| |
| |
| |
2. Onderwijs en opvoeding
Een gevoel van een haast onoverbrugbare afstand bevangt de waarnemer als hij karakteristieke aspecten van onderwijs en opvoeding beschouwt. Uit de in deze tijd bekendste leesboekjes voor de R.K. lagere scholen laten zich pagina's lichten waar een gehele generatie met een lichte weemoed aan terug kan denken. Daar zijn Jan, Mies en Wim, van de eerste leeslesjes.
dat zijn wim, mies en jan.
mies ziet ge met haar pop
B.C. Kloostermans, Zien en zeggen, methode voor het eerste leesonderwijs, 2, met krabbels van Rob. Graafland, L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch.
| |
| |
Menigeen echter herinnert zich ook wellicht met enige weerzin de vroomheid waarvan dit gezin vrijwel voortdurend getuigenis aflegde.
B.C. Kloostermans, Zien en zeggen 3 (idem)
het lof is aan
jan en mies zit naast haar.
zingt een man op het koor.
moe, wie is dat? zei jan.
foei, jan, kijk voor je, zei moe!
| |
| |
B.C. Kloostermans, Zien en zeggen 5 (idem)
De laatste regel klinkt haast omineus. Hij klonk echter niet vreemd in de algemene propagering van de geestelijke staat die men in vele leesboekjes voor de lagere school kan vinden.
| |
| |
Naar de preek.
Frits moet pa-ter wor-den, maar daar voor moet hij eerst groot zijn.
Nu is hij een klein pa-ter-tje. Daar heeft Sin-ter-klaas voor gezorgd. Hij reed voor hem een toog en een bon-net-je. Ook reed hij een groot kruis. Dat moet het pa-ter-tje op zijn borst hangen.
La-ter moet Frits pre-ken voor de gro-te men-sen.
Hij be-gint het al goed te le-ren.
's A-vonds mo-gen de kin-de-ren spe-len in de gro-te ka-mer.
Dan doet Frits zijn toog-je aan. Hij zet de bon-net op en hangt het kruis om zijn hals.
Daar-na be-gint de preek. Ka-rel, Hel-ma en Griet-je moe-ten luis-te-ren.
Luis-ter eens, hoe het pa-ter-tje preekt.
Bes-te kin-de-ren,
Jul-lie moet braaf zijn, hoor! Jul-lie moet 's mor-gens en 's avonds goed bid-den. Je mag nooit de drie wees-ge-groet-jes verge-ten.
Je moogt geen zon-de doen, an-ders moet je naar het va-ge-vuur.
Als het pa-ter-tje niets meer weet, zegt hij: A-men.
Dan springt hij van de preek-stoel en de preek is uit.
Jos M. Reynders en N. Doumen, Ik lees al, 10, Drukkerij R.K. Jongensweeshuis Tilburg 1933
| |
| |
Brave Hendrik mag dan uit de vorige eeuw stammen, in de leesboekjes voor de Roomsche Jeugd (zoals die van de serie ‘Van 't Jonge Leven’) wemelde het van katholieke soortgenootjes. In het veelgeprezen ‘Halve Frans’ door M.C. Versteeg heet hij Jan de Kort. In het eerste hoofdstuk zien wij hem al meteen de kerk uitkomen; op weg naar school, slaat zijn klasgenoot Henri Zebregs Jan zijn kerkboek uit zijn hand.
Toen hij een goed eind weg was, en zag dat zijn twee schoolmakkers hem niet achtervolgden, bleef hij staan, en riep van verre: ‘Hola! laat je kerkboek nou toch niet vallen - hou 't beter vast, man!’
Frans stak zijn vuist tegen hem op en riep: ‘Wacht maar 'ns als je durft, flauwerik!’ -
Jan stoorde zich niet meer aan 't geval. Ten minste, zoo hield hij
| |
| |
zich, en zei kalmeerend: ‘Och, laat 'm maar loopen; min kerkboek heeft niks geleden; 't zit al weer in m'n zak - 't is klaar!’
‘Ik vind 't gemeen,’ zei Frans nog wat bruisend van binnen, ‘zeg 't tegen de onderwijzer!’
‘Nou zeg, 't is de moeite waard - ik zeg niets, hoor! en jij ook niet!’
‘Als ie 't mij gedaan had, kreeg ie wat, om 't af te leeren! Jij doet niks: ben je bang van die Henri?’
‘Heelemaal niet!’
‘Waarom laat je je dan zoo maar plagen?’ zei Frans, die er niets van begreep, dat Jan vanmorgen zoo kalm bleef.
‘Frans, dat zal ik je 'ns precies zeggen: omdat 't mijn kerkboek is.’
‘O, als 't wat anders was geweest, zou je 'm voor vijf duiten teruggegeven hebben?’
‘Beste kans!’
‘En nou 't je kerkboek is - nou niet?’
‘Nee, nou niet!’
‘O, 't kerkboek kan je zeker niet veel schelen!’
‘Ja wel, maar 't is om iets anders, Fransje. Ik zal 't je wel zachtjes zeggen: ik ben van morgen te Communie geweest. En 'k heb Jezus beloofd, vandaag iets te verdragen voor Hem, thuis, of op straat, of op school... En nou kan ik 't al doen. Wat die Henri deed, wil ik verdragen. Zie je, nou heb ik al gedaan, wat ik beloofd heb. En ik weet, dat Jezus nu tevreden over mij zal zijn.’
M.C. Versteeg, Halve Frans; voor het zesde leerjaar, Drukkerij van het R.K. Jongens weeshuis, Tilburg 1929
Ook meisjes werden echter toonbeelden van deugdzaamheid voorgehouden.
| |
Moeder en kind
Moeder moet nu naar binnen, en Marie zal hier met Jantje blijven spelen. Klein moedertje loopt 'n eindje weg. Dan hurkt ze neer, en strekt de armen naar d'r kindje uit. Jantje dribbelt naar haar toe. Voor belooning krijgt-ie z'n rammelaar. En dan Pieters ratel. En dan ...
Kijk, daar is visite! Twee groote meisjes uit 't dorp, komen door 't tuinhekje. Bij de achterdeur blijven ze staan.
Marie zegt ze goeden dag en roept naar binnen:
- ‘Moeder, de meisjes van de Kindsheid zijn er!’
Maar opeens krijgt Marie weer 'n idee.
