| |
| |
| |
1. Huwelijk en Huisgezin
Laat ons eerst een blik slaan in het gemiddelde katholieke gezin. Wij zien het bijeen op het weekeinde: verenigd in de rust na het werk, in de gezellige sfeer waar een talrijk gezin het geheim van schijnt te bezitten. Wij laten die schilderen door Albertine Schelfhout - van der Meulen in haar boekje ‘Ouders, luistert eens,’ wanneer zij spreekt over ‘een goed besluit van de week’, nl. de zaterdagavond thuis.
Het gezin, de familiekring. Hoe langzaam en hoe moeizaam is die kring toch geworden. En hoe luchthartig en onbedachtzaam, wordt diezelfde kring verbroken of gehavend.
Als er ook maar één tusschenuit trekt, dan ontbreekt er al iets aan en is het voor Moeder niet zoo'n echte Zaterdagavond meer. Voor Moeder, die den heelen dag hard gewerkt heeft om alles voor te bereiden, die zich aldoor stilletjes heeft verheugd! [ ]
Hier willen we nog eens onderstreepen, dat het niet de bedoeling is uitsluitend over die Moeders te spreken, die alles zelf moeten doen, integendeel, we spreken evengoed over Moeders die één of misschien meer hulpen ter beschikking hebben.
Maar al te vaak wordt er gemeend van niet, doch er zijn veel meer raakpunten tusschen de verschillende maatschappelijke kringen onderling, dan we wel meenen. Daarom memoreeren we hier gaarne, dat ook zulk een Moeder zich inspant, om alles gezellig te maken voor den Zondag.
Zij toch verzorgt Zaterdags allicht haar zilver eens extra, geeft ook schoon linnengoed uit, vult de theebusjes en de suikerpotjes, frischt de planten op, zet hier en daar wat bloemen neer, baadt de kindertjes, bedenkt een plan voor den Zondag, zorgt dat de stapels huiswerk in orde komen, helpt met thema's of sommen of pianostudie, maakt de kasboeken in orde, zorgt voor een versnapering in een arm gezin, overlegt de ontvangst van gasten, verrast haar dochter met een eigengemaakte nieuwe jurk of blouse, verstopt onder het hoofdkussen van haar grooten zoon een doosje cigaretten, regelt de Kerk- en uitgaansbeurten van het heele gezin, waakt erover dat er door de verschillende leden op tijd gebiecht wordt en hier ... vinden alle menschen elkander weer dadelijk terug en het is heusch hetzelfde Sacrament,
| |
| |
het gaat om dezelfde plichten en Waarheden, om één en dezelfde eeuwige Zaligheid! [ ]
Ziezoo jongens, nu krijgen we rust! Vader en de zoons een sigaartje, het Zaterdagavondblad, een geïllustreerd krantje misschien, een kopje thee, Vader, Moeder en de rijpere jeugd. Zoo zijn we dan allen bij elkaar, we hebben wat vroolijke muziek gehoord door de radio, de stemming is kalm en tevreden. Af en toe leest er een eens een bericht uit de krant voor of een grappig voorval of een scherts. We vertellen elkaar iets van het werk of van de gezondheid, iets dat we hebben meegemaakt of gehoord. We maken een plan voor den Zondag, we bereiden ons voor, door vast te zien welk Epistel en Evangelie er morgen gelezen wordt en dan, dan is het eigenlijk niet meer dat ééne goede gezin, dan is het als het ware de kring die een schakel is van de groote, sterke, hechte keten van goed-willende en goed-meenende kernen, die het rijk Gods hier op aarde en om de aarde helpen uitbreiden en bevestigen.
Albertine Schelfhout-van der Meulen, Ouders, luistert eens, Romen & Zonen, Roermond 1936
Een glimp van de late zondagochtend na de Mis kunnen we opvangen in een bekroond opstel, dat gepubliceerd werd in ‘Ons eigen hoekje’ van een der weekbladen voor de Roomse jeugd, Onze Courant.
'n Uurtje later is de Mis uit. Al gauw zijn ze weer thuis. Moeder zet met Els buiten het ontbijt klaar. Daarna zitten allen aan tafel. Els heeft 'n schoone witte schort aan, moeder haar mooie japon, en vader z'n beste pak. De maaltijd gaat onder gezellig gebabbel voorbij. Vlug ruimt Els nu den boel op. Moeder zet intusschen koffie. Nu zit Pa met z'n pijp in den mond de courant te lezen. Moeder handwerkt. Els leest in 'n mooi schoolboek.
