| |
| |
| |
Borromaeus de Greeve O.F.M.
| |
| |
| |
4. Geloofsverkondiging en geloofsbeleving
Borromaeus de Greeve (1875-1947) was wel de ongekroonde koning der katholieke retorica in het door ons besproken tijdperk.
Karakteristiek (even karakteristiek als de gelegenheid zelf) voor zijn, zovelen vertrouwde manier van preken is een fragment uit de slotpredikatie van een H. Missie:
Beminde Geloovigen! Wij zijn dan tesamen gekomen, om de H. Missie, zoo plechtig geopend, zoo ijverig gevierd, wederom luisterrijk te sluiten.
De drie dagen, de laatste dagen der Missie, vielen samen met het Veertigurengebed en waren nog in het bijzonder de aanbiddingsdagen van het Heilig Sacrament welke volgens gewoonte zullen worden beëindigd met de plechtige processie!
Welk een avond! Geen wonder, dat ge in zoo groote getale zijt opgekomen om getuigen te zijn, mee te bidden, mee te juichen, mee te danken, om ook uw deel te brengen in de onmachtige hulde en dankbetuiging, die wij hedenavond bedoelen.
Welk een avond! Ja, daar is wel weemoed, die weemoed - alweer voorbij ... weg ... vergaan! Och, die tien dagen, ze zijn alweer geweest als een stip in de levenslijn, voorbij ...! Wat vliedt dat leven toch snel, wat zullen wij toch spoedig hebben opgeteerd het rantsoen aan levenskracht, ons uitgedeeld.
Ook vanavond voelen wij de weemoed, als op ieder feest. De bloemen, die ons sieren, zijn afgesneden; als wij de vruchten voor ons hebben, dan komt de winter met het witte lijkkleed voorbij ... en dan komt daar immer bij de mensch op: de scheiding, de leegte, het heengaan.
Ja, daar is weemoed in mijn ziel, vooral ook bij ons missionarissen, er is weemoed, ik kan het niet verzwijgen.
Daar zijn er nog honderden, misschien wel duizenden in deze parochie, die hun ooren gestopt hebben bij het luiden van de missieklok; zij hebben geen predikatie gehoord, geen enkele nieuwe gedachte is tot hen doorgedrongen, ze hebben zich verstopt voor de engel van Genade, die in deze dagen rondging; ze hebben al de deuren en vensters dichtgespijkerd, opdat er maar geen zonnestraal van waarheid zou binnendringen; ze hebben, wanneer
| |
| |
de eeuwige waarheid kwam, zichzelve verstopt in dat verdorde, in dat zondige leven, en ze zijn gebleven bij den leugen.
Ja, dat is weemoed, die weemoed! Och, mijn God, wanneer toch, wanneer toch zullen uw beden verhoord worden, moeders en kinderen, wanneer toch al die offers beloond, ouders, zonen en dochters, wanneer toch zal vader komen?
En wanneer dan een enkele keer ze hier nog stonden, wanneer ze moesten luisteren naar de bittere waarheid, die komt uit het eeuwig leven - dan hebben ze al weer met een vloek teruggezonden den engel, die kwam kloppen aan de deur van hun hart.
Ja, dat is onze weemoed. Maar kom, ik zwijg daar verder over.
Daar is weemoed, - daar is nog meer: jubel en dank. Welk een avond! Het altaar in licht en bloemen, de bruidjes staan gereed in hun witte kleedjes - het dierbaarste wat wij hebben - om zoo aanstonds vooruit te zenden aan den Eucharistischen Koning. De dichte menigte, de massa samenvoelend, terwijl het Te Deum ons bonst in de ziel! Dat is de aanblik van dezen tempel, dat is het beeld van al die vreugde en jubel in eigen ziele-tempel. Daar zijn weer lichten ontstoken, de lichten van hoogheilige waarheid. Wij hebben de bloemen weer in de handen van zoovele deugden, wij voelen weer samen met de Katholieke Kerk, een Te Deum bonst ons in de ziel van dankbaarheid over zoovele en zoo groote genade in eigen ziele ondervonden.
Ja waarlijk, daar is jubel, en ik durf de wereld uitdagen of ze ooit haar volgelingen wegzendt van haar feesten zoo kalm en rustig en tevreden en voldaan, en zoo ruim in de borst, als Jesus Christus het doet, wanneer Hij Zijne dierbaren rondom Zich vergaderd heeft.
Daar is jubel! Nog meer, daar is ook dank! Wie zal ze uittellen de bloemen uit de hoorn van overvloed van Gods genade, uitgestrooid over deze parochie?
Ja, wij, missionarissen, wij mogen hedenavond het woord op de lippen nemen van de Apostelen, toen ze terugkwamen van hun reizen en aan den Meester verklaarden: ‘Heer, wij hebben de duivelen uitgedreven.’ O, wat een tooverwoord, wat een wachtwoord is ons toch geschonken in die hoogheilige woorden van de absolutie. Mijn God, ik sidder.
Vertrouwde woorden in een vertrouwde omgeving: de stampvolle kerk op de laatste avond van een Missie, het gevoel van zekerheid, onwrikbaarheid en triomf, atmosfeer waarin een lied als ‘Laat nu in blijde wijzen aan 't einde van dit feest’ of het ‘Roomschen dat zijn wij’ met alle overtuiging gezongen kon worden. Vertrouwd, in dezelfde predikatie van de machtige Franciscaanse redenaar, ook de passage over de wereld, - buiten:
Wereld, mag ik eens met u spreken? Wat dunkt u, als de monnik
| |
| |
en de Clarisse 's nachts opstaan als de klokken dreunen over de velden en daar in rythmisch gezang in strenge lijnen, onder orde en tucht en regel, zij hun liefdezangen moeten zingen naar omhoog, - op dat uur dan glinstert het feestlicht over uw luchtige en glinsterende kleedij, dan kroont gij u met rozen, dan neemt gij den beker van wellust, dan danst gij rond in de paleizen, dan kittelt gij uw tong en uw verhemelte, dan legt gij u neer op het rustbed van ongebondenheid. Is dat boetvaardigheid?
Als de liefdezuster rondgaat en zij buigt over het ziekbed van de lijdende menschheid, als zij, afgevaardigde van den Barmhartigen Samaritaan, de olie en wijn giet in de wonden, de schrijnende wonden van het wereldleed, als zij offert haar jeugd en haar tijd en haar nachtrust en haar moeite, dan gaat gij, wereld, daar op uw prachtkaros van weelde en dan stoort gij u niet aan die armen, aan die vieze armen rondom uw grootheid en weelde, en dan verwijdert gij u van al die besmettelijke ziekten, en dan geeft gij goudstukken voor eigen lust, en nog geen penning voor de arme menschheid. Is dat boetvaardigheid?
Als de christenouders tobben en zorgen en werken en passen en meten om dat talrijk gezin voor God groot te brengen, en als zij, wanneer de achtste lieveling komt in het huisgezin, zullen versterken hun lichaam bij soberder maal, bij kleinere behandeling, - dan vertrapt gij alle huwelijkswetten met voeten en dan verspilt gij sommen gelds, waarvoor gij een menschenleven had kunnen opvoeden voor den hemel, dan ontsteelt gij die juweelen uit den hemel en dan verbrast gij zoovele paarlen, alleen maar voor eigen genot en dan draagt gij toiletten, waarvan ge tien kinderen had kunnen kleeden; wereld, is dat boetvaardigheid?
Als de christen bidt, dan vloekt gij, als de christen vast, dan leeft gij in overdaad, als de christen zich inbindt, dan verruimt gij uw sfeer in vrijheid, als de christen werkt voor loon, dan speelt gij op banken en op de beurs om met één sprong rijk te worden, den afgrond te overbruggen, en als de christen huwt met één, begeert gij tien anderen, en als de christen zijn dorst lest in soberheid, dan drinkt gij u dronken, dan zwelgt gij; wereld, is dat boetvaardigheid. ‘Zoo niet, dan zult gij allen gelijkelijk omkomen.’
Gij verwijdert u van het hoogste goed, gij zult komen tot gebrek. Ja waarlijk, hier al op aarde.
Ik tart u, ik tart u, wereld, mij één van uw volgelingen te noemen, die hier op aarde het geluk gevonden heeft.
Onkuischaards en dronkaards en echtbrekers en vloekers en spotters, zijn dat de gelukkige menschen? Wil ik u eens wat verklaren? Uw theater en uw balzaal en uw concerthal en uw smulhuis en uw rijke hotel met gegalonneerde bedienden en uw café's met damesbediening, zij zijn vol met onvoldaanheid, met
| |
| |
walging en vandaaruit leidt de weg naar ziekenhuizen, naar zenuwgestichten, - van waaruit gaat ge de melancholie in en de zonden, want als de natuur zich verzet en de bovennatuur in het aangezicht slaat: ‘Dan zult ge omkomen in uw eigen ellende.’
Dat is mijn einde dan, mijn laatste vloek op den laatsten missieavond tegenover de wereld, die ik als christen moet haten.
Men kan over deze stijl denken zoals men wil, niet minder dan meesterlijk mag men toch wel het einde van deze preek noemen.
O, als ik u zoo overschouw, na zulk een missie, dan komt er wel eens gal naar boven, dan haat ik zoo de zonde. Och, mijn God, dat de mensch zoo zwak moet zijn; die zonde, wat heeft ze toch al een venijn gespuwd over de jeugd, wat heeft ze een heldendeugd ter neer gesmakt; zonde, wat hebt gij een vrouwenliefde verpest, wat hebt gij een onwetendheid bedrogen, wat hebt gij een huwelijk onteerd; zonde, wat zijt ge een ellendige kracht op aarde; zonde ... dat is het eenige kwaad.
Armen, ik heb medelijden met u; armen, och ik wilde wel kapitalen in handen hebben en rondgaan in uw hutten en in uw stulpen en als een St. Nicolaas daar neerleggen de stapels goud; ik heb medelijden met uw zorgen en kommer, en toch, dat is niet het ergste op aarde.
Zieken, ik zou u willen troosten, ik zou mijn armen willen vol laden met apotheken, met allerlei geneesmiddelen en u willen troosten met bloemen, om uw ziekbed te verlichten en te helpen, en toch, dat is niet het ergste op aarde.
Maar het ergste is de zonde, de zonde!
En daarom, grooten der aarde, ge zijt me niets, als ge zondigt, en uw paleizen zijn niets, als ge zondigt, en al zijt ge groot onder het applaus van heel de wereld, ge zijt niets, als ge zondigt.