- ‘Blijft u maar, Moeder,’ roept ze. ‘Ik zal er wel voor zorgen!’
| |
| |
En ze gaat naar binnen en zoekt even in 'r spaarpot. Waarvoor? Kijk, de vijf kinderen zijn allen lid van de H. Kindsheid. Behalve, dat ze er iedren dag 'n weinigje voor bidden moeten, kost 't hun elk ook nog 'n halven stuiver in de maand. De drie grooten, betalen aan de Kindsheidsmeisjes altijd uit hun eigen spaarpot. Maar nu zijn er twee van die drie uit. En Moeder betaalt altijd voor de twee kleinsten. Maar Moeder is nu in de keuken bezig. Daarom zal Marie dezen keer alles uit haar spaarpot betalen.
'n Tijdje nadat de meisjes weggegaan zijn, komt Moeder met 'n schaaltje aardbeien naar buiten. Ze zet zich op de bank. En Marie en Jantje komen naast haar zitten.
- ‘Moeder,’ zegt Marie, ‘ik heb de meisjes betaald.’
- ‘Zoo? Dan heb 'k vijf centen schuld bij je!’
- ‘He nee Moeder, anders is 't niets aardig meer, dat ik 't betaald heb!’
- ‘En Huub en Anna dan?’
- ‘Wat zòu dat nu, voor dien eenen keer?’
- ‘Ja, maar jou arme spaarpot! Je weet wel, dat je er 'n beetje zuinig mee wezen zou!’
Ja, dat weet Marie wel. En ze weet ook heel goed, waarvoor!
Ons Anneke is voor 'n poosje al zeven jaar geworden. De kleine meid begint al aardig te leeren. 't Voornaamste uit 'r kleinen katechismus weet ze al. In de leering, heeft ze altijd even ferm opgelet.
Omdat ze zoo alle dagen Onze Lieve Heertje beter leert kennen, leert ze Hem ook alle dagen meer liefhebben. Nu is ze echter nog nooit zoo gelukkig geweest, dat ze den goeden Jezus in 'r onschuldig hartje mocht ontvangen.
Doch enkele dagen geleden, heeft Meneer Pastoor gezegd, dat 't nu wel mocht. Meneer Pastoor zou wel 'ns 'n dag uitzoeken voor Anneke's Eerste H. Communie. En dat heeft-ie nu gedaan, en 'n mooien dag uitgekozen. Met Pinksteren zal 't wezen.
Zus Marie had aanstonds 't plannetje gemaakt, Anneke voor die gelegenheid 'n mooi Communieboekje te koopen. Vader en Moeder vonden 't plannetje best! Maar dan moest ze daar extra voor sparen. Nu, daar is ze al mee bezig. Doch nu is er vanmiddag 'n extra-uitgave bijgekomen. Toch heeft Marie daar heelemaal geen spijt van.
- ‘O Moe, 'k krijg 't toch best bij elkaar. 'k Wou, dat 't al maar gauw was! En dan is Anneke voortaan ook groot, he Moe? als ze 'r Eerste H. Communie gedaan heeft.’
- ‘Zeker, juist als jij.’
- ‘En als we dan 's Zondags te Communie gaan, dan mag Anneke ook voortaan, he Moe? Tusschen u en mij in, he Moe?’
- ‘Natuurlijk!’
| |
| |
- ‘En als we door de week gaan ook, he Moe?’
- ‘O, zoo dikwijls als Anneke maar wil, en Meneer Pastoor 't goedvindt!’
- ‘En als we dan later allemaal 'ns gaan, Moe? Pieter en Jantje ook. Wat zal dat heerlijk zijn, he Moe?’
- ‘O kind, 'k mag er niet aan denken, aan dat geluk!’
- ‘Maar dat duurt nog lang, he Moe? 't Lijkt haast precies, of 't nooit komen zal, he Moe?’
- ‘'k Hoop toch, dat Onze Lieve Heer 't geven mag!’
Uit: Het Katholieke Leven, leesboek voor de L.S., door H.G. Heynen en J. van de Rijdt, geïllustreerd door P. van Geldrop, derde deeltje, L.C.G. Malmberg, s-Hertogenbosch.
Iedere katholiek herinnert zich uit zijn schooltijd de tekeningen op het bord bij de godsdienstlessen, of eerder nog: van de tussen taal- en reken-, zang- en tekenlessen door lopende godsdienstige vorming.
De eerste periode in die godsdienstige opvoeding valt samen met het schoolleven.
Gezien den Ouderdom van de kinderen moeten er Concrete Hulpmiddelen zijn; gezien den Last van het begin moet er een Onmiddellijk Te Bereiken Doel gesteld worden. Zóó klimt het kind langs een reeks onmiddellijk te bereiken doeleinden op naar het einddoel: De Bovennatuurlijke Deugd.
Aldus De Zusters der Christelijke Scholen te Vorselaar in hun voorwoord bij de door haar verspreide ‘Tekeningen bij de godsdienstige opvoeding’, een ‘Jaarkring’ die veelvuldig door het onderwijzend personeel op de lagere scholen werd gebruikt. Een voorbeeld:
Vastenbeleving
| |
| |
| |
Opvoedend gebruik:
Elk kind krijgt een controolkaart voor de H. Missen van de Vasten en kleurt: de 1e week 6 steentjes in den kelk; de 2e week 6 vlammetjes aan 't hartje; de 3e week 6 liefderozen door Maria's handen geofferd; de 4e week 6 kelkjes om Jezus te troosten; de 5e week de letters van Jezus' naam; - dat alles ‘om Jezus blij te maken’, wat men de kinderen dikwijls moet laten zeggen!
Verschillende weekbladen ten behoeve van de katholieke jeugd voorzagen in de behoefte aan ontspannende lectuur. Voor de kleinen was er
thans geheten
| |
| |
Voor de groteren streden om de voorrang
welke naam nu (een kenmerkende ontwikkeling) gewijzigd is in het neutralere
en voorts
| |
| |
en de Engelbewaarder, welk laatste ook jaarlijks een almanak deed verschijnen:
| |
| |
Wie de jaargangen van deze weekbladen doorbladert, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zij zeer vroom waren. Verzen en schetsen met godsdienstige opwekkingen verdrongen elkaar. De Engelbewaarder had een religieuze informatierubriek, Onze Courant gaf katholiek nieuws en bevatte zelfs in de verkiezingstijd de oproep: Stemt op de katholieke lijst. In menig verhaal (en dus ook, mag men zeggen, in vele door kleine lezers en lezeressen ter mogelijke publikatie ingezonden opstellen) is het thema dat van een jong aan een ziekbed gekluisterd kind, dat aan het eind van het verhaal naar de hemel gaat, of van een in allerbehoeftigste omstandigheden stervende moeder. Onvermijdelijk dringt zich de gedachte op dat de jeugd zo vroeg mogelijk vertrouwd gemaakt moest worden met de wereldwarsheid die het katholieke milieu in deze tijd scheen te bezitten.
