer:
Een hedendaagsch mysteriespel, zich bewegend om den strijd tusschen goed en kwaad, hemel en hel, hoog platform en lagen boog in den tooneelbouw. De eeuwige antagonisten, Michaël en Lucifer. Tusschen hen de menschheid. In een tijd, die het geloof en de aloude Moederkerk meer schijnt te bedreigen dan ooit, doch die in wezen ook nieuwe triomfen voor het Rijk Gods voorbereidt, omdat dit zoo zeker en zoo sterk de jeugd verblijdt.
| |
| |
Zoo wemelt dan, tusschen hoon der duivelen en smeekend gebed der engelen, de menschheid; zij bevolkt het Narrenschip, de opstandigen zwaaien hun roode vlaggen, de helsche Beurs prevelt cijfers als vrome spreuken, de Boetvaardigen smeeken vergeefs. Doch reeds verzamelt de jeugd van vandaag onder Michaël's banier, éénmaal nog beukt de strijd, wederom vlucht Lucifer, en de Katholieke jeugd zweert trouw aan ons aller eenig wezenlijk bezit.
Bij de voorbereidingen in de studio van het Stadion werd een verslaggever getroffen door de ‘Eenheid uit verscheidenheden’:
Voordat men er erg in heeft, hebben de groepen zich reeds opgesteld in een grootschen stoet, die ordelijk door de zaal trekt. Daar schrijden de ‘Boetvaardigen’, gerequireerd uit de leden van de Sint-Josephs-Gezellen-Vereeniging en de studenten van het Sint Ignatius College. Op hen volgen de ‘Boetvaardige Vrouwen’, leidsters van De Graal. Iedere groep heeft haar plaats gevonden onder een bordje, dat de functie aanduidt: ‘Levieten’ - ‘Gulzigen’ - ‘Beursmannen’ - deze zijn vrijwilligers van de R.K. Jonge Werkgeversvereeniging - ‘Narren’ - ze werden gekozen onder de studenten van ‘Sanctus Thomas’ - ‘Duivelen’, in wie we de spelers van het R.K. Amsterdamsch Tooneelgezelschap herkennen - ‘Opstandigen’ van de Jonge Werkliedenvereeniging - ‘Engelen’ van De Graal.
De Tijd, 21 mei 1931
Over de bedoeling van het spel lichtte de heer mr. L.W.H. Overes in:
Bij verscheidenen rees de gedachte, dat een demonstratie alleen niet voldoende was. We moesten niet alleen iets demonstreeren, we moesten aan het katholieke publiek ook iets geven. Iets massaals. In den zekeren zin iets enorms.
De Tijd, 23 mei 1931
Het werd echter een enorme teleurstelling:
Zelden is een openluchtspel onder zulke gunstige omstandigheden opgevoerd en voorbereid als dit. [ ] Toch deed bij den aanvang, vanaf de perstribune gezien, het pijnlijk aan, dat b.v. de Marathontribune zoo slecht gevuld was, dat er zulke geweldige gapingen waren en dat helaas niet, zooals bij 't Graalkoor, van een massale opkomst, van een massawerking door het gevulde stadion zelf, kon gesproken worden. [ ] Eerst toen de duisternis geheel gevallen was en men de toeschouwers niet meer kon onderscheiden verviel deze hinderlijke factor.
Het spel viel, - maar niet minder teleurstellend was de geringe
| |
| |
belangstelling voor de andere demonstratieve en werk-vergaderingen. Redevoeringen van prof. dr. B. Kors O.P. over De katholieke opvatting van het huwelijk, mr. C.P.M. Romme over Het gezin en de overheid, Annie Salomons over Het huwelijk in de literatuur, en prof. dr. F.J. Feron, en (in de sectievergaderingen) door o.m. dr. W. Huddleston Slater, dr. W. Ausems, prof. dr. W.J.M. Koenraadt, kapelaan J.M.J. Waterkamp, mevr. C. Steins Bisschop-Herckenrath en rector J.F.A. Bots trokken nagenoeg geen belangstelling. In de slotvergadering sprak de Aartsbisschop, mgr. J.H.G. Jansen, dan ook behartigenswaardige woorden:
Vele kunnen de redenen zijn geweest waarom de hoofd- en nevenvergaderingen niet waren bezocht, zooals in het eerste enthousiasme van de eerste Katholiekendagen.
Dit nu juist, bij de viering van het eerste lustrum, dat de zaal, die niet eens heel groot is, niet gevuld was, dit is wel een groote teleurstelling geweest. En dit nog wel in het brandpunt van het katholieke leven, in het middelpunt des lands, dat Amsterdam is. [ ]
Aan het Hoofdbestuur wil ik dan ook in overweging geven rijpelijk na te denken welke de redenen kunnen zijn geweest, waarom het bezoek op dezen Katholiekendag zoo matig is geweest, ernstig te onderzoeken of soms de bakens dienen te worden verzet, of er misschien iets anders moet worden gevonden, want het zou te betreuren zijn als zóó de Katholiekendagen moesten worden voortgezet.