En gij daarentegen, armen, in uw armoede zoo blij, als ge maar rein zijt, en gij zieken, zoo gelukkig, als ge maar rein zijt.
En sterven is geen leed meer, als ik maar rein ben!
O, mijn God, dat is toch de waarheid!! Amen.
P. fr. Gilbertus Lohuis O.F.M., Pater Borromaeus zoals tallozen hem zagen en hoorden, Uitgeversmij J.B.M. Pompe c.v., Leiden 1948.
Borromaeus de Greeve moet duizenden predikaties en redevoeringen hebben gehouden. Wij zullen hem o.m. nog ontmoeten in de politieke strijd. Een zekere lyriek kon hem soms niet ontzegd worden:
Donderdagavond 5 November te 8 uur zal de Weleerw. Pater Borromaeus de Greeve in de kerk van Liduina de eerste van zes achtereenvolgende conferenties houden over 'n onderwerp, wat in onze dagen zeker wel aller belangstelling verdient: het Huwelijk.
| |
| |
Borromaeus de Greeve O.F.M. op de dag van zijn vijfentwintigjarig priesterfeest. Tweede van rechts: mr. J. Bomans, voor hem prof. P.J.M. Aalberse, achter deze Henri de Greeve.
Over dat onderwerp bestaan zeer vele verkeerde opvattingen, ook onder de Katholieken dikwijls zelfs nog veel onkunde. Het is zeer nuttig in onzen tijd over dit zakelijk onderwerp een rechtzinnige en een met de Katholieke waarheid overeenstemmende opvatting te hebben. Komt dus, Katholieken, op ter conferentie: 6 achtereenvolgende Donderdagavonden om 8 uur.
De titels der te geven conferenties luiden:
1. | Een Meimorgen in het Paradijs. |
2. | De dood alleen is boeienkoning. |
3. | De stem van Rama in den modernen tijd. |
4. | De Bruidsring van goud. |
5. | Twee rozen op één stengel. |
6. | Gloeiend in de Liefdezon. |
Nieuwe Haarlemse Courant, okt. 1931
__________________________
Pater Borromaeus de Greeve
zal voor den Katholieken Kring een Kunst- en ontwikkelingsavond geven met als onderwerp:
‘De schoonheid van donatrices en leden tegen betaling van f 1.-’
__________________________
De Stad Oss, geciteerd in De Maasbode, 20 jan. 1929
| |
| |
En de in weinige jaren traditioneel geworden Pelgrimstocht naar het Heilig Land (per N.V. Europa Express), waaraan hij als ‘Geestelijke leider’ deelnam, beval pater Borromaeus als volgt aan:
Eénmaal in het leven dáár zijn, waar de Driekoningen naar toe werden gejaagd door 't geloof en de schriften, waarheen de Kruisvaarders togen in geloofsmoed, waarheen Franciscus van Assisi wilde in overgave, daar - waar de Kerk U ontvangt met de rijkste schatten van bevoorrechting en genade uitdeeling, waar de zonen van Franciscus 7 eeuwen lang bewaren, bewierooken, bezingen, wat er over is van den ‘Hemel op aarde’, waar die vertrouwenspost van Bewakers van 't Heilige Land hun kostte 400 martelaren, priesters en leekenbroeders, die hun leven daar gaven voor Jezus Christus in Turksche gevangenschap, op straten en pleinen vermoord werden of begraven werden onder de puinen van kloosters en kerken, - o, dát is wel het hoogste wat een Christenziel op aarde bereiken kan.
De Tijd, 7 april 1932
In de schaduw van zijn grote oom Borromaeus ontwikkelde zich in de dertiger jaren Henri de Greeve S.J. tot de op één na meest geliefde predikant. Voor de radio-microfoon en in verschillende periodieken, zoals het Haagse weekblad Vooruit, de Katholieke Illustratie en, als opvolger van Fr. Feron in De Katholieke Vrouw specialiseerde hij zich in z.g. vijf-minuten-preekjes. Hier een fragment uit een vastenmeditatie, opgenomen in ‘Het Meetsnoer’.
Mediteerende Christenen!
Ergens in het leven ligt een drempel, ergens in het leven staat een poort. Ieder komt er voor te staan. Vroeg of laat kan hij den stap doen.
Vóór den drempel ligt het geluk, misschien met zorg, misschien met verdriet, máár ... geluk. Er is nog niets kwaads gebeurd. Dat is de tijd van het zingende hart, van het rustige geweten, van hen, die zeggen: ‘God mag me halen. Ik heb me niets te verwijten’ ... Diep in de ziel zit niet dat blok vastgeschroefd van zelfverwijt, dat bezwaart.
Laat ik je nog even zien, langgestorven jonge man, toen je mijn kamer binnenstoof in de kracht van je 19 jaren - met je eindexamenbriefje in je hand. Zonnekind. Ik hoor je nog zeggen: ‘Wat fijn, nou werken. Ik ben toch zoo gelukkig.’ 't Geluk straalde hem de oogen uit.
Ik had hem zingend de trap op hooren komen en toen hij wegging, floot hij:
‘Im wunderschönen Monat Mai;
da al die Knospen sprangen’ ...
| |
| |
toen alle knoppen sprongen. Rein was hij als een engel van fra Angelico. Hij stond nog vòòr den drempel. Hij stond nog in de Mei. Er was nog niets kwaads gebeurd. Hij kon nog zingen.
En ik mag u vertellen van een ander - ook reeds gestorven.
We hebben samen gestudeerd, op dezelfde schoolbank gezeten, 'n ronde, royale kerel, middelpunt van het college. Hij ging zijn weg door de wereld, arm, en werkte hard. Hij spaarde, zijn fortuin groeide, hij had succes, hij kon tevreden zijn. Als hij lachte, daverde het heele huis van zijn geluk. Hij ging niet groot op zijn succes. ‘Zuur verdiend,’ zei hij, ‘en 'n stuk geluk er bij.’
Er was nog niets kwaads gebeurd.
Is er ooit een vroolijker kind geweest dan 'n eenvoudig meisje, waarover de moeder bij me kwam, tijdens een missie. Stille hulp in de huishouding, altijd om moeder heen; altijd klaar, 'n moderne Martha met een droom van Maria bij zich: ‘Onze oogappel’ zei de moeder - en goed voor ons - o, wat hielden ze van dat kind. Ze was blij, dat ze bij ons was - ze zei dikwijls: ‘Moeder, wat zijn we toch gelukkig.’
Er was nog niets kwaads gebeurd.
Zoo zijn er duizenden - jongeren en ouderen, getrouwden en ongetrouwden, armen en rijken.
Hoort u ze zingen? Hoort u ze lachen? Dat is zuiver als goud. Hun ziel zingt, omdat hun geweten nog niets te spreken heeft. Ziet in die gezichten! Zonnen zijn 't. Wat gaan ze vrij, wat gaan ze blij, wat gaan ze ongedwongen door het leven. Ze hebben niets te verbergen, niets te verheimelijken. Wat slapen ze rustig! Ze kijken den nacht zonder gewetenswroeging in. Er is niets kwaads gebeurd. Ze zijn niet óver den drempel geweest.
Welnu, luister - die eerste jongen, die dat liedje zong van de Mei, heb ik na drie jaar teruggevonden op z'n sterfbed, verloopen, verlept, zich vergooid - opgehaald uit een gracht na een poging tot zelfmoord, uit walging voor zich zelf. Ik mocht hem Goddank bedienen. Hij had den drempel òverschreden en hòe kwam hij terecht!
Op zekeren dag op bezoek in de gevangenis, ging ik bij 't einde nog gauw even bij iemand binnen, die zijn nummer had opgegeven. Ik deed de deur open en stond verstijfd. Ik hoorde mezelf zeggen: ‘Wat, jij hier?’
't Was mijn studiegenoot, die ik in de gevangenis vond. Toen hij fortuin kreeg, kreeg hij geldkoorts. Hij stond vòòr den drempel en het geheimzinnige rijk van het goud lag achter de poort. Wat hij niet kon verdienen, nàm hij. Wat een vernieling!
| |
| |
En no. 3, waarvan de moeder vertelde. 't Is kort, maar vreeselijk. Ze leefde royaal. Ze werd er voor betaald. Ze had ook den drempel overschreden.
Wat een vernietiging!
H. de Greeve pr. in Het Meetsnoer, lijdensmeditaties, A.N. Govers N.V., Den Haag 1935.
Een interessant beeld van de inhoud der in deze tijd gebruikelijke predikaties bieden de jaargangen van ‘De Gewijde Rede’, practisch maandschrift voor Gewijde Welsprekendheid door Paters Minderbroeders van de Nederlandsche Provincie, uitgegeven te Woerden.
Op zekere zondagen keerden steeds dezelfde thema's in de preken terug, in verschillende gevallen op grond van bisschoppelijke voorschriften. Vaste thema's waren o.m.: op de tweede zondag van de Advent: De wereldsche vermaken, op de tweede zondag na Driekoningen: Het gemengde huwelijk, op de eerste zondag van de Vasten: De bekoringen, op de tweede: Kuischheid en Onkuischheid, op de derde zondag na Pasen: De Zondagsheiliging, op de zestiende zondag na Pinksteren: De standen en de tevredenheid met zijn stand, op de laatste zondag na Pinksteren: De hel en het laatste Oordeel.
Praktisch zondag op zondag domineert echter in de preken de waarschuwing tegen ‘de wereldsche vermaken’; centraal staat wel voortdurend de banbliksem tegen de ‘wellust, ontucht, begeerlijkheid des vleesches’. Enkele voorbeelden:
Erger is het, wanneer wij die beelden, die voorstellingen, vrijwillig in ons oproepen. Door lichtzinnige gesprekken, door boeken of platen, door gevaarlijke oogopslagen. [ ]
Wat wilt ge? Die beelden zijn in schijn wegwijzers naar een paradijs van genot, maar in werkelijkheid zijn ze wegwijzers naar de hel.
Wat wilt ge? Denkt er aan, van de honderd verdoemden in de hel, - zegt men - zijn er negen en negentig daar gekomen door de zonde van onkuischheid. Wilt ook gij daar komen?
De Gewijde Rede, jrg. IV, pag. 30.
En (met iets bijzonder onvriendelijks over het gemengde huwelijk):
Stelt u voor, dat de goddelijke Meester ook nu nog onder ons rondwandelde, gelijk weleer in het land van Galilea, dat Hij weldoende rondging door onze gemeente, en dat Hij bij het huwelijk van een onzer parochianen aan den feestmaaltijd wilde aanzitten. Hoevelen zouden die eer aan den bevoorrechte benijden!