Een kleine bloemlezing uit de genoemde tijdschriften kan een beeld geven van het gehalte der geboden lectuur.
Soms werd regelrechte propaganda bedreven, zoals blíjken kan uit dit fragment van een verhaal door Tante Joh in Roomsche Jeugd:
‘Moet jij soms ergens heen, waar je gruwelijk het land aan hebt?’ vroeg Annie, Truusje's oudste zuster, die moeder in het huishouden hielp.
‘Nou zeg, dat weet jij toch ook wel, Ans,’ pruilde het meisje.
‘Moet ik na de vacantie dan niet terug naar die vervelende school? Ja, over een week is 't al weer zoo laat! Ach, ja, wat beleef je toch een ellende!’
Truusje had dit op zulk een grappige toon uitgeroepen, dat allen onbedaarlijk om haar woorden begonnen te lachen.
Maar Annie, die wel zag hoe dit lachen haar zusje hinderde, begon vriendelijk: ‘Maar luister toch eens, Truusje, wat is er toch voor vreeselijks aan, om op zulk een prettige school als die der zusters Ursulinen te zijn. Wat hebben jullie het daar toch niet gezellig.’
Uit ‘Een heerlijke schooldag’ door Tante Joh, Het weekblaadje voor de Roomsche jeugd, geillustreerd kindertijdschrift, onder redactie van Zeereerw. Rector W. van den Hengel, Utrecht, Eerw. Broeder Martinus, Maastricht, A.M. van den Donk, Venlo, Uitgave N.V. De Spaarnestad, Haarlem, 23 sept. 1930.
Drankbestrijding werd de katholieke kinderen al vroeg ter navolging voorgehouden. Wederom een verhaalfragment, over een postbode:
Intusschen laveerde Piet naar huis. In de buitenlucht werd het met hem nog erger; hij was nu geheel dronken en begon zelfs te zingen. Zoo kwam hij in de kom van het dorp.
Toevallig ging juist de school uit. Eenige jongens bemerkten den dronken postbode en omringden hem al joelend. ‘Piet is zat!
| |
| |
Piet is zat!’ riepen ze. Piet werd kwaad en dreigde de bengels met zijn stok, maar nu werd het rumoer nog grooter en schreeuwend en zingend vergezelden ze hem naar het kantoor, dat niet ver van daar lag. Scheldend en dreigend tegen de jongens strompelde Piet naar binnen en - stond plotseling tegenover den inspecteur, die dien morgen gekomen was en al gevraagd had, waar de postbode toch bleef. Vanuit het venster had hij de herrie aangezien en hij behoefde niets meer te vragen; hij begreep alles ...
Hoe de zaak afliep? De inspecteur stelde een onderzoek in en nu kwam uit, dat Piet in dienst dikwijls gebruik maakte van sterken drank. De kantoorhouder kreeg toen heel wat te hooren, omdat hij daarvan niet, zooals zijn plicht was geweest, rapport gemaakt had. En Piet werd voor een maand geschorst.
Dat hij er nog zoo goed afkwam, dankte hij aan den burgemeester, den pastoor en andere voorname ingezetenen van het dorp, die zijn voorsprekers waren en met veel moeite wisten te bewerken, dat hij niet ontslagen werd.
Piet had nu gezien, wat de gevolgen van zijn drankzucht konden zijn. Wat had hij moeten beginnen, als hij zijn betrekking verloren had! Een ambacht kende hij niet en hij zou dus genoodzaakt zijn geweest, als los arbeider den kost te verdienen. Hij maakte dan ook het vaste voornemen, nooit meer een druppel sterken drank te gebruiken en om in dat voornemen sterker te staan, werd hij onmiddellijk lid van het Kruisverbond. En hij hield vol. Toen hij weer in dienst was, behoefde niemand hem meer te vragen, of hij een borrel lustte.
Uit ‘Een regenachtige Zaterdagmiddag’ II, door J. Toebosch, idem, 1 nov. 1930.
De schrijver J. Toebosch liet trouwens voortdurend waarschuwende beelden uit ‘het volle leven’ zien.
Toon Dirksen was de eenige zoon van een arme weduwe. [ ]
Daar viel Toon in de loting en moest dus soldaat worden. Zoo lang hij onder dienst was, zou zijn moeder vergoeding krijgen. Voor broodsgebrek was ze dus gevrijwaard, maar er was iets anders, dat haar bezorgd maakte: Toon was wel zeer goedhartig, maar hij liet zich gemakkelijk door anderen overhalen. [ ]
In het begin ging alles best. Toon vervulde trouw zijn godsdienstplichten en was een ijverig lid van de R.K. Militairenvereeniging. Bij zijn meerderen stond hij goed aangeschreven en altijd was hij even netjes en fatsoenlijk. De brieven, die hij naar zijn moeder schreef, waren alle hartelijk en opgewekt. Maar spoedig kwam er verandering. Hij kreeg slechte kameraden en nu ging het hoe langer hoe meer met hem den verkeerden kant op.
Hij ging niet meer geregeld naar de kerk en leerde spotten met
| |
| |
den godsdienst. Ook in de R.K. Vereeniging kwam hij niet meer en toen de geestelijke, die er directeur van was, hem daarover aansprak, gaf hij hem een onverschillig antwoord. Wel bezocht hij nu dikwijls de herbergen. Van zijn klein traktement kon hij dat natuurlijk niet doen en het beetje geld, dat zijn moeder hem bij zijn vertrek had meegegeven, was dan ook spoedig verteerd. Nu schreef hij naar huis om geld. [ ]
Werkelijk ontving Toon kort daarna per postwissel eenige guldens. En ofschoon hij heel goed wist, dat zijn moeder dat geld niet te missen had en er zichzelf misschien het noodige voor moest ontzeggen, verkwistte hij het met zijn makkers. [ ]
Eindelijk echter kwam er van zijn moeder een brief, waarin ze schreef, dat ze hem voorlopig niets meer zenden kon. Ze had alles uitgegeven en zelfs schuld moeten maken. [ ]
Toon zond den brief weg. Een paar dagen later bracht de post hem een pakje. Dadelijk zag hij, dat het van zijn moeder kwam. Hij opende het en vond ... een gouden kruisje. Het was hem, of hij een slag in het gezicht kreeg. [ ]
Opeens zag hij thans in, hoe slecht hij gehandeld had. Maar dat zou van nu af veranderen. Geen cent zou hij meer aan zijn moeder vragen. En het kruisje zou hij onmiddellijk terugzenden.