De Tijd, 28 mei 1931
Verschillende dagbladen wijdden bezinnende hoofdartikelen aan de kwestie. Men kon zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat zij niet als een brandend probleem werd beschouwd. Het Huisgezin legde de vinger op althans één wonde:
‘Het christelijk familieleven’ is buiten kijf een hoogst gewichtig onderwerp, het is als het ware de basis van ons bestaan, de grondslag van een christelijke maatschappij.
Maar het doet denken aan een preek: men meent, dat men daarover in de kerk al zooveel gehoord heeft.
Wij schreven reeds eerder: Spreek niet van christelijk familieleven tot menschen, die niet weten hoe rond te komen, die elke bestaanszekerheid missen.
Het Huisgezin, 28 mei 1931
De Gelderlander gaf als haar mening:
Zwakkeling was deze instelling van de geboorte af. Ze is niet voortgekomen uit den drang van het katholieke volk, - toen die
| |
| |
erom vroeg, den Nederlandschen Katholiekendag wilde, toen kreeg het hem niet. Wij oordeelen niet over de redenen der weigering, dien doen trouwens niet ter zake. Feit is, dat de Nederlandsche Katholiekendag in den tijd, dat hij had kunnen slagen, is gekeerd.
En toen eraan geen behoefte meer bestond, is hij uitgevonden. Lang nadat in alle diocesen de hoefte aan katholiekendagen was bevredigd.
De Gelderlander, 11 juni 1931
Het opmerkelijkste feit voor de beschouwer van nu is wel dat van een echte vruchtbare polemiek over het verval der Katholiekendagen geen sprake is geweest
Het valt nauwelijks te loochenen dat de Nederlandse katholieke gemeenschap rond het jaar 1930, met achter zich wat ‘de voltooiing der emancipatie’ heette, blijk gaf van een gevaarlijke zelfgenoegzaamheid. Zeldzaam maar indringend waren de stemmen van hen die daarop wezen. Een voorbeeld vindt men in een lezing door Mieg Bruna (over de Heemvaart-gedachte) voor St. Leonardus te Tilburg, afgedrukt in het maandblad Roeping.
Wij willen thans nagaan waarom de gedachte die in Heemvaart tot uiting komt zoo belangrijk en vruchtbaar is, juist voor den belangwekkenden tijd waarin we leven.
Men zou die gedachte zóó kunnen formuleeren: individueele godsdienstige vorming en verdieping als noodzakelijke voorwaarde voor een Katholieke vernieuwingsbeweging op alle gebied. Voor wij dit echter nader beschouwen, moeten wij ons eerst afvragen: is zulk een vernieuwingsbeweging ook in eigen kring, op ons eigen Roomsche erf wel noodig?
Stelde men deze vraag aan een der leidende figuren uit ons Katholiek openbaar leven, hij zou misschien wel antwoorden: ‘een Katholiek renouveau? Liever zou ik spreken van de voltooiing van dat, wat met onze emancipatie zoo schitterend werd ingezet. Want alles bij elkaar staat het katholicisme in Holland er prachtig voor: “Hollandia docet” op velerlei gebied. Is onze emancipatie niet bijna voltooid? Is onze partij niet machtiger dan alle andere? Zijn we niet schitterend georganiseerd? Hebben we geen prachtig Roomsch onderwijs? Zijn wij - last not least - niet hard op weg naar een “eigen cultuur”, wat uit de oprichting onzer eigen Hoogeschool toch wel duidelijk blijkt?’
Zonder de waarde te willen verkleinen van wat hier aan Katholiek-Hollandsche heerlijkheden wordt opgesomd, zou ik toch daartegenover enkele andere feiten willen plaatsen. De sociale rechtvaardigheid kan - ook onder Katholieken - vaak alleen door dwangmaatregelen worden verzekerd, voor zoover ze al verzekerd wordt; de politiek is niet meer de draagster van een
| |
| |
hoog ideaal dat het volk in al zijn lagen begeesteren kan; in vele bewegingen die vroeger geestdrift wekten is de klad gekomen (ik noem slechts: sociale beweging, drankbestrijding, studentenbeweging); de sociale beweging is van een breede strooming met ideëelen ondergrond geworden tot een min of meer opportunistische politiek; van een eigenlijke Katholieke jeugdbeweging, van een enthousiast opgaan der Katholieke jeugd voor een schoon ideaal, is geen sprake; de geloofsafval in de groote steden is onrustbarend; van een bloeiende Katholieke kunst mag men niet spreken, en wat tenslotte die eigen cultuur betreft, was het maar beter dat groote woord niet te gebruiken in het gezicht van zooveel tekortkomingen en gebreken. En tòch is de organisatie van ons Katholiek openbaar leven voortreffelijk, en aan goeden wil is doorgaans ook geen gebrek.