‘He,’ zucht ze dan: ‘Dit is toch het gezelligste uurtje van heel de week!!’
Onze Courant 1932
Het lijkt buiten kijf dat het kinderrijk gezin in katholieke kring gepropageerd en verheerlijkt werd, en daarmee ook het moederschap. Het heeft er de schijn van dat J.W.F. van Meegeren, de algemeen voorzitter van de Nederlandsche Bond voor Groote Gezinnen, voor het eerst de invoering van een Moederdag in ons land bepleitte, in de rede over ‘Het Moederschap in het Roomsche familieleven’, die hij tijdens de vijfde Nederlandsche Katholiekendag op 26 mei 1931 te Amsterdam hield.
| |
| |
Het bestuur van de Nederlandsche Bond voor Groote Gezinnen bijeen tijdens een vergadering te Nijmegen. Zevende van rechts: de spreker van die avond Borromaeus de Greeve.
Vijfde stelling
Er zijn wel eens stemmen opgegaan, om ook in ons land aan te sturen op een ‘Dag der Moeder’, om de hooge verdienste van het moederschap te erkennen en te huldigen. Sedert een twaalftal jaren begroet men in Zweden dezen dag. Men gedenkt er de overleden moeder en vertoeft in zijn verbeelding bij de afwezige moeder, wier trouwe oogen men op zich voelt rusten. Het graf der overleden moeder wordt met bloemen getooid. En voor de levende moeder, in wier zorgende liefde men zich van nabij koestert, maakt men dien dag tot den schitterendsten van het jaar. Op dien dag is zij het nu eens, die bediend wordt, en met geschenken bedacht, misschien een keertje verwend wordt. Het heele land vlagt haar ter eere. Dien dag bloeien de bloemen alleen voor haar. Duizenden en duizenden onder het Zweedsche volk koesteren de hoop, dat deze eene dag in wijden kring een zegenrijken invloed zal uitoefenen het geheele jaar door.
Ook in Duitschland kent men thans het instituut van den moederdag (op den tweeden Zondag van Mei). Of we hier in ons land er voor rijp zijn ‘een dag der Moeder’ te gaan instellen? Ik wensch die vraag met een ‘ja’ te beantwoorden. De ‘Nederlandsche R.K. Bond voor groote gezinnen’ wenscht hiertoe het initiatief te nemen. Het volgend jaar willen we demonstratief naar buiten optreden. Juist in onze dagen, nu het moederschap met
| |
| |
voeten getreden wordt, wenschen wij openlijk aan onze moeders die hulde te brengen, welke zij verdienen. O, het moest niet noodig zijn - zeker dat is waar - maar beschouw zoo'n dag dan maar als een uiting van protest tegen zoovelen, die bewust de Kroon van het hoofd onzer moeders hebben afgerukt. Beschouw het dan maar als een noodzakelijkheid van onzen tijd, waarbij alles naar buiten optreedt en naar buiten wordt gedragen, vooral om openlijk stelling te nemen en te kennen te geven, dat wij niet gediend zijn van praktijken, die aansturen op een vernietiging van het moederschap. Andere tijden, andere zeden. Een moederdag zou in de ooren onzer Ouders als iets vreemds geklonken hebben. Moet men de meest natuurlijke zaak der wereld nog naar buiten demonstreren? Ja, nog eens ja, vooral nu openlijk opgeeischt wordt op het voorbeeld van Rusland, dat het recht op den abortus provocatus in de wet moet worden vastgelegd. Als een luidklinkend protest daartegen zal onze moederdag worden.
Zijn ‘zevende stelling’ werd in katholiek milieu veelvuldig geopperd.
Ik zal U door tal van voorbeelden aantonen, dat groote mannen ook heel dikwijls uit groote gezinnen zijn voortgekomen.
Groote mannen uit groote gezinnen:
Willem de Zwijger uit een gezin van 12 kinderen. |
Michiel de Ruyter uit een gezin van 12 kinderen. |
Benjamin Franklin, jongste van 14 kinderen. |
Schubert, de voorlaatste van 14 kinderen. |
Mozart en Wagner, de jongste van 7 kinderen. |
Rubens, de jongste van 7 kinderen. |
Rembrandt, de jongste van 6 kinderen. |
Napoleon, als tweede van 13 kinderen. |
Frederik Ozanam, 5e kind van de 14 kinderen. |
Ignatius van Loyola, jongste van 13 kinderen. |
Tennyson, de tiende van 12 kinderen. |
H. Catharina, de laatste van 25 kinderen. |
Händel, de laatste van 10 kinderen. |
H. Theresia van het Kindeke Jezus, de laatste van 9 kinderen. |
H. Clemens Maria Hofbauer, de apostel van Oostenrijk, als 12e kind. |
Indien toch de ouders van zulke groote mannen opgezien hadden tegen een groot gezin, zouden die figuren aan de wereld onthouden zijn geweest. ‘De schoonste parels aan de huwelijkskroon zijn de kinderen; vijfde kind, vijfde zegen, tiende kind, tiende zegen.’