Maar wien Hij die eer zou bewijzen, zeker zou Jesus niet komen
| |
| |
op de bruiloft van diegenen, die een gemengd huwelijk sluiten. [ ] Het is waar, Hij zat zelfs aan met zondaars en tollenaars in zijn tijd, doch dat was om hen door zijn goedheid te winnen. Maar bij een gemengd huwelijk zou Hij wegblijven, om zelfs den schijn te vermijden, dat Hij er eenige goedkeuring aan zou hechten.
De Gewijde Rede, jrg. IV, pag. 54
En:
De H. Schrift noemt de onzuiverheid een vuur, dat alles verslindt.
Zij verwoest de gezondheid.
Ik heb ze gezien op straat en in de hospitalen, jongens, die ternauwernood tot den mannelijken leeftijd gekomen, toch al de teekenen droegen van ouderdom.
Ik heb ze gezien, gebroken voor heel hun leven, futloos, zonder energie, wanhopig, dikwijls met 'n gruwelijke ziekte gestraft.
Wie heeft die schoonheid kapot getrapt, die al te vroege rimpels geploegd in hun voorhoofd, die oogen zoo dof gemaakt?
De wellust!
Op menige doodkist, waarin een te vroeg gestorven mensch rust, kon geschreven staan: Slachtoffer van de onkuischheid.
De Gewijde Rede, jrg. IV, pag. 78
En:
Gelooft gij 't, Beminde Gelovigen dat 't kán, echte, reine vreugde hebben, ter eere Gods, in onze moderne dancings?
Reine vreugde? Neen, daar wordt 't bloed van elken jongen man op kook-hitte gebracht door de onbeschaamde, uitdagende kleeding van vrouwen en meisjes.
Reine vreugde? Daar wordt de fantasie bedwelmd door sensueele muziek en prikkelende likeuren. [ ]
Kan daar 'n Katholiek aan meedoen? En gij, ouders, moogt gij uw kinderen laten deelnemen aan die geverniste ontucht?
De Gewijde Rede, jrg. V, pag. 9
En (over hel en eeuwigheid):
Op de deur der hel staat met vlammende letters geschreven dat ééne woord: eeuwigheid. Of wilt gij een ander beeld - stel u dan voor een ontzaglijk uurwerk, waarvan de wijzers noch voornoch achteruitgaan, maar altijd hetzelfde uur aanwijzen.
Op die klok der eeuwigheid mogen de verdoemden immer weer opnieuw hun blikken werpen om te zien, of hun straftijd reeds inkort, doch immer weer opnieuw zien hun oogen de wijzers staan op het uur: ‘eeuwigheid’.
Het is nu 19 eeuwen geleden, dat de rampzalige Judas werd neergestort in de hel. Die 1900 jaar zijn, vergeleken bij de
| |
| |
eeuwigheid, nog minder dan één druppel water, vergeleken bij den onmetelijken oceaan. [ ]
Denken wij ons in, hoe lang de eeuwigheid duurt.
Wanneer de aarde één groote massief-koperen bol was en wanneer om de 1000 jaar 'n vogel even met z'n vleugel langs dien bol strijken zou, hoe lang zou het dan duren, eer heel die massief-koperen bol zou zijn afgesleten? En toch, al zou die bol geheel zijn af- en weggesleten, nog zou er niet één oogenblik van de eeuwigheid voorbij zijn. De hel duurt zonder einde.
De Gewijde Rede, jrg. V, pag. 508
Ja, de hel stond in het middelpunt der belangstelling van vele predikanten. Een kenmerkende preek over de hel lijkt deze, door Fr. Anacletus Nielen O.F.M., speciaal ‘voor Jongeren’:
Onlangs lazen we, in een pas uitgekomen boek, een huiveringwekkende schets.
Helle-vorst Lucifer - zoo wordt 't voorgesteld - zetelt in 't hoofdbureau van 't gruwelijk Rijk der Vervloeking.
‘Zend mij uit de vlammen een gezel, die een boodschap overbrenge naar de duivelen op aarde.’
Een oogenblik later nadert de verdoemde ziel van, och arme, een jongen van vijftien jaar ... door 'n vracht-auto plotseling voor Gods oordeel gezet. Razend-wanhopig, rauwe kreten slakend van duldelooze pijn, staat hij woedend tegenover Lucifer, die ... met eindeloos genoegen van die ellende geniet ... Lucifer bespot den jongen verdoemde ... zóó venijnig, zoo walgelijk, zoo valsch ... mij te akelig om hier te zeggen.
De helsche boodschapper vlerkt dan henen naar de aarde ... En ziet weer de menschen ... Wee, hoe fel is hij afgunstig op die daar, die hun eeuwig lot nog kunnen kiezen! En eensklaps, daar barst de jonge verdoemde los in een afschuwelijke vervloeking ... tegen wie? ... tegen zijn moeder! ... en zijn vader! ... Vervloekt dat vrouwmensch, dat mij tot moeder werd! Vervloekt de lafaard, die zich mijn vader noemde! Vervloekt om hun nalatigheid allebei! Hadde liever die moeder mij in de wieg gewurgd!
Och, beminde jonge vrienden, praat nooit mee met degenen, die, ontevreden, smalen: ‘we mógen ook haast nooit iets van de Kerk; de geestelijkheid gunt ons te weinig vermaak.’ Wat een barre leugen is dat! Neen! - 't is géén vitzucht, 't is niet om te plàgen! 't Is de angst, 't is de liefde! 't Is de priesterlijke liefde tot uw onsterfelijke ziel, die gij maar ééne hebt; de prangende angst dat Satan, die dag ... en avond ... en nacht ... vlak bij is, met verschrikkelijken haat; en listig u bespiedt en tot zonde lokt, heet-hunkerend naar schielijken dood in slechten staat ... dat hij, de Booze, u, arme knaap, arme jongeling, ooit zou hèb- | |
| |
ben en kwellen in zijn rijk van eeuwig vuur en pijn en stank en spot en vloek ... Zeker, de jonge jaren mogen vroolijke jaren zijn ... hoe lustiger hoe liever ... máár ... maar zonder weg te doezelen de waarachtige waarheid, dat 't menschelijk leven een pelgrimstocht is ... door het Dal van Tranen ... een strijd, waarin gevochten moet worden, soms fel gevochten, om het eeuwig loon en de eeuwige heerlijkheid.
Goed ... láát dan de ongeloovige, als hij er dan zoo'n lust in heeft, maar brallen: ‘Ik weet beter; er is geen hel!’ Wat verandert dat ijdele gezwets aan de waarheid! Een vriend van den beruchten God-hater Voltaire schreef hem: ‘ik heb 't bewijs gevonden, dat er geen hel is.’ Voltaire in een vlaag van grimmige eerlijkheid, schrijft terug: ‘gefeliciteerd dan; maar ik heb 't bewijs nooit gevonden.’
De Hel! ... De eeuwige Hel! ... Hoog en vast, als een reuzengebergte van graniet staat dit leerstuk der H. Kerk op de onwrikbare grondvesten van Christus' woord: ‘Dezen zullen ingaan in de eeuwige straffen, maar de rechtvaardigen in het eeuwig leven. Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur!’ ... én ... zoo menig andere goddelijke uitspraak, ontzaglijk, geweldig. Waarbij zich aansluiten, met harde klemmen, angst-aanjagende feiten uit de Kerkelijke Geschiedenis ... ‘Catharina, waar zijt gij?’ vraagt de H. Franciscus de Hieronymo aan 't lijk der slechte vrouw. Tot ontzetting der omstanders huivert van de doode lippen 't antwoord: ‘In de Hel’ ... Bekend is 't schrikkelijke feit, dat Mgr. de Ségur, de heilige schrijver, verhaalt; als 't ware in zijn eigen familie voorgevallen. Twee hoofdofficieren, den spot drijvend met de Hel, zwoeren: ‘Wie van ons 't eerst sterft en dan tot de Hel zou worden verwezen, zal 't den ander komen mededeelen.’ Weken daarna, toen de één niet eenmaal meer dacht aan zijn halfdronken afspraak, worden eensklaps in zijn kamer de gordijnen weggeschoven ... daar staat, lijk-bleek, zijn krijgsmakker, op verren afstand gesneuveld: ‘er is een hel, ik ben in de hel!’ [ ]
Al gaat gij nog zoo heftig te keer, en barst uit in verwenschingen; al dreigt ge door zelfmoord de wereld te ontloopen ... gij slaat 't hoofd te pletter tegen de koperen muren der eeuwigheid! [ ]
In een aan alle geestelijken bekend boek van een Nederlandsch priester, even geleerd als practisch ervaren, staat deze regel om van te schrikken: ‘De koude onverschilligheid, waarmede zooveel stervenden, die hun leven in doodzonden doorbrachten, de laatste H. Sacramenten ontvangen, doet het ergste vreezen’ ... Wee, wat stemt dat tot nadenken, tot huiverenden angst! ... Ja, we kunnen wel een aangenamer toespraak houden, máár ... ‘preek vooral veel over de Hel’ vermaande Pius IX, de heilige Paus, een priester, ‘zeg hier duidelijk en onbewimpeld de volle
| |
| |
waarheid van’ ... Ja, niet waar, dáár gaat 't tenslotte alleen maar om, en al 't andere is bijzaak, allemaal bijzaak ... den Hemel te verdienen en niet te worden verdoemd naar den helschen vuurpoel, waar de H. Theresia de menschen in zag nedervallen als de bladeren in de herfst ... Och, ik bezwere u dan, beminde jongelieden, bij 't Bloed van Jesus, die op 't kruis ieder onzer persoonlijk zag, en minde, minde met liefde duizendmaal grooter dan die van Moeder en Vader; bij dit Bloed en deze Liefde: laat 't er toch niet lichtzinnig op aankomen! De tanden op een, 't zwaard in de vuist, bekampt met kracht en moed uw vurigsten, gruwelijksten doodsvijand die, naar St. Alphonsus leert, de Hel vervult met zijn ellendige slaven. Welken vijand? ... Bevecht hem ten doode: de Onkuischheid! ... Hoe? ... Christus Jesus zegt het: ‘dit soort van duivel wordt niet uitgedreven dán door vasten en bidden.’ [ ]
Er is iets ontzettends gebeurd ... Brand? ... Verwoestende hagelslag? ... Veel afschuwelijker! ... Hale nu niemand de schouders op zeggende: ‘o, wordt dát bedoeld? ... ja, maar dat gebeurt nu eenmaal zoo dikwijls.’ ... Is zoo, helaas! Maar feit is en blijft dat géén tijdelijke ramp bestaat erger dan deze gebeurtenis: dat eene ziel uit den hoogen Konings-staat van Gods genade en liefde neervalt in den drek der doodzonde! ... Gebeure 't dan, helaas, dagelijks duizenden en duizenden malen ... verandert niets aan dát afgrijselijke in 't oog van den Heiligen God. Eene ziel in staat van genade is allerverrukkelijkst schóón ... ‘Was het niet de moeite waard,’ zei Christus tot de H. Catharina van Senen, ‘voor zoo iets schoons te leven, te lijden en te sterven!’ ... Maar een andere heilige zag eene ziel in doodzonde als een gebarsten dieren-lijk, ding van rottenis ... Doch, 't is nu eenmaal gebeurd en niet te veranderen: die persoon is weg uit Gods liefde, want bedreef doodzonde ... O dierbare knaap, jongeling, als u dat verschrikkelijke geschiedt, ach, kondt ge dan eens de helsche vreugde zien van den vervloekte! Zien zijn gespannen hoop op dood! ... Ach, láát hem niet zich verkneukelen van blijden haat! ... [ ]
We eindigen.