Wat kan er dan wel aan ontbreken? Zou het niet zijn ‘de Geest die levend maakt’? Is het niet mogelijk dat wij zijn bedwelmd door het uiterlijk succes, en daardoor het innerlijk teveel verwaarloosden?
Vier jaar later publiceerde prof. W. Pompe in het Utrechtse studentenorgaan Vox Veritatis een betoog met een nog klemmender toon over de alom troef geworden uitdrukking: ‘de Roomsche Zaak’ in vergelijking met ‘de Katholieke Kerk’.
Zijn deze beide titels twee termen voor hetzelfde? Men zou den indruk kunnen krijgen, dat dit inderdaad zoo is. Allerlei Katholieken werken, vaak met aandoenlijke toewijding en goede trouw, voor wat zij zelf aanduiden als de Roomsche zaak. Waarom juist deze term is ingedrongen in plaats van het woord Katholieke Kerk? Voelt men niet onberedeneerd toch een verschil? Van den propagandist voor de R.K. pers of de R.K. Staatspartij zegt men, dat hij iets doet voor de Roomsche zaak. Van den missionaris, evenals destijds van den Kruisvaarder, zal men eerder blijven zeggen, dat hij werkt, strijdt, voor de Katholieke Kerk. Het zou interessant zijn, den historischen oorsprong van den term Roomsche Zaak op te sporen.
Naar mijn indruk dreigen in het bijzonder in ons land beide termen vereenzelvigd te worden. Dit zou een ernstig misverstand geven. En tot rampzalige gevolgen leiden. Werken voor de Roomsche zaak als hoogste goed bergt ernstige gevaren in zich, vooral voor de Katholieke Kerk. Wat is dan eigenlijk te verstaan onder de Roomsche zaak? In den laatsten tijd is deze vraag wel hoogst actueel gemaakt. Het woord zelf geeft reeds een aanwijzing, waaraan de werkelijkheid onder de Katholieken in Nederland helaas op verschillende punten beantwoordt. De Roomsche zaak is een zaak, een affaire, een onderneming, met het doel om de belangen der Katholieken, hun aanzien en macht, te bevorderen.
| |
| |
De Katholieken in Nederland zien met welgevallen hun aanzien en macht toenemen. Roomsch is troef, voegen wij elkaar met ingenomenheid toe. ‘Roomschen dat zijn wij’, zingen wij, meer in Roomsche trots en uitdaging dan in Roomsche blijdschap. Men wijst op het stijgend aantal organisaties en haar stijgend ledental. Het getal speelt een groote rol. Men verkneukelt zich in het groote aantal aangeslotenen bij Roomsche vereenigingen, lezers van Roomsche kranten, Roomsche kamerleden, Roomsche onderwijs-inrichtingen, ziekenhuizen, enz. enz. Men wenscht een grooter aantal Roomsche notarissen, Roomsche boeken, enz. enz.
Natuurlijk is daar op zich zelf niets tegen te zeggen. Maar het komt op de geest aan, waarmee men de in die getallen aangewezen macht en aanzien beschouwt. Hier nu dreigt, evenals bij zoovele andere zaken, ondernemingen, de macht doel in zich zelf, einddoel te worden. Namelijk zoo, dat men de zaak omhoog werkt, om die macht en dat aanzien alleen. [ ]
Sonnenschein beklaagde er zich eens over, dat de Katholieken zelf de Kerk tegenwoordig meer als een juridisch instituut, als een gezagsinstelling, dan als een liturgisch en mystiek lichaam, het corpus mysticum Christi, beschouwden. De bovengenoemde aanwijzigingen gaven te vreezen, dat althans in ons land de Kerk zelfs min of meer als een economische onderneming wordt beschouwd, op winst en aanzien en macht belust. [ ]
Ge hebt als Nederlanders voor het welzijn van het heele land te werken, drukte Schaepman de leden van Veritas eens op het hart.
Aangehaald in De Nieuwe Eeuw, 12 jan. 1933
Toch was gaandeweg, met name onder de jongeren, het verzet tegen het triumfalisme sterker geworden. Eind 1932 verscheen een geruchtmakende brochure door Ernest Michel, ‘Neo-Communisten’, waarin een groot aantal aspecten van het katholieke leven in Nederland aan zeer scherpe, hier en daar integralistische kritiek werd onderworpen. Het boekje werd vrijwel onmiddellijk streng door de katholieke pers veroordeeld. Voor de schrijver zou, na een ernstig conflict met zijn bisschop, een tragische situatie ontstaan.