Hij nam een vel papier en begon te schrijven. Hij bekende zijn moeder alles. [ ]
Juist toen hij uit het postkantoor kwam, ontmoette hij den directeur der vereeniging. Dadelijk besloot hij hem aan te spreken. De waardige priester, die onmiddellijk begreep, dat er iets gebeurd moest zijn, noodigde hem vriendelijk uit mee te gaan naar zijn woning, die niet ver van daar lag. Daar aangekomen, vertelde Toon zijn heele geschiedenis. [ ]
Van nu af aan ging hij weer geregeld naar de kerk en elken Zondag zag men hem aan de communiebank. En toen zijn vroegere makkers zagen, dat hij standvastig bleef, begonnen ze langzamerhand zijn voorbeeld te volgen en werden ze ook nette jongens. 't Is te begrijpen, dat Toon daar pleizier in had.
Uit ‘Een regenachtige Zaterdagmiddag’ III, door J. Toebosch, idem, 15 nov. 1930.
En wat te denken van een tendentieuze schets als deze, ‘Als je kiest’ geheten, verschenen in Onze Courant?
'n Jongen wilde priester worden.
Z'n biechtvader had hem gezegd: O.L.H. wil je als zijn priester hebben, jongen! Dus kies dat; ga studeeren aan 'n seminarie of andere school voor priesters.
De jongen zag, dat dit hem gelukkig zou maken ... maar op 'n keer liep hij met een van z'n vrienden naar school en vertelde hem, dat hij priester wilde worden.
| |
| |
Onzin! riep deze. Heel je leven in zoo'n toog loopen, nooit meer kunnen dansen, niets meer mogen! Doe toch zoo dom niet! Jij moet dokter worden; daar heb je veel meer aanleg voor. Je zult 'n knappe dokter worden.
En ofschoon hij wist dat O.L.H. dit niet wilde, deed hij 't toch. Hij kwam aan de Universiteit, de school waar je voor dokter kunt studeeren en ... voerde niets uit.
Hij luierde, ging uit, dronk, deed zonde en ... voelde zich diep ongelukkig.
Toen wilde hij priester worden.
Te laat.
Door 'n ziekte, die hij opdeed 's nachts toen hij uit 'n kroeg kwam, was alle studie onmogelijk.
Naar 'n ziekenhuis werd hij gebracht en stierf daar, na vlak voor z'n dood gebiecht te hebben.
Misschien kwam hij nog net in den hemel!
Maar van z'n leven was veel mislukt.
Hij had hooger moeten komen!
J.F., ‘Als je kiest’, in Onze Courant, geillustreerd weekblad voor de Katholieke Jeugd, hoofdredacteur M.R. Teyssen, Nijmegen, uitg. Helmond, 26 nov. 1932.
| |
| |
Het valt niet te ontkennen dat met name in de weekbladen voor de katholieke jeugd, vooral in De Engelbewaarder en Onze Courant, op velerlei wijze getracht werd de jongens en meisjes, om het zacht uit te drukken, te interesseren voor de geestelijke staat. Werden er in ‘het Groentje’, zoals De Engelbewaarder ook wel heette, foto's afgedrukt van als paters en zusters aangeklede kinderen in Kindsheidsoptochten, dan verwees een veelzeggend onderschrift - vrijwel wekelijks - meestal al naar de toekomst.
Onder een foto van een jongen, in priesterkleren voor zijn altaartje, kon men een rijmpje aantreffen als dit:
Dit was 't cadeau van Sinterklaas
Voor dezen kleinen goeien baas.
Wat of er van hem worden moet?
God zorgt ervoor, als Wim z'n best maar doet.
De Engelbewaarder, jaargang 1927
Of, bij een plaatje van twee als paters uitgedoste jongens:
Toekomstige missionarissen
| |
| |
waarbij zelfs het vraagteken was weggelaten. Ook kan men er een foto vinden van een meisje met naast zich een pop in nonnenkleren, met het onderschrift:
Mijn lieve Zuster-poppezus.
De Engelbewaarder, 3 okt. 1927
| |
| |
Deze indirecte werving werd bovendien voortgezet in de Correspondentie-rubriek zoals die van De Engelbewaarder:
Caecilia B. te Hengelo. Wat dat heerlijk moet wezen, als processiebruidje met devootlijk neergeslagen oogjes het H. Sacrament te mogen begeleiden! Ik kan 't me voorstellen. En als je dan na de processie nog met zoete koekjes zoet wordt gehouden, dan zou je ten laatste zin gaan krijgen, om je heele leven voor bruidje te teekenen. Wie weet!
Zelfs de prijsvragen waren niet altijd van vroomheid vrijgehouden. Hier een rebus uit De Engelbewaarder.
Ingezonden door L.v.d. Akker- Zoeterwoude.
(De oplossing schijnt wel: ‘Wil in uw huis aan Christus' kruis een plaats van eere geven, want menig kruis wordt uit uw huis door Christus' kruis verdreven.’)
En de prijzen waren er dan weer mee in overeenstemming:
Onder de goede oplossers worden nog 'ns heel mooie prijzen verloot. Zie maar 'ns:
1 prachtig H. Hartbeeld |
1 prachtig H. Mariabeeld |
1 spoor op rails |
1 groote stoommachine, enzovoorts |
Men krijgt de indruk dat de redacties der jeugd-tijdschriften zich nog lang lieten inspireren door de gedachten over Jeugd en lectuur, door J.J. Doodkorte gegeven in zijn gelijknamige boekje, nr. 11 van de Opvoedkundige Brochurenreeks.
Het boek, dat werkelijk boeit, oefent op de denkwijze van een jeugdig lezer een invloed uit, dieper vaak dan men vermoedt. De held van z'n verhaal wordt voor den jongen, nog zoo weinig critisch schiftenden lezer een karaktermodel. Die helden, die karaktermodellen moeten dus - vooral heden - stralen in den
| |
| |
vollen glans van zuivere Roomsche schoonheid (waarmede nog per se volstrekt geen letterkundig schoon bedoeld wordt.)
Willen we een nieuwe, frissche, Roomsche jeugd, dan moet zij vreemd gehouden worden - zoover als eenigszins mogelijk is van het neutrale boek. Ook van het beste. Ook van een boek - om maar eens man en paard te noemen, als Hector Malot's ‘Alleen op de wereld’, dat helaas in zooveel Roomsche bibliotheken, op zooveel Roomsche scholen zelfs ‘natuurlijk’ nog prijkt. [ ]
Iederen Zondag zijn we er getuige van, hoe jongens van 13 tot 15 jaar nog met animo den ‘Engelbewaarder’ lezen. Zeker wanneer Karl May, Jules Verne e.d. te krijgen waren, zou de smaak voor eenvoudiger, degelijker kost er gauw afgaan. Doch ze krijgen ze niet en... zijn tevreden met het betere. [ ]
Wat onze opgroeiende jeugd allereerst noodig heeft is niet ‘kunst’, maar simpele deugd, maar godsdienstzin.