__________________________
Hebt u ze reeds gezien?
Lichtend Kruisbeeld · Lichtend Theresiabeeld
Schijnt in het donker.
Het beste St. Nicolaasgeschenk!
Prijs F 15,- en F 17,50 per st. franco.
Gratis: als reclame en zoolang voorradig geven wij bij elk beeld gratis
1 blik Radium Chocolade en 1 blik Radium Cacao.
__________________________
geciteerd in De Tijd, 7 jan. 1932
| |
| |
Geliefden - er is een Hel. Velen vallen er in. Verdoemenis en pijn duren eeuwig. Maar niemand komt er dan door eigen schuld. Alle middelen staan ons ten dienste om eeuwig te genieten de onuitsprekelijke geneugten des Hemels. Gedenkt de beschrijving van dien jongen verdoemde, die uitviel in vervloeking van die hem zijn zin hadden gegeven, wat betreft vriendschap, lectuur, vermaak, eenzame plaatsen; in vervloeking van degenen, die niet gewaarschuwd hadden, niet belet, niet gestraft.
Prent diep in uw ziel dit woord van God den H. Geest: ‘In al uw doen denk aan uw uitersten en in der eeuwigheid niet zult gij zondigen.’ Amen.
De Gewijde Rede, jrg. V, pag. 76 e.v.
Nog enkele fragmenten uit preken voor jongelui:
‘Ik wou wel erg graag 'n leeken-apostel zijn, maar ...’ - zoo zei 'n jongen, en wat hij zei, dat denken er méér - maar die ellendige bekoringen tegen de zuiverheid! Ik kom nu zoo blij van de retraite; ik wou dat ik straks onder een vrachtauto kwam! ...
Goed bedoeld, best bedoeld; maar neen, niets te vrachtautoën! Liever blijven leven en wat werken voor onsterfelijke zielen die anders verworpen worden!
De Gewijde Rede, jrg. VI, pag. 209
Zeker, denkt men nu, maar hoe kwam ‘'n jongen’ zo te denken? Had een bepaalde vorm van moraal-voorlichting door wellicht dezelfde pater hem daar niet toe gebracht?
Gelukkig intussen de turner:
't Is 'n goed gezicht, 'n mooi gezicht: 'n flinke rij turners te zien staan in de houding. Als frissche, slanke, jonge-boomen. [ ]
Orde - te feliciteeren de Turner ... al zou hij misschien nooit nog geen bronzen medaille behalen ter grootte van 'n cent ... die al turnend Orde leert en Orde vast-pakt zoo dat ze niet los kan. Gelukkige keerel! [ ]
Er zouden héél-wat méér brave degelijke menschen zijn en héél-wat minder slechte en half-zachte, indien ze de Lichamelijke Opvoeding hadden genoten en gewaardeerd in katholieken zin.
Genoeg nu over Orde; behalve nog deze vraag: wie zal, in Gods oog de flinkste en gelukkigste man worden en de beste en gelukkigste huisvader: hij die ‘zoo-maar-'ns’ tot de Sacramenten nadert, of hij die 't doet volgens vaste orde en regelmaat ... onwrikbaar, al trachten twintig duivels 't hem uit den kop te praten ... op zij, gij zwarte deugnieten en ik voorwaarts marsch! ...
Ik minacht niet: goedhartige jongens die sigarenbandjes verzamelen ... kunnen leuke aschbakjes van komen ... noch: doodbedaarde leden van de Hengelclub Zachtjes aan dan breekt 't
| |
| |
lijntje niet ... Máár, Turners, katholiek-georganiseerde en katholiek-levende Turners ... máár als 't aandonkerend Revolutiegevaar niet gestuit wordt, als satanische Bolsjewieken hier kwamen om uw stevigen rug en gespierden nek te krommen onder Russischen knoet, om uw zuster, verloofde, echtgenoote te schoffeeren, om 't heiligdom waarin ge gedoopt werd en voor 't eerst 't goddelijk Vleesch en Bloed van Christus mocht smaken, gemeen te schenden ... heisa, katholieke Turners, ... ‘Moed en fiere ridderdeugd!’ ... dan zoudt ge - en óf - uw kloeke turnerskrachten geducht met de hunne meten; dan werden 't kolossaal-mooie stokoefeningen met sabel en geweer Pro Deo, regina et patria: voor God, koningin en vaderland!
De Gewijde Rede, jrg. VI, pag. 390
Oecumenische gezindheid was bepaald nog niet algemeen; overheersend was zelfverzekerdheid; geen uitzondering triumfalisme.
Wij katholieken? Wij gaan op naar Jerusalem, naar de eeuwige stad Gods; onze tocht is veilig en zeker, want wij hebben Jesus bij ons, Jesus, die ons geleidt. Daarom bij ons, katholieken, de waarheid tusschen al de leugens dezer wereld, de veiligheid tusschen al die onzekerheid, de rust tusschen al die onrust, de echte schoonheid tusschen al dat schijnschoon, de vrede en vreugde tusschen al die troosteloosheid, het heerlijk zonlicht des geloofs tusschen al die duisternis. Terwijl die arme tobbers, die niet-katholieke zoekers en twijfelaars, daar zitten langs den levensweg, blind en bedelend, gaan wij rustig en veilig onze tocht, totdat het licht des geloofs voor ons zal klaren tot het licht der glorie.
De Gewijde Rede, jrg. IV, pag. 64.
De protestanten vormden maar een beklagenswaardig geheel:
En ziet eens om u heen naar uwe protestantsche landgenooten. Kunt ge onverschillig die geestelijke armoede aanzien, dat twijfelend zoeken naar waarheid, dat altijd onbevredigd verlangen naar rust en troost?
De Gewijde Rede, jrg. V, pag. 51.
En kijk eens:
Een protestantsch kind is, willen we veronderstellen, goed gedoopt; dus heeft de goddelijke deugd van Geloof. 't Brave kind bidt 's morgens en 's avonds dat 't alles gelooft wat God geopenbaard heeft. Goed! ... Zeg eens, protestantsch kind, hoe weet je, dat God geopenbaard heeft? ... Wel, dat weet ik van vader en moeder en onzen ouden dominee, die zoo goed en zoo verstandig zijn en niet liegen ... Goed, lieve kind; ja, ze hebben 't je goed gezegd; God hééft geopenbaard, maar vertel me nu eens 't een en ander van wát God heeft gezegd, geopenbaard ... Dat
| |
| |
de Heer Jesus Christus in de H. Mis ... O neen, dat is afgoderij van de katholieken, zegt dominee ... Dat 't noodig is om goede werken te doen; dat we onze zonden moeten biechten? ... Neen, neen, dát heeft God niet geopenbaard ... en opeens begint 't arme kind zenuwachtig te schreien: ‘Ik meen 't zoo goed, maar ik weet geen weg of steg ... de eene dominee preekt, dat God dit of dat wél geopenbaard heeft en de andere preekt weer van niet, en weer een andere ik weet 't ook niet zeker’ ... er zijn wel vaders en moeders bij ons in de buurt, die zeggen: ‘God heeft niets geopenbaard ... ik ben zoo angstig, ik weet geen raad.’
Arm, arm kind! ... [ ]
God zij gedankt en geprezen, wat is dat bij ons, katholieken, toch gelukkig allemaal anders!
De Gewijde Rede, jrg. V, pag. 395
En wat te denken van deze ergerlijke passage over de Joden?
Plompe zinnelijke Jodenbent! Ze zwemmen als 't ware in den overvloed van Christus' wonderen; maar nu er eens een is, dat ze niet kunnen zien met hun puilende stuiter-oogen; nu ze eens niet kunnen gnuiven: ‘gratis brood! ... een zieke genezen zonder kosten van dokter en medicijnen! ... een lamme die loopen, een blindgeborene die zien kan en nu gaan mee-verdienen!’ ... nu haken ze de tronies in elkaar ... en grommen ... ‘hoe kan dat nu! ... bestáát niet! ... die taal is hard om aan te hooren! ... hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven! ... kom, we gaan weg!’
‘Deswege,’ zegt de H. Schrift, ‘trokken velen zijner leerlingen weg en wandelden niet meer met Hem om.’
Jesus Christus, láát hen gaan! ...
De Gewijde Rede, jrg. V, pag. 524.
Nog steeds doen de oude jaargangen van het apologetisch maandblad Het Schild fris aan. Boeiende lectuur daarin wordt gevormd door de vragen- en correspondentierubrieken. Toch kwamen ook hier soms opvattingen naar voren die nu van een merkwaardige bezorgdheid lijken te getuigen. Zie hier enkele
Antwoorden op kwellende vragen:
In ‘Het Schild’ (jrg. 9, bladz. 519), behandelde ik de vraag, ‘welke Maggi's-soepen men op vasten- en onthoudingsdagen mocht gebruiken’. Mijn zwakke culinaire kennis bewust, verzocht ik zelf om inlichtingen. Een lerares van een huishoudschool te Amsterdam, mej. R.V., was zoo welwillend mij in te lichten. Mijn vriendelijke dank daarvoor. Ik geef hier aan mijn lezeressen door, wat deze dame mij schreef. Plantaardige (dus op die dag geoorloofde) soeptabletten zijn: Windsor (erwten, tomaten, ma- | |
| |
caroni), Erwten, Koninginne, Rumford en Groenkoren. Ook Maggi-aroma is plantaardig.