In Roeping had pater R. van Sante O.P. de moed de brochure zoveel mogelijk recht te doen. In de grondstellingen viel hij haar bij.
Wij hebben organisaties noodig, maar niet op de eerste plaats als een manifestatie van onze macht, maar om het groote apostolaat der waarheid en der liefde ten bate van alle menschen nuttig te verdeelen. Waar immers moet geen armoede, waar geen ziekte en verdriet gelenigd worden? Overal moeten de zwakkeren ge- | |
| |
holpen en de kleinen verdedigd worden, tegenover zoovele machtigen en rijken, die macht en rijkdom alleen voor zichzelven gebruiken en de afval aan hun medemenschen gunnen. Overal moeten er onwetenden onderwezen, wankelmoedigen ontvlamd, verdwaalden teruggebracht worden. Van dat alles zijn geestdriftige redevoeringen en betoogingen slechts een begin. Vereenigingen en geestdriftige leuzen ontbreken ons niet, doch zij zijn er alleen om de daad en het offer, waardoor wij willen bereiken wat er komen moet, zonder te verzanden in duizend wijze en voorzichtige bedenkingen. Er bestaat wel degelijk een groot gevaar, dat wij door machtsvertoon, door voorbijgaande geestdrift voldaan zijn, dat wij de massa niet meer zien die buiten en tegen ons staat en het vele werk, wat door allen, volhardend, in stilte moet verricht worden. [ ]
Wij hebben de bevrijdende waarheid, maar niet om er anderen mee te plagen en te vernederen, want wij zelf zijn misschien de eersten, aan wie God ze met recht zou onttrekken, omdat wij, de waarheid kennend, haar het meest hebben verraden, door ze niet te beleven. Dit apostolaat overtreft verre alle gezwaai en gewaai, dat wij het beste bewaren voor plechtige gelegenheden; zooals Christus één triomftocht heeft gehouden tijdens zijn leven, en dan nog zooals het Evangelie zegt ‘als zachtmoedige en bescheiden koning’ met als praalwagen een geleende ezel, als versiering enkele boomtakken en de mantels van zijne leerlingen, en als apotheose een verontwaardigde geestelijke schoonmaak van den tempel. Christus was sterk genoeg, om niet onder de roes van feestvreugde en huldezangen, het kwaad, dat moet bestreden worden, voor dien dag door de vingers te zien en het werk, dat gedaan moet worden, te vergeten voor een lateren tijd. Hierbij sluit ook aan de kritiek op de katholieke pers. Wij bekennen het, zij is hard, eenzijdig hard, zooals meest alles in dit boekje. Maar wij willen deze vraag stellen: Wanneer in onze katholieke kranten de volgende advertentie van een door en door katholieke firma wordt afgedrukt: (niet letterlijk) als ik rijk was dan kocht ik voor ieder fuifje een andere jurk; dan vraag ik mij af, of het niet noodig is, dat een bommenwerper als Michel ons
__________________________
Zijn niet de komende Katholiekendagen dagen van hoogste Gcestelijke ontspanning en genot? Zeker behoort bij die mooie dagen voor vreemdeling en stadgenoot het genot van een lekkere
KWALITEITS SIGAAR
J.B. RIETBERGEN
bekend onder de Haagse Rokers = zij ook Uw adres =
__________________________
In Programma 3e Ned. Kath. dag, den Haag 1925
| |
| |
even doet schrikken voor het heidensch land, waarop ons katholiek schip dreigt te stranden. [ ] En als onze katholieke kranten den moed niet hebben om deze en dergelijke inzendingen ter wijziging terug te sturen, waarom zijn wij dan verontwaardigd, als iemand ons een verwijt maakt, dat ons Katholicisme verre van vlekkeloos is? [ ] Krijgen wij uit de lezing van onze kranten die noodzakelijke gemeenschapsmentaliteit mee om onze tegenstanders rechtvaardig en tegemoetkomend te beoordeelen?
Roeping, 11e jrg. nr. 2, nov. 1932
Het daarop volgende nummer van Roeping bevatte onder de kop ‘Naar een betere verstandhouding’ een verrassende verklaring van de hoofdredacteur, Gerard Knuvelder:
Pater dr. R.K. van Sante O.P. te Nijmegen, heeft ontslag moeten nemen als redakteur van Roeping, naar te vermoeden ligt, in verband met zijn artiekel over ‘Neo-Communisten’ in ons vorig nummer, en andere gebeurlikheden van denzelfden aard, die nog in Roeping zouden kunnen voorkomen, waarvoor Pater van Sante dan ook als mede-redakteur verantwoordelijk zou zijn. Wij hebben ons bij het besluit van Pater Van Sante's overheid als Katholieken voorlopig neer te leggen, het zij met droefheid in de geest. [ ]
En wij zouden er, terwille van Pater Van Sante, zeker niet op zijn teruggekomen, ware het niet, dat deze inmiddels publiek geworden aangelegenheid een geruchtmakend blijk is van binnen-kerkelike wrijvingen die, ongetwijfeld in de bedoeling het algemeen katholieke welzijn beogend, in hun effekt hoogst onaangename gevolgen medebrengen.