Daarop moet de lectuur, die we haar geven, allereerst en allerkrachtigst werken. ‘Kunstgenot’ en deugdvorming sluiten elkaar lang niet altijd in. Maar heel wat stichting, opwekking en sterkte is geput door duizenden eenvoudige, kinderlijke zielen uit simpele Roomsche verhalen, uit veel gesmade Missie-almanakken, welke dikwijls met de Schoone Letteren op alles behalve goeden voet staan. [ ]
Laat niets wat den Godsdienst onwaardig is, de Roomsche fantasie van 't Roomsche kind verstoren. Weg met 'n verhaal als de bekende ‘Lotgevallen van mijnheer Prikkebeen’, waarin de hoofdpersonen met 't grootste gemak van christen muzelman worden.
Drukkerij v.h.R.K. Jongensweeshuis, Tilburg 1922
Menige Roomse jongen van toen zal zichzelf kunnen herkennen in een scène als deze, gelicht uit een van de overigens flauwe verhaaltjes waarmee het weekblad Sint Bavo abonnés trachtte te winnen, ‘Haar offer’:
In het schemerdonker van de ruime serre stond Jan voor zijn geimproviseerd altaartje, omhangen met mooi-geborduurde miniatuur miskleeren. Hij speelde kerkje. Dat was elken dag de nieuwe vreugde voor hem als hij, na zijn schooltaak, zich in de behaaglijk verwarmde serre, achter de groote huiskamer mocht overgeven aan zijn fantasie.
Met zijn altaartje, zijn kelk en zijn monstrans, en de misgewaden, die moeder met zooveel liefde voor hem had geborduurd, waande hij zich dan al priester: het verlangen dat hij al kende als klein jongetje en dat, naarmate hij grooter werd ook sterker in hem groeide.
Sint Bavo, 20 maart 1927
| |
| |
Maar hoe er af en toe opstandige gevoelens heersten bij de goed gedrilde ‘Roomsche Jeugd’, leren ons de verzen van Mien Proost, - zoals
Opstandige Jeugd
(Zaterdags na de laatste les begeven de leerlingen zich naar de kapel tot het bijwonen der Congregatie. - Art. IX v.h. Reglement)
Het valt zoo bitter weinig mee
Na 't einde van een zwarte week
Hier nog te luist'ren naar een preek.
Dat is voor mij de ergste straf,
En als ik weg ben, val ik af.
Ik ben nog jong en heel gedwee,
Ze hebben mij zoo goed getemd
Met hooge cijfers nooit verwend.
Ze krijgen ook van mij eens straf,
Want als ik vrij ben, val ik af.
Ach Moeder met Uw droef gelaat,
Die bij papieren rozen staat
De school, dat is zoo 'n bête gedoe
Ik ben de thema's zoo bar moe
Ik geef niet meer om snauw of straf
Ha, als ik weg ben, val ik af.
Zeg aan Uw wijs en dierbaar Kind
Dat ik toch altijd heb bemind
dat ik heusch zoo kwaad niet meen,
Maar hier begrijpt mij er geen een.
Ieder huichelt, of is laf
en daarom valt er niemand af.
De Gemeenschap, IVe Jrg. no. 12, 1928
| |
| |
Een goed Rooms gebruik wil dat op grote feesten de kleine kinderen een ‘wensje’ opzeggen, - hun eerste kennismaking met poëzie. Hier een voorbeeld uit ons tijdvak.
Nieuwjaarsversje
Voor Pa en Moe
't Is klein, maar 'n fijn, dat van mij.
Maar boordevol vroolijkheid toe.
Niet dit jaar, dan later,
Wie weet, wel professor misschien!
‘Och zegen die twee astublief.’
Voor u allebei - en voor mij.’
B.G. Alberts en B.F. Martens, Vertellingen en versjes, L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch 1931
| |
| |
Niet minder materiaal kon de jeugdige voordrager vinden in Zuster Teresa's bundel ‘Wij gaan feesten’ of in ‘Ik feliciteer u’ door Jos Ritzen. Voor het laatste werd dr. Fr. Feron te Roermond bereid gevonden een ten geleide te schrijven, waarin men leest:
Wie den inhoud van dit aardige boekje zou willen versmaden, moge zich den waan van litteraire superioriteit toeëigenen, zo iemand kent in ieder geval niet de kunst van het kleine. Ik ben er van overtuigd, dat de eenvoudige verzen machtige dingen zullen doen. Hier redden zij iemand uit zijn verlegenheid anders niets te vinden voor een feest, daar laten zij een hele kring lachen van plezier, elders roepen zij een traan uit het oog van een feesteling(e). En zo steeds maar door ... Er zijn momenten, waarop een versje van dit soort door geen Vondel verbeterd zou worden.
Of de persoon die in het volgende staal van Jos Ritzens kunnen werd toegezongen heeft gelachen van plezier of een traan uit zijn oog heeft doen rollen, mag men betwijfelen, gezien de gewoonte dat dragers van zijn functie de Nederlandse taal nooit machtig zijn.
Bij de komst van Z. Excell. den
Pauselijken Internuntius
Welkom als aan nevelboorden
Welkom als in 't ernstig noorden
mooi Itaaljes gulle lach,
Welkom Gij! Ja, wij herhalen:
‘Heil! Evviva!’ tal van malen,
U ter eer vol vuur en gloed,
U Excellentie onze blijde groet!
Rome-Neerland ... Tussen beiden
vormt Uw vroom beleid de band;
in U eert men dankbaar-blijde,
beide: Kerk en Vaderland.
Dank en eer U! Wij herhalen:
‘Heil! Evviva!’ tal van malen, enz.
Rome-Neerland ... Moog nog jaren,
als hun hechte, heil'ge band
voor de Kerk en 't Vaderland!
Driewerf heil U! Wij herhalen:
‘Heil! Evviva!’ tal van malen, enz.
Jos Ritzen, Ik feliciteer u: gelegenheidsverzen, samenspraken, voordracht-spelen, 1935.
| |
| |
Vrijwel ieder katholiek kind kreeg bij gelegenheid van zijn eerste Communie het ‘Prentenboek van de Kinderbiecht’ door M.C. Versteeg ten geschenke. Het ‘leren biechten’ werd daarin als volgt voorgesteld.
| |
| |
| |
1.
Bij de biechtstoel zitten er vier, die gaan biechten.