Vraag. - Op een vasten- en onthoudingsdag, vallend op 'n Zaterdag (gedurende den zomertijd), wordt 's nachts na 12 uur vleesch gegeten. Is men dan ontnuchterd, of is de vastendag gebroken? Mag men des Zondags de H. Communie ontvangen, zich beroepend dat de Zaterdag eindigt om 20 minuten over één?
Antwoord. - Volgens het Kerkelijk Wetboek moet men zich bij het berekenen van de uren van den dag houden aan het algemeen gebruik van de plaats, d.i. aan den tijd, die in het algemeen maatschappelijk verkeer gevolgd wordt op de plaats waar men zich bevindt. In 't algemeen gesproken dus, wanneer het op een plaats 's avonds 12 uur is dan, is de dag ten einde, eindigen derhalve ook de verplichtingen van den dag en beginnen de verplichtingen van den volgenden dag. Mag men nu in plaatsen, waar de zomertijd gevolgd wordt, nog een andere tijd volgen, b.v. den zonnetijd? Voor vier gevallen maakt de Codex een uitzondering en staat toe dat men voor het private celebreeren der H. Mis, het private Breviergebed, het ontvangen van de H. Communie en de onderhouding van de vasten- en onthoudingswet, van dezen algemeenen regel mag afwijken. Men mag dus wat gebruiken tot 1 uur toe. Voor dit geval, en de andere opgenoemde, mag men dus houden dat de dag eerst begint om 1 uur zomertijd. Heeft men echter na twaalf uur op een onthoudingsdag vleesch gebruikt, wat natuurlijk geoorloofd is, dan heeft men besloten, dat de dag geëindigd is en de nieuwe dag is begonnen. Men is dus ontnuchterd en mag niet ter Communie gaan op Zondag na zoo'n onthoudings-Zaterdag ... Etc.
Medewerkers aan niet-katholieke bladen.
U schreef mij over het meewerken aan niet-katholieke dagbladen. Het meewerken daaraan door goede verslagen te geven van katholieke vergaderingen enz. is ook m.i. heel wat anders dan meewerken door artikelen. Dit laatste valt zeker onder het Kerkelijk verbod.
Het Schild, jrg. 10, 1928-1929
Leger des Heils. Is financieele steun geoorloofd?
Wie het Leger des Heils financieel steunt (en dat doet men ook door giften) werkt formeel mee en handelt dus verkeerd. Het geeft niets, of ik zeg: ‘Dat is mijn bedoeling niet’, want die formele medewerking ligt in de daad zelve (waarmede noodzakelijk het financieel steunen van het Leger is verbonden) gegeven.
Prof. F. Otten, Prof. J. Verhaar, Het verlossende antwoord op kwellende vragen, Pax, Den Haag 1939
| |
| |
In De Bazuin was ongetwijfeld de meest gelezen rubriek een
Vragenbus door P.F. Otten O.P.
Vraag van G.J. te H. Onder welke omstandigheden is het iemand, die gemengde verkeering heeft, geoorloofd te Communie te gaan.
Antwoord: Gemengde verkeering is uit haar aard gericht op gemengd huwen. Het gemengde huwelijk is onder zware zonde verboden, en kan daarenboven zonder dispensatie niet geldig gesloten worden. Hieruit volgt, dat de verkeering, als zijnde het naaste gevaar tot 'n gemengd huwelijk, ook grootelijks in strijd is met het geweten, zoodat in het algemeen beschouwd iemand, die gemengde verkeering heeft, niet kan geholpen worden, zooals wij dat uitdrukken. Derhalve niet te Communie mag gaan.
De Bazuin, 19 jan. 1934
Vraag C. Sm. te A'dam. De Roomschen in ons land zijn tegen Coëducatie (ongescheiden opvoeding van jongens en meisjes) en voor afzonderlijk onderwijs. Welken grond of reden hebben zij daarvoor?
Antwoord: Men behoeft geen Diogenes te zijn om dien grond te vinden. Men oordeelt, dat de gezamenlijke opvoeding van jongens en meisjes te vroeg de geslachtelijke prikkels zal wekken en onnoodige gelegenheden tot gevaren zal scheppen.
De Bazuin, 31 maart 1928
Vraag H.v.d.S. te Apeldoorn. Mag een katholiek in zijn zaak (in dit geval een hotel-restaurant) het ‘Leven’ hebben tot genoegen zijner klanten?
Antwoord: Ik geloof niet, dat ‘Het Leven’ valt onder het kerkelijk boekenverbod. Maar we moeten hier vooral rekening hou-
__________________________
OPENLIJK DANK
aan O.L. Vrouw van Beauraing voor het terugvinden van een briljantsteen.
__________________________
De Maasbode, 27 jan. 1934
| |
| |
den met de Goddelijke wet, de natuurwet en zien of ‘Het Leven’ voor velen een aanstoot kan zijn voor geloof en zeden.
Nu geloof ik dat dit zeer zeker het geval zal zijn met enkele nummers van ‘Het Leven’, vooral in een inrichting waar iedereen kan komen, dus ook menschen, die er door geërgerd zouden worden. Over het algemeen genomen, zou ik dus zeggen, dat een katholiek restaurateur ‘Het Leven’ niet in zijn zaak moet leggen.
De Bazuin, 9 juni 1928
Vraag van abonné te A'dam. Als ik de Mis heb bijgewoond en ik kom dan uit een kapel of kerk, er is een pater of ander geestelijke en die geeft iemand, of liever gezegd mij de hand, wijl het gesprek zeer kort was, is daar ook weer iets ten kwade uit te halen? of is het niet geoorloofd, wanneer een geestelijke een hand reikt, dezulken een hand te geven?
Antwoord. Ik moet naar uw bedoeling raden. Ik zou zeggen, een kort gesprek, op zachten toon gevoerd, in verband met een vriendelijk toegestoken hand, behoeft uw geweten niet te verontrusten. Over 't algemeen eischt de eerbied voor Gods Huis niet te spreken in de kerk, maar op dien regel zijn altijd ook uitzonderingen mogelijk. En zulk een uitzondering vind ik hier aanwezig. Wees dus gerust.
De Bazuin, 1 sept. 1928
E.Th.L., H.J.W. te A'dam en anderen. De Lutherse prinses Astrid, nog wel kroonprinses van België, geeft bij sommige gelegenheden een allesbehalve goed voorbeeld wat betreft fatsoenlijke kleeding. [ ]
Dat genoemde plaat in de ‘Kath. Illustr.’ staat, zal m.i. een vergissing zijn, deze Illustr. staat op dit punt altijd op hoog peil.
Zelfs de beste kan zich wel eens vergissen; de redactie zal hierover ook wel de noodige brieven ontvangen hebben en in de toekomst dubbel voorzichtig zijn.
De geestelijken die er bij zitten zullen in hun hart wel hetzelfde gedacht hebben als wij, maar konden daar hoogstwaarschijnlijk zonder opzien en schandaal niet wegblijven.
De Bazuin, 28 juli 1928
| |
| |
Een ander bekend apologetisch blad was het elke twee weken verschijnende Overal, dat gratis in de gehele Limburgse mijnstreek werd verspreid. Van de ‘huisdichter’ van Overal, Ceparius Eigenheim, een proeve.
Hervormers?
Zij zagen in Gods ééne Kerk
Veel wat bepaald verkeerd was;
Toch was de Leer der Kerk nog steeds
Zooals zij steeds geleerd was.
Zij echter staarden d'oogen blind
Op misbruik, dwaas- en boosheid,
Zelfs daar waar 'n wijze glimlach past
Om eenvoud, argeloosheid.
In blinden ijver stoven ze op
En noemden zich ‘hervormers’;
Maar richtten d' aanval op ... de Leer
En werden Kerkbestormers!
Zij openden een groote jacht:
Een bokken-klopjacht naamlijk!
En schoten raak maar: bok na bok,
Zeer grof en onbetaamlijk.
Zij schoten in het honderd maar
Als schutters, die vóór 't schieten
Te veel van 't vocht, voor ganzen niet
Gebrouwen, eerst genieten.
En d' een na d' ander las als tolk
Zijn bijbel naar believen
En wist bij d' uitleg zoo zich zelf
En d' een na d' ander vloekte en schold
Verhief zich zelf tot paus en zocht
Als herder naar wat schapen.
En d' een sloeg d' ander 't brein tot brij
Met tekst en woord en letter
En d' een schold d' ander 'n valsch profeet,
En beunhaas en een ketter.
En d' een na d' ander zou Gods Kerk
‘Hervorming’ doopten zij hun ‘werk’.
't Begin was: deserteeren!
Overal, 2 sept. 1933
| |
| |
Het anti-papisme waartegen de katholieken zich in deze jaren nog hadden af te zetten was soms van een nu ongelofelijk felle aard. Geen wonder dat bladen als De Bazuin en Het Schild het druk hadden met antwoorden. Karakteristiek voor een allengs onder de katholieken goedmoediger verweer zijn twee afleveringen van de dagelijks in De Tijd verschijnende rubriek ‘Spiegel des tijds’.
Ds. Kersten en de koe
Wij lezen in de ‘Vee en Vleeschhandel’:
- Dinsdagmorgen is op de veemarkt te Rotterdam een koe van den landbouwer J.S. uit Beijerland op hol geslagen. Door een innerlijken drang gedreven rende het dier in niet te stuiten vaart door de Boezemstraat en daarna over den Boezemsingel, toen rende het den pastorietuin van Ds. Kersten binnen; verder gingen zijn ambities niet. Geheel bevredigd liet het zich terugvoeren naar de markt.
Men kan er zeker van zijn, dat Ds. Kersten de koe, die hem hier zoo spontaan in de armen kwam vallen, getracteerd heeft op een ernstig sermoen over de boosheden dezer wereld, over de hedendaagsche wuftheid, over de opstandigheid, over de sociale verzekering en over de groeiende macht van Rome.
Nu de koe het abattoir zoo nabij was, nu moest het beest toch wel diep overtuigd zijn van de ijdelheden op dit ondermaansche, nu moest het berusten in zijn bestemming, nu moest het de idioterie, om niet te zeggen het zondige der sociale verzekering wel inzien.
De hoop is natuurlijk uitgesproken, dat het koebeest ontkomen zou aan een Roomsche maag, opdat het dier na zijn dood toch niet zou behoeven mede te werken aan versterking van de groeiende macht van Rome.
Ds. Kersten's woorden schijnen diepen indruk gemaakt te hebben op de koe: ‘geheel bevredigd liet zij zich terugvoeren naar de markt.’