In een even meesterlijke als profetische analyse van die ‘binnenkerkelike wrijvingen’ herhaalt Gerard Knuvelder dan een aantal kritische punten, die door enkele jongere auteurs al enige tijd verspreid waren aangegeven, totdat ze verhevigd in Michels ‘Neo-Communisten’ waren samengevat.
Holland is altijd klein en eng geweest; vele zijner geschiedkundige episodes zijn beangstigend van bekrompenheid, uiteindelike verdorde uitloper van krachtige oer-germaanse problematiek en complexiteit. Over Holland is de ijzige wind van het Calvinisme heengegaan, die veel van wat in de Middeleeuwse Nederlanden prachtig, wonderbaarlik breed en hoog openbloeide, heeft verschrompeld tot hollandse burgerlikheid, uiterlike reinheid en netheid. [ ]
Van deze Calvinistiese mentaliteit is het Katholicisme in de germaanse landen niet geheel vrij gebleven, heeft men - en terecht - meermalen geconstateerd.
| |
| |
En de algehele vrijwording der Nederlanden stoot dan ook, telkens opnieuw, òp tegen de sfeer van verenging, verdoffing, levensontbinding, hoogmoed en huichelarij die de geschiedenis het nederlandsche volk als ondeugden heeft aangeleerd. [ ]
Ook de katholieke mens van vandaag heeft zijn ketens te verbreken, is bezig de betovering van zich af te schudden, die ons geslacht gevangen houdt. Hij zoekt naar de band die, direkt en indirekt, het recht en de plicht tot binden heeft: de Waarheid. Hieraan wil hij volstrekt gebonden zijn, zó volstrekt, dat hij alle belemmeringen om daaraan gebonden te zijn, weerstreeft.
Tussen de Waarheid nu en de katholieke mens nu zijn in het organisatoriese leven der Katholieken belemmeringen ontstaan, gevolg ten dele van de mechaniese, liberale opvatting die, voor wat het organisatoriese betreft, in katholieke kringen heersend werd, gevolg ook van het feit, dat wat voorheen de juiste vorm was, thans als zodanig niet meer fungeren kan.
Het gaat niet om de theologie; het gaat niet om het geloof; het gaat om de vormen, waarin het geloofsleven zich te uiten heeft. Velen willen terug naar een zuivere beleving der grote waarheden, zonder verouderde vormen te moeten doorgaan; zonder de geest van compromissen, die het liberalisme heeft geënt op de katholieke mentaliteit.
Deze vormen en deze geest van compromis stammen uit de tijd, toen er nog geen vuiltje aan de lucht was.
En nog altijd zijn er te veel wier mentaliteit die van een zelfvoldane burger in het geestelijke nabijkomt.
Het is ons Katholieken sinds jaren goed gegaan ... materiëel te goed. De macht van de Katholieken in het openbaar leven strekt zich nominaal uit tot de ministerszetels; wij beschikken over een der machtigste partijen in het parlement; de telegraaf seint loftuitingen van prelaten over onze katholieke pers de ganse aardbol rond; wij hebben katholieke bewaarscholen evengoed als hogescholen. Kortom: wij zijn een macht in den lande - en dat kan een gevaar zijn.
Het zal, als iedere macht, metterdaad een gevaar zijn, zodra dit machts-katholicisme niet langer steunt op en gedragen wordt door een zijns-katholicisme in hoofd en hart zijner belijders. Het doet er minder toe hoeveel macht wij hebben dan wel hoe overtuigd katholiek wij zijn. [ ]
Het zou [ ] uiterst bedenkelik zijn als men zou moeten constateren, dat een machtspositie niet gedragen wordt door even machtige overtuiging. En het is veler vrees, dat ook in ons land de stand van zaken deze bedenkelike faze heeft bereikt. [ ]
De zelfvoldaanheid is de Nederlander verre van vreemd; zijn burgerlike mentaliteit ademt u tegen uit de kolommen van onze roomse pers, zodra van het rijke roomse leven wordt gewag ge- | |
| |
maakt, zodra onze voortreffelijkheid boven anderen wordt rondgebazuind, van ons ... die de dienaren moesten zijn van al de tollenaars der wereld.
Deze zelfvoldaanheid zal in schrik, in een paniese schrik, omslaan in het uur der beproeving, als alle uiterlike steun en stut wegvalt.