Die eerste is een man. Hij zit te denken, welke zonden hij gedaan heeft. En hij vindt, dat hij twee grote zonden en vijf kleine zonden gedaan had.
Wat moet hij biechten?
Die twee doodzonden moet hij biechten. Want O.L. Heer wil, dat de mensen al hun doodzonden biechten. De kleine zonden kan de man biechten, als hij wil.
De man wil goed biechten.
Hij denkt: ik biecht alles, eerst de grote zonden.
De man gaat in de biechtstoel, en biecht die eerste doodzonde, en dan die tweede ook ... en dan nog die vijf kleine, dagelijkse zonden.
Heeft die man goed gebiecht?... Ja, hij heeft goed gebiecht: die grote zonden, die doodzonden moest hij allemaal biechten ... dat heeft hij ook gedaan. De kleine zonden kon hij biechten als hij wou - maar hij heeft ze ook gebiecht: hij heeft over al zijn zonden spijt. De priester doet al zijn zonden van zijn ziel af. Zijn ziel is weer schoon en zuiver. Hij is weer vriend, kind van God. Hij kan weer in de Hemel komen. De man is blij en gelukkig; en gaat nu proberen geen zonden meer te doen, zeker niet die grote.
| |
2.
De tweede die gaat biechten, is een vrouw. Die zit te denken, welke zonden ze gedaan heeft. En ze vindt, dat ze drie grote zonden en zes dagelijkse zonden gedaan had. Wat moet ze biechten? Die drie doodzonden moet ze biechten, want God heeft gezegd, dat wij al de doodzonden moeten biechten. - En de kleine zonden kan de vrouw biechten, als ze wil.
Het is een flinke vrouw. Ze denkt: die eerste doodzonde zal ik zeggen - die tweede doodzonde ... ook ... maar die derde doodzonde ... nee ... die zeg ik niet - dat durf ik niet goed ... En die kleine zonden ... ja, die zal ik wel zeggen. De vrouw gaat in de biechtstoel ... en biecht die eerste doodzonde ... en dan die tweede grote zonde ... maar de derde doodzonde biecht ze niet ... die kleine zonden biecht ze wel.
Heeft die vrouw goed gebiecht? ... Nee, O.L. Heer heeft gezegd, dat wij alle doodzonden moeten biechten, anders biechten we niet goed. Die vrouw heeft alle doodzonden niet willen zeggen. Zij heeft niet goed gebiecht. Ze biecht slecht. En - wie slecht biecht, krijgt voor dat slechte biechten nog een grote zonde er bij, nog een doodzonde er bij. Want slecht biechten is doodzonde. En geen enkele van de andere zonden doet O.L. Heer van de ziel af. - Die vrouw komt uit de biechtstoel, en haar ziel is nog
| |
| |
lelijker dan vóór de biecht. Waarom? - Eén doodzonde is er nog bijgekomen, voor dat slechte biechten, en geen enkele andere zonde is er afgegaan. Hoeveel doodzonden heeft ze nu? Vier. Wat domme vrouw toch! O.L. Heer zegt: Kom mooi en goed biechten, dan maak ik je ziel helemaal schoon en zuiver. En die domme vrouw wil niet goed biechten. Zij biecht slecht.
En als ze de volgende keer haar ziel wil zuiver maken, moet ze al haar zonden opnieuw biechten, en ook die doodzonde van het slechte biechten.
| |
3.
De derde, die bij de biechtstoel zit, is een grote jongen. Die had twee doodzonden gedaan en nog zeven kleine zonden. Wat moet hij biechten?
Die twee doodzonden moet hij zeggen, en die kleine zonden kan hij biechten als hij wil. Die grote jongen wil goed biechten. Hij gaat goed zitten denken ... en hij vindt die eerste doodzonde ... hij denkt nog eens goed ... maar ... hij vindt die tweede doodzonde niet ... De jongen gaat in de biechtstoel. Hij biecht die éne doodzonde, die hij weet, en dan nog zijn kleine zonden.
Heeft die jongen goed gebiecht? ... Ja, want hij heeft die andere doodzonde niet expres, niet vrijwillig verzwegen. Hij kon ze niet meer vinden, anders had hij ze zeker ook gezegd. En wat gebeurt er nu met die tweede doodzonde? - O.L. Heer heeft gezien, dat de jongen goed wou biechten, dat hij alle doodzonden wou zeggen - en daarom doet O.L. Heer die andere doodzonde ook van zijn ziel af. Als de jongen uit de biechtstoel komt, is zijn ziel helemaal schoon. Is dat niet mooi van O.L. Heer? Als die jongen later die doodzonde weer vindt, dan moet hij ze later nog biechten.
| |
| |
| |
4.
De vierde bij de biechtstoel is een meisje. Dat had geen enkele doodzonde gedaan, wel vijf kleine zonden. Wat moet dat meisje nu biechten? - [Enzovoort]
Prentenboek van de Kinderbiecht door M.C. Versteeg, met medewerking van de Katecheten aan de school van de schrijver: De Weleerwaarde Heren P. van Oorschot en W. van der Horst, Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, Tilburg
De heiligen die aan de jeugd ten voorbeeld werden gesteld waren, op een enkele uitzondering na, jonggestorven tijdgenootjes. De doorsnee hagiografie stond niet op een zeer hoog peil. De veel verspreide levensbeschrijving van de H. Gerardus Maria Majella door J.A.F. Kronenburg C.S.S.R. geeft een goed beeld van de meest gebruikelijke toon in de biografieën van heiligen.
Reeds de eerste levensdagen openbaarden de groote heiligheid, waartoe God den pas geborene had bestemd; en niet minder verbaasd dan gelukkig bespeurde Benedicta, zijn moeder, er de eerste voorteekenen van. Als had de genade des Doopsels iederen kreet der natuur tot zwijgen gebracht: Gerardus weende in het geheel niet, zooals andere kinderen plegen te doen. Nooit schreide hij om het moederlijk voedsel, die behoefte der eerste kindsheid, en Benedicta werd slechts aan die zorg herinnerd door hare waakzame liefde. Dan gaf zij tevens door de vurigste heilwenschen aan hare vrome teederheid lucht, en zeide dikwerf: ‘Dierbaar kind, wees gezegend: “Figlio mio, sii benedetto!”’ Nog een ander veel treffender verschijnsel, dat ontwijfelbaar bovennatuurlijk was, mocht de gelukkige moeder opmerken. Gelijk men van den H. Nicolaus verhaalt, weigerde ook de kleine Gerardus op zekere dagen de moedermelk, als wilde hij hierdoor reeds de
| |
| |
gestrenge onthouding beginnen, welke hij in latere jaren zoo heldhaftig zou beoefenen.