Wat 'n verschil in de levenshouding dezer koe vóór en nà haar bekeering!
Jammer voor Ds. Kersten, dat de Kamerleden niet allemaal zulke gedweeë koetjes zijn.
De Tijd, 20 dec. 1933
‘Paepsche stoutigheid’
Er heerscht opschudding en verontwaardiging in den huize Lingbeek. Dominee zit avond aan avond aan zijn radio en kan het maar niet vatten, dat in het protestantsche land der vaderen een lied wordt uitgezonden, dat uitgevonden is door iemand of een organisatie, die niet van deze aarde, maar des Satans moet
| |
| |
zijn. Dominee en de aether in het land van ‘historisch protestantsch karakter’ rillen er beiden van. En niet alleen door de radio gaat de golf van dien zang, maar de woorden van dit, alle rechtgeaarde boven-Moerdijkse orthodoxie hoonsprekende lied golven door straten en stegen en pleinen, komen uit de onheilige monden van legale en illegale straatzangers. De melodie ervan zingen heele stadskwartieren vol pierementen, harmonica's en jazzbands van al dan niet-katholieke Volendammers. Aether, stad en dorp, plein en straat en steeg zijn tastbaar vol gerucht van Paepsche stoutigheden zonder weerga.
Dominee zucht.
Het moet, het kan niet anders. Dit duivelsche lied moet gedicht en gecomponeerd zijn door kloosterlingen, die tengevolge van hun tévéél aan salaris té rijkelijk kunnen leven en daardoor aan het dichten slaan. Heb ik dan tevergeefs bij tij en ontij in de Volksvertegenwoordiging herhaald: ‘Iterum censeo, dat de orden moeten worden verdelgd’? Dit lied moet natuurlijk ontstaan zijn onder invloed van de Paepsche fracties beider huizen van het parlement. Wellicht stamt het van Ruys, of - horribile dictu - uit het testament van dr. Nolens? Of misschien is het een gewrocht van den protestantsche-zielen-jager, den aarts-bekeerder pater Hendrichs S.J.? Let op S.J.! Of misschien komt het wel uit het propagandaministerie van den lijfelijken Paus van Rome zelf? [ ]
Dominee gaat de straat op.
De deun, die in zijn ooren een gewild wereldschen klank heeft van Roomsche blijheid, slaat hem uit kindermonden midden in zijn ontdaan gezicht. Hij informeert bij een opgeschoten jongen: van wien is dat lied? Hij hoort een paar verwarde Hongaarsche, Grieksche klanken aan zijn ooren. Hij dankt driftig en dan is-ie er! Het lied komt stellig uit Rome, stamt uit de aderen van een van die Roomsche propagandabisschoppen ‘in partibus infidelium’, die altijd zulke uitheemsche titels voeren. Er is geen twijfel meer. Van ‘ultra montes’ komt het. Wat zei die knaap? Van Mgr. Kovacs, bisschop van Lajos.
En nu vluchtend naar huis, feilloos zeker van de ontzettende waarheid, wordt hij achtervolgd op straat, in zijn kamer, door venster en blinden door dat schrikbarend-Roomsche lied:
Wij gaan naar Rome-
Wij gaan naar Rome!
De Tijd, 11 mei 1934
__________________________
Ter eere van St. Theresia ter leen gevraagd f 500.- met rente en aflossing.
__________________________
De Tijd, 26 okt. 1932
| |
| |
Een paar bladzijden hiervóór werd pater Borromaeus de Greeve aan het woord gelaten op de sluitingsavond van een Missie. Toch was deze vorm van apostolaat eigenlijk op de eerste plaats een gespecialiseerd werk van de paters Redemptoristen. In zijn boek ‘De Redemptoristen, wat ze zijn, wat ze doen’ gaf J.A.F. Kronenburg C.S.S.R. een beknopte beschrijving van de heilzame werking van zulk een Missie.
Een Missie. Zie, de avond is neergedaald, gewoonlijk de Zaterdagavond. Luide, dringend, smeekend, durf ik zeggen, klinken de klokken der kerk, en langzamerhand vult zich het hel verlichte kerkgebouw: de stoelen, de banken, alle zijn bezet, de gangen zelfs worden vol van geloovigen.
Het uur van zaligheid slaat; een pater staat op den preekstoel, het kruis op de borst; en nu vangt die wonderbare tweestrijd aan tusschen de tegemoet komende genade Gods en de verbitterde woede der hel: Mors et vita duello conflixere mirando. Tien dagen achtereen duurt die strijd, de strijd om honderden eeuwige, onsterfelijke zielen. [ ]
... Het luiden der zondaarsklok. Als na een gloedvolle preek over onze uitersten of Gods barmhartigheid de avond gevallen is, en donkerheid zich over de gemeente heeft uitgespreid; als de straten eenzaam zijn en stil; daar bomt dan eensklaps langzaam en luid van den toren de klok, en dringt haar tonen in iedere woning; en alle katholieken vallen op de knieën, en bidden gezamenlijk vijf Onze Vaders en vijf Wees Gegroeten voor de bekeering der zondaren. Wat hebben die klokketonen al menigmaal diep in het hart van een armen afgedwaalde ingegrepen? Wat heeft dat gemeenschappelijk gebed van geheel een parochie al dikwijls voor Gods troon met onweerstaanbare kracht een buitengewone genade van bekeering verkregen! Hoe menig lang afgedwaalde, als hij echtgenoote en kinderen, kleine en groote, rondom zich op de knieën zag vallen en luide hoorde bidden voor de bekeering van man en vader, is eindelijk verwonnen en heeft dan met tranen in de oogen uitgeroepen: ‘Ja, ik geef mij over! Morgen ga ik naar de kerk!’ [ ]
Wanneer ooit ons missieboek mocht verschijnen, een gedetailleerd verhaal van hetgeen God door de missiën van de Redemptoristen geschonken heeft, aan iederen lezer zou de kreet ontsnappen: Gratias Deo super inennarabili dono: Dank aan God voor zijne onuitsprekelijke gave ... [ ]
Laat ik u althans eenige bladzijden openslaan. En dan vooreerst over eene missie, gegeven door onzen heiligen vader Alfonsus zelven. [ ]
Telken dag hoorde men in de straten [van Amalfi], hoe de rinkelbommen en de citers de jongelieden uitnoodigden tot de meest wulpsche en ergerlijke dansen. Alfonsus voer zoo krachtig tegen
| |
| |
die wanordelijkheid uit, dat de jongelieden en jongedochters vóór de kathedraal van al die muziekinstrumenten een onoverzienbaren stapel maakten en dien, terwijl al het volk er om heen stond, in brand staken. [ ]
Wij ontleenen eenige bijzonderheden aan het leven van Pater Bernard door Mgr. Lans.
Te Venlo zag men reeds bij de inleidingspreek van Pater Bernard over het groote nut eener missie, zelfs voorname burgers en priesters overvloedige tranen storten; onder zijn preek over de heiligschennis, waarin hij de geestelijkheid het H. Sacrament naar een afzonderlijk opgericht altaar liet dragen, ontstond een algemeen, luid en onbedaarlijk geschrei onder heel het gehoor; men zag des avonds te 11 uur reeds personen aan de kerk staan om des morgens te 4 uur het eerst aan den biechtstoel te kunnen wezen, terwijl iederen dag 13 tot 28 priesters van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bezig waren het H. Sacrament van boetvaardigheid toe te dienen: men hield hem aan de toog vast om tot biechten te kunnen komen; op sommige dagen moest nog des avonds te 7, 8 uur de H. Communie worden uitgereikt; op een der avonden ging een man, die den ganschen dag nuchter in de kerk was gebleven, te half tien schier bezwijmend te Communie. [ ] Toen hield hij 's avonds de slotpreek over de volharding, en voerde de godsdienstige geestdrift zóó hoog op, dat die duizenden en duizenden toehoorders allen met luider stem herhaalden: ‘Ja, wij zullen volharden! wij zullen volharden!’ [ ]
Een voornaam en hooggeplaatst persoon [in 's Hertogenbosch] keerde na jaren afwijkens tot een christelijk leven terug, en opdat die terugkeer anderen mocht treffen, steeg hij op de markt uit zijn rijtuig om rozenkrans en scapulier te koopen, en plaatste hij zich in de kerk midden tusschen het volk om die te laten wijden. Een ander bekeerling bracht een wagen vol slechte boeken aan de pastorie, en plaatste vóór op de wagen de busten van Voltaire en Rousseau. Een ongelukkige vrouw, die jaren lang velen tot ergernis was geweest, werd zoo diep getroffen door Pater Bernards schildering van den toestand dergenen, die aan de zonde van onzuiverheid zijn verslaafd, dat zij luide in de kerk uitriep: ‘Ik, ik ben zulk een vrouw, ik ben die groote zondares!’ Zij huwde spoedig daarna en bleef een deugdzaam leven leiden. Ziedaar, Lezer, enkele trekken uit het rijke missieleven der Redemptoristen.
Uitg. Gebrs. van Aelst, Maastricht 1929
__________________________
Zit u in moeilijkheden. Stuur dan
SINT JOZEF TER EER
eens een offertje naar het Missiehuis Paters van d.H. Geest Gennep. Dat helpt! Giro 129418.
__________________________
De Maasbode, 16 feb. 1930
| |
| |
De retraite mocht zich eveneens in grote populariteit verheugen. In De Bazuin kon er op de volgende wijze voor gepleit worden.
Mei
Mei is de schoonste der maanden.
Mei geeft de natuur een heerlijk aanzien.
Mei is de maand van de Rerum Novarum.
Mei is de maand van Hemels Koningin.
Mei moet stemmen tot hooger leven.
Mei en de gesloten retraite zijn één.
De Bazuin, 3 jan. 1931
Grote verdiensten verwierf zich Het Schild door regelmatig dwaze uitwassen van devoties of minderwaardige profanaties aan de kaak te stellen, - uitwassen waar een deel van het katholieke volk vatbaar voor bleek.
Waarschuwing. - Er wordt op 't oogenblik door een koophuis (‘Omnium Textile’) te Kortrijk een reclame verspreid, waarin tafellakens en servetten met een afbeelding van ‘Het Laatste Avondmaal’ te koop worden aangeboden. Wat dit voor 'n firma is, weet ik niet. Maar het is in elk geval een minderwaardige handelspraktijk, waarbij het heilige geprofaneerd wordt.