Roeping, 11e jrg. nr. 3, dec. 1932
Twee liederen vochten in het hier in beschouwing genomen tijdperk om de voorrang. Terwijl, naar het de huidige onderzoeker voorkomt, het ‘Aan U, o Koning der Eeuwen’ van dr. Schaepman in Roomse vergaderingen als gezamenlijke slotontboezeming de voorkeur genoot, vingen de manifestaties meestal aan met
Roomsche Blijdschap
woorden en muziek van Dr. L.J. Sicking
Roomschen dat zijn wij met ziel en harte,
Roomschen dat zijn wij met woord en met daad.
Roomschen, wat onspoed of leed ons tarte,
Roomschen tot eenmaal het stervensuur slaat.
Roomschen in huis, Roomsch ook daarbuiten
Schamen we ons nimmer d' eervolle keus;
Lafheid noch vrees zal de lippen ons sluiten;
Roomschen, dat zijn wij, dat is onze leus.
Fierheid en blijdschap doorglanst ons leven,
Wij zijn van adel en Christlijken stam.
Moesten we in strijd of in lijden sneven,
Niemand die ons ooit die blijdschap ontnam.
Fierheid in 't oog, blijheid van binnen,
Voeren wij krijg met vereenigd geweld,
Fier in het strijden en blijde bij 't winnen;
Jezus de zege van oudsher voorspeld!
Anderen met ons ook de vreugd geschonken
In Jezus' name der aard toegezeid,
Moge ook de vijand in liefde ontvonken,
Word' hij een vriend in den heiligen strijd.
‘Jezus de vreugd, blijdschap der volken’,
't Ruische steeds breeder 't wereldruim door.
Eens ga uw kruis, als 't verschijnt op de wolken,
Ons Roomsche strijders in vreugdjubel voor!
__________________________ |
|
Bij de St. Liduina-feesten |
Nieuw! Nieuw! |
Bakkerij H. Wijsman |
LIDUINTJES |
Hoogstraat 22 - Schiedam |
6 Cent per stuk |
__________________________ |
|
| |
| |
Minder bekend, maar even tekenend voor de mentaliteit der doorsnee Roomse vergaderden, daar het een ‘nieuw geluid’ onder hen wilde brengen, was het
50. Roomsch Strijdlied.
't is tijd om op te rukken!
Wie slaaf is moge bukken!
Wij zijn de christenkerels,
Wij willen eerlijk brood,
Wij weten van geen wijken,
Wij vreezen rood noch dood!
zal onze vuist zich sluiten!
Wij stutten d'oude tronen!
| |
| |
‘De even waardige als krijgshaftige Suisse aan het hoofd van den Stoet.’ Aldus het onderschrift in de Katholieke Illustratie
__________________________
Het R.K. Kerkbestuur te Berlicum vraagt
Een Ordebewaarder of Suisse
voor Zon- en Feestdagen.
Oud-politiemannen genieten de voorkeur.
__________________________
Het Huisgezin, 4 juli 1928
| |
| |
Het Roomsche lied vormde het onderwerp van enkele kritische beschouwingen, die op gezette tijden in een katholieke publikatie verschenen. Henk Kuitenbrouwer vroeg zich b.v. in 1932 in De Tijd af:
Wat zingen we in onze kerken? Op jeugdbijeenkomsten? Op vergaderingen? En nu bedoel ik met die twee laatste vragen nog niet eens te herinneren aan het barbaarsche gebalk dat den gemiddelden Nederlander uit de keel stijgt wanneer hij meent verheugd te zijn.
De beste teksten uit de liederenbundels zijn meestal de weinige middeleeuwsche - en dan nog vaak verminkte- of de geuzenliederen uit Valerius. Overigens is er bedroefd weinig te vinden. ‘Roomsche blijdschap’ wordt aan ieder katholiek kind geleerd, maar er is toch een geweldige blijdschapsroes noodig om de krachtelooze rijmelarij niet te voelen. En zooals het met dit succesnummer is, zoo is het, en erger, met zeer veel andere liederen. [ ]
Citaten geven is niet mogelijk. U begint maar te zingen, dan heeft u ze, bijna zeker. Misschien kunt u uw verzameling aanvullen met dit schoons, dat ik vaak door een kerk vol kinderen hoor zingen, op een melodie trouwens, die zich wonderwel aanpast aan het peil van de woorden.
'Als 't verre morgenlichten
zag ik een roosje ontluiken
De witte blaadjes uitgespreid,
Zoo blonk 't in stille heerlijkheid.
De Tijd, 22 mei 1932
Men vindt andere voorbeelden van Roomsche liedkunst uit deze jaren o.m. onder de hoofdstukken Jeugd en Jeugdbeweging en Politiek.
De bovenstaande mening was echter eerder uitzondering. In het algemeen stelde men zich op het standpunt dat wat baat niet schaadt.