Dat opmerkelijke der eerste dagen bleef aanhouden alle volgende jaren. Van zijn derde of vierde jaar af kregen zelfs zijne spelen een godsdienstigen vorm. Blij ging hij aan moeders hand naar de kerk; en was hij daaruit teruggekeerd, dan trachtte hij met zijn liefelijke kinderstem de heilige liederen na te zingen, die hij in Gods huis gehoord had.
Leven van den H. Gerardus Maria Majella, Romen & Zonen, Roermond 1928
Een veel moderner stijl werd gebezigd door H. de Greeve S.J. Hij stelt ons de patroon der zuiverheid, de H. Aloysius van Gonzaga, in zijn ‘Luigi Gonzaga’ als volgt voor:
Laten we een kleine optelsom maken.
Bezien met de oogen van de wereld, die sedert menschenheugenis in barenswee is naar mooie betrekkingen, ruime salarissen, vrij wonen en vrij licht, en besomd in de huis- en tuin-taal, waarmede in den dagelijkschen omgang de gunstelingen der fortuin getaxeerd worden, omvat de levensuitzet van Aloysius in hoofdzaak het volgende:
- | hij had een schitterend baantje, |
- | hij had blauw bloed, |
- | plenty of money, |
- | een knappen kop, |
- | twee ooms zonder kinderen - wat in goed Hollands wil zeggen, twee suikerooms, van wie hij heel wat had te erven, |
- | en hij was een gunsteling der vrouwenwereld. |
Opgeteld bij elkaar maakt dit de som uit van wat een man rijk maakt in de wereld.
Van dat alles deed hij afstand - en erger ... hij verachtte het.
Hij was een dwaas òf een kwezel.
Welnu hij was geen van beiden.
Hij was een heilige. - Dat is alles.
A.N. Govers, Den Haag 1926
__________________________
ST. GERARDUS MAJELLA
Dames en Heeren Kleermakerij
*
beslist het meest vertrouwde Adres, voor alle denkbare kleeding naar maat aan de meest concurreerende prijzen!
Beleefd aanbevelend
W. VAN DER MAST A/H VLEESCHHUIS 22, MAASTRICHT
__________________________
| |
| |
Maar ons tijdvak wordt, wat de hagiografie ten dienste van de jeugd betreft, vooral gekenschetst door de verspreiding van levensbeschrijvingen van een hele reeks jonggestorven jongens en meisjes, - op een enkele uitzondering na telgen uit bepaald niet onbemiddelde geslachten, van graven en baronnen tot industrielen.
Allereerst de inleiding van ‘Het blije leven van een jonge held: André de Thaye 1912-1916’.
Aan André de Thaye
Adres: vlak bij Onze Lieve Heer.
Zeg, André, had je dat gedacht? Had je 't gedacht, dat die eerste 3.000 Blije Levens in twee maanden uitverkocht zouden zijn! Je missiestichting komt er, hoor! En zeg dan maar 'ns, of je in ons polderland geen enthousiaste vrinden gevonden hebt. Ze zijn even gek op jou als 't Vlaamsche schoenlappertje van Charleroi. Och, André, heeft de Goddelijke Kindervriend zelf niet geleerd, dat we op jou moeten lijken, om vlak bij zijn Hart te mogen komen? Wees dan niet verwonderd dat Pater Hyacinth Hermans klaar stond om je ten doop te houden in de Hollandsche Maas. Fijn, welbekend water, André! Wat heeft het jou 'n groote en kleine broers bezorgd in heel Groot-Nederland. Petit Saint Louis riant et moderne, hou zoo'n peetoom in eere! Laat hem nog lang Weekpraatjes schrijven en vul zijn vulpen, als ze leeg is, boordevol met jouw hemelsche, leuke blijheid. En vergeet ook Rector Vermolen niet, die in jouw leven de schoonste illustratie ontdekte van een oud refrein: ‘De reinheid der jeugd, Strooit rozen van vreugd, Wekt mannen van kracht, Wie de eerekroon wacht!’ [ ]
Maar, André, jou heerlijke, hartelijke jongen, die nu vlak bij Onze Lieve Heer staat en met je klare jongenslach de meest ernstige Heiligengezichten ontrimpelt, omstraal vooral met je goeie, streelende blik al jouw kleine vrinden in Holland en Vlaanderen. In Saint-Louis alleen al zijn er honderdtallen, die je boekje hebben gekocht, gelezen en ... stukgelezen. Dat geeft niks, André, nu er een tweede druk klaar staat, die nog veel rijker is: vrucht van m'n pelgrimage van je doopvont tot je graftombe ... Merci, André, merci ook uit naam van al jouw Hollandsche vrindjes. Jij kent nu hun namen en je weet wat ze zooal van je zeggen:
‘Dat is nou 'ns een echte boy! Op hèm wil ik lijken ...’
‘André is mijn vrind. Hij is vlak bij me ...’
‘Dat is nou 'ns een heilige! Die laat zijn knikker kaal knippen, niet uit boetvaardigheid, maar uit echte gijn!’
‘Ik begrijp niet, dat ie nog niet zalig verklaard is. Voor zoo eentje moest de Paus maar eens een oogje toe doen ...’
‘Ik bid 's avonds met André m'n drie weesgegroeten ...’
| |
| |
‘Leuke heilige zonder rokken, maar met een voetbal, bid voor ons ...’
Ha, wat 'n origineele Litanie kan dat nog worden. En het schoonste staat er nog niet eens in, André. Tel ze maar op, al die vrindjes uit Holland, die, met 'n souvenir van jou in hun zak en met jouw lijfspreuken in hun ziel, daar rondspringen. Zijn er niet bij, die van jou geleerd hebben om te leven, om te lijden en te sterven? O, André, dat voor hen ten slotte jouw groote vrind Kees Spierings spreke met z'n wonderschoone recensie uit de Volkskrant. Zijn meditatie vat 't zuiverst m'n eigen gevoelens samen: ‘Wat 'n pittige, stevige, levensblije boy, hè? De lust en vroolijkheid straalt hem gul en vol van het lachend, open gezicht. Stevig staat hij geplant, met forsche, gespierde beenen op Gods lieve aarde. Hij stààt. Stoer, pootig en breed. Een heerlijke, sappige jongensjeugd. 'n Jongen als een open zomerwei! Als 'n blij-spoelend water; 'n Jongen als 'n klok, 'n lied!’ ...
De (anonieme) vertaler van ‘Het blije leven van een jonge held: André de Thaye 1912-1926’, Ned. uitgave van St. Louis, Oudenbosch 1928
__________________________
DE H. THERESIA VAN HET KINDJE JESUS
vraagt gaven om onder haar bescherming een kerk te bouwen in Mandel op de Zuidkust van Noorwegen. Zij belooft den edelmoedigen gevers (sters) een regen van Hemelsche Rozen.