Het Schild, april 1931
Goud en schuim in onze devoties
Vóór me ligt weer een ander geschriftje met den titel ‘Gewetensonderzoek van den Liefdeslaaf van Jesus in Maria’ (no. 6 van de ‘Maria-Blaadjes’, P.P. Montfortanen, Leuven).
Dit werkje is natuurlijk geput uit ‘De verhandeling over de ware godsvrucht tot de H. Maagd’, van den gelukzaligen L.M. Grignion de Montfort, welk werk door Paus Pius X dringend ter lezing werd aanbevolen.
[ ] Is het echter mogelijk, dat enkele zonen van den heiligen Montfort, of ook andere predikanten en schrijvers, in hun uitingen over Maria-vereering die godsvrucht ‘te ingewikkeld of kinderachtig’ maken, waarvoor wij waarschuwden? [ ]
Let nu op bovengenoemd geschriftje. Ik moest me over dezen titel even bezinnen. Maar 't ergste kwam nog! Over die ‘liefdesslavernij van Jesus in Maria’ werd een gewetensonderzoek opgesteld van 16 bladzijden, waar in 43 vragen de vrome ziel ge-
__________________________
DANKBETUIGING
Dank gebracht aan St. Nicolaas van Tolentino
voor het genezen van een been
na het gebruik van St. Nicolaasbroodjes.
__________________________
De Tijd, 28 juli 1932
| |
| |
| |
| |
vraagd wordt, hoe het met haar slavernij staat! En die 43 vragen vallen in drie categorieën uiteen: ten eerste over de actieve afhankelijkheid van den slaaf, ten tweede over de passieve afhankelijkheid, ten derde over de inwendige oefeningen der volmaakte godsvrucht tot de allerheiligste Maagd, en of dit laatste gegaan is volgens de Montfortaansche verdeeling: door Maria, met Maria, in Maria, voor Maria! 't Is om gek te worden. [ ]
Eerst wordt vermaand, elk uur een vluchtigen blik te werpen op z'n gedrag en zich af te vragen: ‘ben ik gedurende het afgeloopen uur een ware liefdeslaaf geweest van Jesus en Maria?’ Lezer, denk u zich dat eens in, elk uur je zoo iets afvragen en dat in ons druk en gejaagd leven! Komt natuurlijk niets van!
Vraag 3, blz. 3: ‘Hebt gij mij dikwijls, somwijlen ten minste, verlof gevraagd gebruik te maken van die ziel en dat lichaam, die ge mij had toegewijd.’ [ ]
En dan komen een groote reeks van zonden, die men door en in z'n lichaam, met al z'n in- en uitwendige zintuigen kan bedrijven, mitsgaders het gebruik, of liever, misbruik der tijdelijke goederen; waarvoor men verantwoording moet afleggen aan de H. Maagd. Maar ik heb altijd gemeend, dat we voor onze zonden verantwoording aan God schuldig zijn!
Vraag 18: ‘Is uw ziel niet ontevreden en ontsteld geweest, wanneer ik door beproevingen, ziekte en dood beschikte over de uwen, uwe familieleden, uw congregatie, uw klooster?’ vraagt Maria. Ik dacht weer, dat God over ziekte en dood beschikte. En zoo gaat het door! Alles wat een gewoon christen aan God toeschrijft, wordt hier overgedragen op de H. Maagd. En zelfs wordt in vraag 29 de eisch gesteld, om in de H. Mis en de H. Communie ... zich met Christus te vereenigen? - men zou het zoo meenen! Neen, ‘om u met uw Moeder en Meesteres’ te vereenigen. 't Staat er met zooveel woorden!
't Culminatiepunt ligt in vraag 40. Maria vraagt er: ‘Zal uwe ziel er binnenkort toe geraken, mij onophoudelijk in te ademen, zooals uw lichaam de lucht?’ Ik wist niet, dat de inhalatie-therapie zóóver ging!
Het Schild, mei 1931
J.J. van den Tempel, O.P.
Henk Kuitenbrouwer maakte zich op dit gebied eveneens verdienstelijk. In De Nieuwe Gemeenschap hekelde hij afdoende
Edelaardige waanzin
Het is nuttig om zo nu en dan eens te ervaren, dat alle strijd tegen de wansmaak der louter goede bedoelingen en de wanvroomheid der sentimentele verzuchtingen nog niet zo'n daverend succes heeft behaald. Het lijkt wel of het succes zich voorlopig heeft beperkt tot een zeer kleine kern, terwijl de massa blijft overge- | |
| |
leverd aan de smakeloosheid, die helaas vaak te argeloos is om er werkelijk kwaad van te worden. Wie voelt geen medelijden, méér dan toorn, tegenover de brave halvegaren die maar door blijven doen aan religieuze slijmerigheid en het toch zo zalig goed menen? Slechts de overtuiging dat de gevolgen dier onnozelheid afstomping en zelfbedrog der massa betekenen, overwint dit medelijden. Het is beter dat één lijdt voor zoovelen.
Ziehier dan enkele proeven van Maria-proza - no. 15 van de Katholieke Brochurenreeks - te vinden in vele kerken als geestelijke lectuur:
Zij slaat Haar blauwen Mantel op,
en 'k zie ... den weerglans van het Maria-blauw
door het goud der milde Mei-lucht blaken
en 'k voel de zoelte uit Haar geurig kleed
als 'n vreugde streelen door mijn ziel.
Zij staat daar stil ... zie toch!
dat bloesem-witte onderkleed,
omzoomd met 't rose appelbloemige bordure ...
'n lent van kleuren straalt mij tegen,
'n wemeling van open-zwellend schoon knopt over Hare slankheid ...
en ... nu ik plotseling ontdek dat machtige sieraad,
dat allerzuiverst schitterend Hart-Juweel,
dat popelend pendeloque daar midden in Haar Borst ...
nu is 't mij, als stroomt 'n warmte
als van bloed door mijne veneratie.
Voor 10 ct. kopen wij zoiets in onze kerken, en kunnen we aan het bidden slaan, 55 bladzijden lang in hetzelfde af- en aanzwellende Maria-proza, met puntjes en hoofdletters. Als er binnenkort Maria-beelden verdwenen zijn behoeft men zich niet te verwonderen. Zoiets drijft zelfs steen op de vlucht. Het is weer eens wat anders in deze trant te kunnen bidden, nu dit boekje immers een Evulgetur draagt.
Enkel het ivoren-blank van Uw Gelaat zag ik;
terwijl goud-bruin Uwe Oogen rustten
op 't fluweelen paars van binnen mijne oogen,
stil was 't ... dat gouden bruin,
en 't was als voelbaar wegende
in 't diepste van den beker mijner ziel,
't brak zon op donker water.
Wij hebben te lang een schone taal ontbeerd in onze gebeden - vooral sinds prof. Huizinga niet meer bidden kon doordat de Moeder Gods zomaar in de Moeder van God werd veranderd. Het is nu weer mogelijk om onze ziel te laten deinen.
H.K.
In ‘Hagel’, De Nieuwe Gemeenschap, jrg. I, nr. 11
| |
| |
Verrassingen zijn, voor wie, hoe aandachtig ook, de katholieke tijdschriften van 1925 tot 1935 doorbladert, nooit uitgesloten. Wie had b.v. gedacht in het nationale orgaan der katholieke studenten een ‘Salve Regina’ aan te treffen, getoonzet door ... Godfried Bomans?
Uit De Dijk, Jaargang 1934-1935
| |
| |
Ergerlijks in het devotieleven was er waarlijk genoeg. De bestrijders hadden op te tornen tegen ‘voor eenvoudige mensjes’ bestemde stukjes als dit, van een
Godsvruchtige Vereeniging van den H. Joseph tot hulp der Stervenden.
't Is tegenwoordig de tijd der groote uitvindingen. [ ] 't Is heel wat anders geworden sedert Jezus met z'n ezelke naar Egypte trok. [ ] Wij vinden ook allerlei middeltjes uit, om de arme zieltjes veilig den hemel binnen te laten gaan. Sint Pieter heeft heel wat knechten, maar ge weet wel hoe het dikwijls gaat, als ge daar wat te veel op vertrouwd, als die eenmaal aan het kletsen geraken. [ ]
Zooals het te begrijpen is, komen er overal niet evenveel door, langs de verschillende poorten ... de kloosterpoort, ook een piekfijne, de Koningspoort, die tegenwoordig om zoo te zeggen afgedankt is.
De poort nu die het laatst bijgemaakt is, is de poort van de Godsvruchtige Vereeniging (G.V.) van den H. Joseph, tot hulp der stervenden, naar de laatste mode gemaakt, dus ge kunt wel begrijpen hoe breed ze is, hoe gemakkelijk ze open gaat, ze klemt niet in het minst, maar ze is ook met goede olie gesmeerd en haar klinkende bel houdt St. Pieter den geheelen dag wakker zoodat hij aan geen middagdutje meer kan denken. Die arme St. Pieter. [ ]
Bij inschrijving stort men een kontributie van 25 cent voor de verschillende doeleinden der vereeniging. Dus voor 25 ct kunt ge één van de prachtigste fauteuils kopen, die er in de hemeltimmerij te vinden zijn. [ ]
Dagblad van Noordbrabant, 12 dec. 1927
De ‘Roomsche menschen’ werden niet zelden per post aangespoord correspondentie te voeren met Heiligen. Zij konden b.v. een missive ontvangen van het
Studiehuis ‘St Jozef’
Hees - Nijmegen
Giro 4114
Geachte Weldoeners,
Bij het naderen van de Rozenkransmaand is het ons een genoegen U te mogen melden dat we, evenals vorige jaren, ook nu in de maand October een Maria-noveen van H. Missen zullen houden voor de intenties van al onze weldoeners ...
Deze noveen van H. Missen wordt gehouden van 20 tot 28 October. Aangespoord door vele weldoeners stellen we weer gaarne allen in de gelegenheid om hun verzoekschrift tot onze
| |
| |
Hemelsche Moeder te richten. Deze verzoekschriften, in gesloten envelop waarop de aanduiding ‘Aan Maria’ moet staan, worden gedurende deze Maria-Noveen gelegd in de kluis van het altaar, waarop de H. Missen gelezen worden, en na de noveen worden ze ongelezen verbrand. Men sluit deze enveloppe in een andere aan ons adres.
Uw dankbare
Pater Rector
Girobiljet en bidprentje ingesloten
Een vijftal maanden later kon men, van dezelfde afzender, het volgende schrijven in zijn brievenbus aantreffen:
M.
Van den 10den tot den 19den Maart houden wij, ter eere van St. Jozef, den Beschermer der huisgezinnen, een Noveen van H. Missen voor al onze Weldoeners.