Een bijzonder gevoelig verlies leed de katholieke gemeenschap van ons land door het overlijden van Willem Marinus Kardinaal van Rossum, prefect van de Propaganda Fide. Het hoofdsartikel van De Maasbode op 30 augustus 1930 kondigde helaas de weinig gelukkige retoriek aan waartoe dit verscheiden penen woordvoerders aanleiding gaf.
Z. Em. Willem Marinus Kardinaal van Rossum †
Er zijn sterken, in wier leven tot in hoogen ouderdom de geest- | |
| |
drift der jeugd bezieling wekt. Hun sterven is als een slag, die dreunt in onze ooren. Zij vallen niet, moe en vaal, als een verschrompeld blad, dat zich niet meer vastklemmen kan aan den levenden boom. Zij worden geveld als de eik, de kruin nog vol groen loof, door de bijlslagen van den houthakker; zij vallen machtig en vol majesteit. Een dier sterken is van ons heengegaan, wier leven tot het einde toe is als het gouden licht eener lamp; het licht wordt dieper van gloed en helderder van glans, naarmate de olie mindert, totdat plotseling het licht voor onze oogen kwijnt en verdwijnt. Zoo rustig en stil, alsof't werd weggenomen door een groote Hand, om elders voort te branden...
Voor ons is nu de aardsche schijn van dit groote licht gedoofd. Sinds 1911 vlamde zijn roode gloed te Rome en drie maal - na de verheffing tot het kardinalaat, tijdens het groote congres te Amsterdam en bij het gouden priesterfeest - schitterde het verblindend over het lage land, waaraan hij zich gebonden voelde met al zijn vezelen en dat hem niet alleen bewonderde, maar liefhad.
En ziehier de aanhef van de lijkrede van prof. dr. Fr. Feron
Vergeeft mij, als ik deze woorden begin met een persoonlijken indruk.
Toen ik verleden Zondag Z. Em. Kardinaal van Rossum in vol ornaat de kapel zag binnenschrijden van het Missiehuis te Sparrendaal, stond mijn hart een oogenblik stil. Was dàt - die gebogen, bleeke, wankele man - onze groote, fiere, edele, energieke kardinaal!
Toen ik hem twee uur later, onder het ‘Te Deum’, na de bovenmenschelijke inspanning der heilige Wijding, niet meer zag staan vóór het altaar, maar zag rusten op het altaar, als een uitgeleden offerande leunend op het altaar van Christus, stond mijn hart weer een moment stil. Was die uitgeputte hoogepriester niet waarlijk geworden tot iemand, wien mijter en staf te zwaar was geworden en die met Christus kon zeggen: Consummatum est, het is volbracht!
Toen ik ruim een dag later vernam, dat de hooge lijder in machteloozen toestand was overgebracht naar het ziekenhuis ‘Calvariënberg’ in deze stad, werd wederom een oogenblik van verstommende stilte gelegd over mijn hart. Zou dan de dood reeds zoo dadelijk gaan dreigen!
Ik ben overtuigd, dierbare toehoorders, dat de momenten, waarvan ik daar sprak en die telkens mijn hart even stil deden staan, toen hun beteekenis aan volk en wereld werd bekend gemaakt, diezelfde stilte met benauwende macht in het hart van volk en wereld hebben veroorzaakt.
| |
| |
Nu zijn enkele dagen sindsdien voorbij. En het vuur van ons geloof heeft den klop van ons hart weer verwarmd. Wij zijn weer rustig en kalm, gelaten en tevreden.
De Tijd, 3 sept. 1932
Toen twee jaar later tijdens de 6e Nederlandsche Katholiekendag te 's-Hertogenbosch een standbeeld voor de grote kerkvorst werd onthuld was de retoriek nog niet verstomd, want men zong er:
Het Kardinaalslied
Melodie van ‘Seh er kommt mit Preis gekrönt’ van J.F. Händel (1685-1759). Woorden van Pater Raymond Lampen
Groot is het land, dat groote mannen kweekt,
en zijn lage grenzen door zijn grootheid breekt;
groot werd ons land door onzen Kardinaal,
die ons volk geleidde naar de zegepraal.
Waar nog somber dreunde 't heidensch krijgsgeluid,
voerde hij ter zege 't Christendom vooruit.
Handgroet { Heil Kardinaal, ja, heil met hart en hand,
Handgroet { groote vorst, maak groot het kleine Nederland.
Nederlandsch volk, och, hou Uw troepen sterk
voor dien heldenstrijd, het heilig Missiewerk;
hoog in de hemelen houdt hij wapenschouw,
en geleidt Uw legers veilig en getrouw.
Laat Uw stappen dreunen over 't Missiefront,
Trek met hem ten strijde, win voor God meer grond.
Handgroet { Heil Kardinaal, ja, heil met hart en hand,
Handgroet { groote vorst, maak groot het kleine Nederland!