Elke gave, hoe klein ook is welkom.
Op te zenden aan de
Eerw. Zusters Ursulinen ‘Mariaoord’ Vught (N.-Br.)
__________________________
De Maasbode, 28 feb. 1927
Een tweede veel verspreid leven was dat van Guido de Fontgalland. Het boek ‘Een kinderziel, Guido de Fontgalland, 1913-1925’, vrij naar het Fransch door Amator, begint aldus:
Guido de Fontgalland werd te Parijs geboren op den eersten Zondag van den Advent, 30 Nov. 1913. Zijn vader en moeder, de graaf en gravin Petrus de Fontgalland, wijdden hem toe aan de H. Maagd. Zij beloofden Haar, dat hun eerstgeborene, het zoo vurig verlangde kind, 3 jaar lang Haar kleuren, wit en blauw, zou dragen.
Acht dagen later doopte Monseigneur de Gibergues, Bisschop van Valencia, Guido-Petrus-Emmanuel; daarna wijdde Z.D.H. het kind toe aan de H. Maagd Maria.
| |
| |
Toen Mgr. de Gibergues eenige oogenblikken later de gelukkige moeder kwam bezoeken, zei Z.D.H. haar: ‘Wij brengen U een mooien kleinen engel; hij is zeer wijs geweest en heeft met bitter berouw het zout der wijsheid opgezogen; later, aan het altaar van Onze Lieve Vrouw, heeft hij oplettend, zonder zich te verroeren, naar het brandend vlammetje gekeken ...’ [ ]
Het is wel merkwaardig, dat al zijn vorderingen als klein kindje, voor de eerste maal plaats hadden op een Zaterdag. Maria toonde zich een ware Beschermster van Guido. Zijn eerste woord ... zijn eerste tandje ... zijn eerste pap ... zijn eerste stap ... alles was op een Zaterdag.
Tilburgsche Handelsdrukkerij Jean Smits & Zonen, Tilburg z.j.
Voor de meisjes was er het leven van Annie de Guigné
In de meest gewone kleinigheden kon men haar behendigheid om zich voor anderen te vergeten, opmerken. Op zekeren dag had men drie modellen nachthemden ontvangen. De kleintjes (ze waren met hun vieren), wisten zich er spoedig meester van te maken en begonnen een nieuw spelletje. 't Was zoo leuk om zoo eens in die kleedjes te kunnen robbedoezen, maar jammer, er waren er maar drie en Nénette bracht gauw haar offertje, hoewel het wel een beetje zwaar viel, want ze was pas vijf jaar. Iedere gelegenheid was haar welkom. Ging moeder met de kinderen wandelen, dan liet Annie de anderen altijd bij haar loopen, en gaf heel lief de gouvernante een handje, opdat deze niet alleen zou zijn. Men kan begrijpen, wat deze zelfverloochening haar kostte als men weet hoe levendig haar aanhankelijkheid aan moeder was.
Et. Mar. Lajeunie O.P., Een heldhaftig bruidje van Jesus, Annie de Guigné, uit het Frans door J. Sommer pr., Foreholte, Voorhout 1928.
Men vindt deze kinderheiligen - waar het tijdvak zo rij aan was - nog eens alle bijeen in het boek ‘Koningskinderen’. Plus enkele andere; zoals August Magne.
August Magne was geboren op het Feest van de H. Ursula, 21 October 1920. Twee jaar later had hij zijn familie aan 't schrikken gemaakt door heel ernstig ziek te worden. De baby, die groote benauwdheden, veel pijn en lastige behandelingen te doorstaan had, zoo klein als hij was, bracht den dokter in bewondering door zijn buitengewoon geduld. ‘Ik heb nog nooit een kindje behandeld, dat zóó zoet was als deze baby,’ zei hij.
Of zoals Lulu en Riri.
Lulu en Riri zijn twee Fransche meisjes. Ik vertel de geschiede- | |
| |
nis van deze twee kindertjes in één verhaal, omdat ik ze veel op elkaar vind lijken: twee frissche, guitige rakkers vol zonneschijn: twee vurige hartjes, brandend voor 't Kindje Jezus, heel vroeg binnengelokt in zijn heerlijke hemel. Ze waren toen allebei 6 jaar oud. Nu moet je maar eens gauw kennismaken met je nieuwe vriendinnetjes.
Lulu is Lucette Ch. Voluit heet ze: Marie-Luce-Ennemonde-Christiane. Haar naam is veel grooter dan zij zelf, want ze was, net als Riri, heel klein en fijn. [ ]
Lulu's moeder vroeg dikwijls aan Onze lieve Vrouw, toen zij de komst van haar kindje verwachtte: ‘Lieve Heilige Maagd, geef, dat 't zoo mooi is als dit engeltje’ en dan wees ze op een snoezig engeltje van Reynolds. ‘Dan zal ik mijn kindje uit dankbaarheid aan U geven; het zal uw kleuren dragen en heelemaal van U zijn.’ [ ]
En nu onze Riri.
Ik weet niet, hoe Riri's familie heet, alleen, dat de naam met een T. begint.
Ook Riri's moedertje had een groote godsvrucht tot Jesus en Maria en het kleine dochtertje noemde zich het liefst ‘het dochtertje van de Heilige Maagd’. [ ]
Op Sacramentsdag was Lulu nog maar een poppetje van 6 maanden, maar toch mocht ze mee naar de processie in de met bloemen bedekte kinderwagen. Het was haar eerste ontmoeting met Jesus-Hostie. Op het oogenblik, dat Jesus voorbijkwam, liet moeder het kleine knuistje vol bloempjes naar de Heilige Hostie wuiven en ook mocht het kleine handje even later een geldstuk aan een arme geven.
Je ziet, dat ze al vroeg opgevoed werd naar Jesus' zin. [ ]
Zoolang ze nog niet spreken kon en haar handjes nog te klein waren om ze te vouwen, deed ze als de Heilige Maagd: Ze legde haar armpjes gekruist over haar hartje en zuchtte.
Domna Ursula M. Schuver O.S.B., Koningskinderen, Wed. J.R. van Rossum, Utrecht 1934
__________________________
Niettegenstaande het minder gunstige weer waren Woensdagmiddag in de kerk van den Welberg vele honderden samengekomen om den H. Blasius te vereeren. Velen waren van ver gekomen om den Heilige te ontvangen.
__________________________
De Steenbergsche Courant, 1930, geciteerd in de Maasbode, 16 feb. 1930 |
|