Aan allen, die meer bijzonder aan deze noveen willen deelnemen, geven wij wederom de gelegenheid hun verzoekschrift tot den H. Jozef te richten. Deze verzoekschriften moeten in gesloten enveloppe, met achterop ‘aan St. Jozef’, in een andere enveloppe gesloten worden en aan ons adres worden verzonden.
Zij worden gedurende de Noveen in de kluis gelegd van het St. Jozefaltaar, waaraan de H. Missen gelezen worden en na de Noveen ongelezen verbrand.
Uw dankbare
Pater Rector
Interieur van de (in 1944 verwoeste) parochiekerk van Elst op een feestdag.
| |
| |
Ja, men kon zelfs bijzondere aanbiedingen krijgen:
Damianusstichting
Opleidingsschool voor
Missionaris
St. Oedenrode, datum poststempel
‘Vergeet Uw lieve dooden niet’
L.S.
Er is een tijd, dat wij meer dan gewoonlijk aan onze dierbare afgestorvenen denken. Dat is de Novembermaand ...
Een krachtdadig middel om die zielen te helpen biedt U de Damianus-stichting in het mooie en reeds zeer oude werk van
‘De penning der lijdende zielen’.
Het geheele jaar door wordt voor alle zielen der afgestorvenen, die bij dit werk staan ingeschreven, elke week één H. Mis opgedragen ...
Het offertje voor de inschrijving bedraagt F. 1,- per jaar, F 5,- voor 5 jaar en F. 50,- voor altijd ...
Deze gelden worden besteed voor de opleiding tot priestermissionaris. Zooals U ziet heeft dit werk een tweevoudig doel ...
Overtuigd, dat wij U hiermede een gunstige gelegenheid hebben aangeboden om Uw dierbare dooden te helpen, teeken ik
Met de meeste hoogachting
P. Nicolaas SS.CC.
Bijzondere mededeeling!!
Van Nov. 1933 tot Nov. 1934 zal voor het werk van De Penning der Lijdende Zielen elke week 2 HH. Missen gelezen worden in plaats van één. Zulks geldt alleen voor dit jaar.
De toon waarin de katholieken in de Ingezonden-rubriek der dagbladen werden toegesproken liep vrijwel steeds van een ‘Ouwe jongens’-toon tot bombast. Van beide soorten een voorbeeld.
Achterblijvers! Achterblijvers!
Maak je nie boos! 't Is toch al warm genoeg.
Maar ... maak liever het onwrikbaar besluit, om de retraite van 13-16 Sept. te Vught te doen slagen.
Militieplichtigenretraite
is dat.
En omdat er al twee of drie dit jaar gegeven zijn ... en ge er nog niet uw zoon heen gestuurd hebt ... is deze er een voor de Achterblijvers!
Mensch, maak je nie boos! 't Is toch al zoo warm.
Maar ... stuur je zoon naar de retraite van 13-16 Sept. te Vught.
Kan niet, zegt ge?
Wie kan niet? En waarom niet?
Neemaar, dan hoor ik liever die werkelijk bezorgde ouders, die
| |
| |
zeggen: 't Mot kunnen! En 't zal! ... al komt het wel moeilijk uit met 't werk.
Zie, die zijn van den ouden solieden stempel. [ ]
Die begrijpen, dat ze zelf dan beter verantwoord zijn ... want ... d'r most toch 'ns verkeerdigheid in komme ... 't is nog zoo'n goeie jongen!
En ... 't kost allemaal weer veel ... maar ge kun het toch nergens beter aan besteeën - is 't waar of nie?
Nou dan ... dan wacht ik je zoon, die in de laatste helft van Sept. of in October moet opkomen! ... van 13-16 Sept. in Vught. Dus ... zoo as gezeed is!
De Tijd, 19 aug. 1927
Aalmoezenier G. Huys.
Aan de bruine legioenen!
Op naar Utrecht op den tweeden Pinksterdag.
Op ter viering van den vijftigsten verjaardag der uitvaardiging van de Derde Orde Encycliek ‘Auspicato’ van den grooten Tertiaris Paus Leo XIII roemrijker gedachtenis. [ ]
Over de beemden en landouwen, over de polderlanden en heidevlakten van Oost tot West en van Noord tot Zuid weergalmt het signaal.
Hierop is gewacht en het wordt gehoord.
Door de bruine divisies.
Niet echter door hen, die zich met het ‘Hakenkreuz’ tooien. Doch wel door hen, die zich als ‘milites Christi’ lieten inlijven in het Vredesleger met het Kruis van Christus in het banier.
Het vredesleger zeven eeuwen geleden geformeerd door den bruinen opperbevelhebber: St. Franciscus van Assisië. Zeven eeuwen oud doch steeds verjongd en vernieuwd en nog steeds paraat.
Op naar Utrecht!
De Franciscaanse strijders met ridderidealen gaan zich verzamelen en maken zich op om in gesloten formaties op te trekken naar de oude bisschopstad.
Op ter Pinksterschouw!
Als ware het een tweede Pinksterkapittel eens te Assisië gehouden toen de groote aanvoerder nog leefde!
De Tijd, 12 mei 1932
Maar de kroon van wat Henk Kuitenbrouwer ‘edelaardige waanzin’ noemde wordt toch wel gespannen door wat Hellenen in De Maasbode er van kon.
Wat Redding bracht!
Onrust en angst vertroebelden de anders zoo lieflijke vredige
Kerststemming in de voorportalen des hemels.
Daar hield ‘Sint Pieter’, de gestrenge wachter een tribunaal, op
| |
| |
eigen gezag, en oordeelde de pas aangekomenen of hun zielen wel verder mochten dringen in de voorhoven van het Paradijs.
Daar voor Hem stond een arme ziel in heur armelijk aardsche plunje.
Rechts de goede, links de booze geest en beiden beijverden zich en doorzochten zakken en schuilhoeken van het aardsch gewaad dier arme.
Ach hoe de goede Heilige Engel aarzelde en walgde van de nabijheid van den hellevorst. Maar het moest. [] En zij doorzochten beiden ieder schuilhoekje en de goede werken gingen ter rechter, de kwade ter linker zijde op de weegschaal.
Godlof; de rechterzijde helde verheugend over; een aanzienlijk aantal goede daden mocht de Engel in Zijne afdeeling opstapelen.
Maandelijksche betalingen van liefdewerken, kleine kasbewijzen van schenkingen, notities van giften en gaven, de schaal vulde en vulde zich en toch...
Zie daar aan die andere zijde, in die atmosfeer van helledamp, dàà, 't ééne billet van vermaak, ijdele uitgaven, na het andere.
Dure rekeningen van noodelooze weelde, notities van groote verliezen aan de verderfelijke roulette en andere hazardspelen.
Ha, satan grijnst! [ ]
Nog één pekelzondetje en 't is gedaan!
Slechts één goede gedachte, één klein offertje, één akte van liefde bidt de Engel en klemt het pleegkind in de armen.
Zoek, om Gods wil zoek!
In z'n wanhoop grijpt de ongelukkige zelve in de zakken van z'n aardsch colbertje.
Groote God, is 't nog moog'lijk? Wat knettert daar? Een papier door de voering gezakt? Hij voelt en tast! Zou 't? ‘H. Maria sta mij bij’. Met trillende vingers trekt hij het er uit. Seconde van doodsangst! Wat is 't? Eén oogopslag!
O satan, waarom deinst gij achteruit?
Ha, dit is Uw nederlaag.
Een glans van Hemelsche verrukking glijdt over des Engels aangezicht. []
En in trimoph schalt 't van beider lippen ‘Gered, gered’.
Met wijdsch en eerbiedig gebaar legt de stralende Engel dit bewijs van deugd en naastenliefde op zijne schaal der goede daden.
En zie! Zij daalt, daalt, daalt ... tot in 't oneindige!
En daar links, hoe ze omhoog vliegt, de schaal der booze daden en hartstochten.
Satan knarsetandt en verdwijnt in een mist van stank en pulver.
Klaroenen schetteren, bazuinen schallen, de Hemelpoort opent zich!
Eerbiedig treedt Sint Pieter terzijde, de Goede Engel schrijdt in
| |
| |
triomph naast de hem eens door God aanbevolen, thans verheerlijkte Ziele, voort. Engelen omstuwen het tweetal en de mare jubelt van mond tot mond.
‘Hossanna’. Gezegende des Vaders, wat gij den minste der Mijnen deed, dat hebt gij Mij gedaan! Treedt binnen in de vreugde des Heeren!
En vraagt gij lezeres en lezers, wàt de schaal ten goede deed overhellen? wàt de Hemelpoort voor die schier verloren Ziel ontsloot?
Wat was dat papier? die ‘Cesam’ tot 't Eeuwig Geluk?
Wat was het?
Zijn mooiste, zijn nobelste, zijn onbaatzuchtigste daad!
‘Een Lot van de Stichting Stille Armen’.
Hellenen
De Maasbode, 28 dec. 1928
Een allermerkwaardigst document is het vlugschrift dat in 1933 na de ‘verschijningen’ te Beauraing in het Brabantse werd verspreid.
Twee genezingen te
Beauraing op 12 Juli 1933
Mevr. Alphonise Marchal uit Borgloon krijgt hare spraak terug.
Mevr. Paquet Leonard ontvangt weer haar gezicht vermogen.
Wijze: aan den muur van het oude kerkhof.
Hoort wat er te Beauraing,
En hoe verheugd verblijd,
Dit alom wordt verspreid.
Haar spraak kreeg zonneklaar
En aan den struik van Hare verschijning,
Dankt zij luide onze Lieve Vrouw.
Door acht maanden spraak verdwijning,
Weent zij van blijdschap daar nou.
Ik heb honger - sprak zij eensklaps,
Na drie uren in 't gebed.
Dat was zeker d'eerste boodschap,
Waar Gods Moeder had opgelet.
| |
| |
Ook daar lag aan Haar grot,
Geef toch mijn oogen weer.
Geef aan Uwe Moeder Maagd,
Den gunst die mij behaagd.
En daar opeens valt haar bril neer,
Waar zij haast niets meer door zag.
Haar gezicht kwam daar toen weer,
Wijl zij voor ons Liev' Vrouw lag.
Zoo kreeg zij na viertal jaren,
Bijna blind - weer haar gezicht.
En het volk daar al te garen
Heeft een dank tot Haar gericht.
F. Rombouts.
Roosendaal, 15-7-'33
Uitgave F. Rombouts, Nispenschestraat Roosendaal N.Br. |
|