De Nederlandse katholieke pers had het vrijwel steeds nogal moeilijk wanneer zij faits et gestes van hooggeplaatste kerkelijke autoriteiten moest beschrijven.
Op 15 September vertrok met de s.s. Flandria het gezelschap Nederlandsche deelnemers aan het 32e Eucharistisch Congres naar Buenos Aires. [ ]
Een korte hartelijke afscheidsplechtigheid voltrok zich te omstreeks kwart voor vijf in de warande van het promenadedek. Hier verzamelden zich de congressisten, in hun midden de hooge deelnemers, Z.H. Exc. Mgr. J.H.G. Jansen, Mgr. dr. G. Lemmens, Mgr. B. Eras. Rond hen verzamelden zich de belangstellenden, onder wie Z.H. Exc. Mgr. Brandsma, Mgr. Stolk, pastoor L. Perquin, pastoor Smits O.E.S.A., pater Lector J. Dito O.P. en vele anderen.
| |
| |
Onthulling van het standbeeld van kardinaal van Rossum.
| |
| |
Een woord van afscheid richtte hier de hoogbejaarde Mgr. L. Stolk tot de vertrekkenden, wien hij een gelukkige en voorspoedige reis wenschte. [ ]
‘Vaarwel, o Flandria,
Ga naar Amerika
Beschermd door God den Heer
En keer behouden weer.’ [ ]
Een eerewacht van R.K. Verkenners, Jonge Wachters, Graalmeisjes en K.J.V.sters uit Utrecht begaf zich met uitwaaiende vanen aan boord om het afscheid van het Nederlandsch gezelschap congressisten luister bij te zetten. [ ]
Nadat de laatste belangstellenden de boot hadden verlaten, verliet de ‘Flandria’ om twee minuten over vijf de kade. [ ]
Op de kade zong men het ‘Aan U, o Koning der Eeuwen’. Pal aan het water stonden de jeugdorganisaties en brachten met uitgestoken arm en neigende vlaggen hun groet. Langs de reling verdrongen zich de passagiers, de Bisschoppen in hun midden. Zij beantwoordden de hartelijke afscheidswoorden, hun van de wal gebracht. Met de jeugd wisselde Mgr. Lemmens de leus: ‘Voor Christus, onzen Koning!’ ‘God wil het. Amen!’
De Tijd, 16 sept. 1934
Herdacht en gevierd werd er voortdurend, waarbij zich dan steeds Ere-comités vormden van ontzaglijke omvang. Getuige, op 20 oktober 1934, bij de herdenking te Haarlem van het twaalf-en-een-halfjarig Pausschap van Pius XI:
Eere-comité gevormd
Voor de plechtige herdenking van het 12½ jarig Pontificaat van Z.H. Pius XI is een eere-comité gevormd waarin bereids zitting namen:
Z.H. Excellentie Mgr. J.D.J. Aengenent, bisschop van Haarlem, als Beschermheer.
Z.D.H. Mgr. M.P.J. Möllmann, vicaris-generaal van Z.H. Excellentie den bisschop van Haarlem, als voorzitter;
Als leden:
Z.H. Excellentie Mgr. Th.L. Heijlen, bisschop van Namen, eerekanunnik van het Kathedraal Kapittel van Haarlem.
Volgen nog 154 andere namen, niet slechts van ministers, leden van de Raad van State, dekens en kanunniken, maar ook, behalve de onvermijdelijke W. Dreesmann, buitengewoon geheim-kamerheer met kap en degen van Z.H. den Paus, kamerleden, hoogleraren, provinciaals en oversten, burgemeesters, regenten en rectoren en een geweldige rij van zogeheten notabelen.
Een eveneens uitgenodigde wees de eer af en voegde er aan toe:
| |
| |
Ofschoon ik van harte hoop, dat U er niet toe over zult gaan, het eere-comité nog méér uit te rekken, meen ik te mogen opmerken, dat er toch nog menschen in stand en land bestaan die, hoewel vergeten, namen dragen en daden hebben gesteld, die meer aangenaam zullen zijn aan Paus Pius dan velen der beroeps-eereleden, die de kranten op 20 October vermeldden.
Ik doe slechts 'n wilde greep: 1) zouaven; 2) mannen, dien den kloosternaam Pius dragen; 3) Mr. Pius Arts; 4) hoofden van Piusscholen; 5) regenten van Piushofjes; 6) rectoren van Piusgestichten; 7) uitgever van de Piusalmanak; 8) componisten van Piuscantaten; 9) collectanten van de Piuspenning; importeurs van Pius postzegels enz. enz. enz. Als een summum van activi teit zou ik het gevonden hebben, als onderzocht was, of er onder de ‘Uiver’-bemanning zich niet een katholiek gedoopte bevond.
K.J.V.-meisjes te Rome. Op de voorgrond links mgr. Diepen en mgr. Eras.
|
|