J.W.F. van Meegeren, tijdens de Vijfde Nederlandsche Katholiekendag, 26 en 27 mei 1931, te Amsterdam.
| |
| |
In de rubriek ‘Uit het Rijke Roomsche Leven’ van het weekblad Katholieke Illustratie verschenen op geregelde tijden foto's van kroostrijke gezinnen. Zorgvuldige bestudering der jaargangen levert het vermoeden op dat slechts die gezinnen in aanmerking kwamen voor een plaatje, die ten minste vijftien kinderen konden aanwijzen. De onderschriften waren soms welsprekend:
De heer ... te ... heeft een
echt Roomsch gezin. Het bestaat uit zestien
gezonde kinderen.
En ook in jeugdbladen, met name in Roomsche Jeugd en De Engelbewaarder, kregen die gezinsfoto's de voorkeur waar hele rijen tot tellen noopten.
De geboorte van de 750.000ste Amsterdammer, in 1930, die toevallig katholieke ouders had, ontlokte aan pater Hyacinth Hermans O.P. in zijn ‘Hors d'Oeuvre’, de rubriek die hij 's zondagsochtends voor De Maasbode verzorgde, de volgende ontboezeming.
Als Jan Nauta, de roemruchtige 750.000ste Amsterdammer, die verleden week geboren is, later volwassen is, zal hij wel niet als zijn klassieke naamgenoot Nauta de ventis weten te vertellen van de barre noordenwinden, die juist in die dagen over zijn geboorteland woeien, maar toch zal hij bij traditie en overlevering kunnen verhalen, wat er in de hoofdstad al te doen is geweest op den gelukkigen datum, dat hij in de eenvoudige Korenbloemstraat het eerste levenslicht kreeg te aanschouwen.
Als ooit bij een jonggeborene goede en weldadige feeën rond de wieg hebben gestaan, dan is 't wel bij dezen Jan Nauta geweest. [ ]
Als een kroonprins, als een prijswinnaar werd hij vereerd met een zilveren beker.
De eerewijn werd rond hem neergezet, al mocht hij er zelf nog niet aan nippen. [ ]
De meest welkome wiegegiften werden binnen gedragen, voor den kleinen Jan zelf de schoonste uitrusting met een gemeentelijke geldelijke verzekering bovendien om de eerste levensjaren heel verzorgd door te komen.
Maar ook zijn ouders bracht deze kleine Jan, de achtste in de rij van kinderen, geluk.
Niet zonder zorg was zijn komst door de ouders zelve tegemoet gezien. Vader al jaren werkloos, moeder, die naast de zeven kleinen nu ook nog met een achtste moest zien rond te tobben.
En nu hoe wonderlijk gelukkig is alles beschikt.
Jantje ligt daar verzorgd als een prins, moeder die aan geen nieuwe bullen en spullen had durven denken, voelt zich als een
| |
| |
koningin te rijk, en vader zelf kon met een nieuwen zijden hoed zijn kindje ten doop vergezellen.
De huur van hun huisje, hun woning, is voor maanden verzekerd, vader kan weer aan den arbeid gaan en weer de kost voor zijn groote gezin verdienen.
Dit is wel een providentieele zegen geweest voor het groote Roomsche gezin.
‘Viel Kinderen, viel Vater-unser, viel Segen,’ staat er geschreven in de ‘Lebensweisheid’ van Albert Weiss.
De Nauta's zijn niet beschaamd geworden in hun moedige verwachting. [ ]
Als Jan Nauta later op zijn beurt vertelt van de speling van het lot rondom zijn geboorte, moge hij dan ook steeds met trots gewagen, dat hij de gelukkige achtste was uit een groot Roomsch gezin!
Pater Hyacinth Hermans O.P. in het weekpraatje van de Hors d'oeuvre, De Maasbode, 23 feb. 1930
Bij de beoordeling van de gangbare opvatting in Katholieke kring over het vraagstuk van de geboorteregeling is het goed te bedenken dat hier om te beginnen niet zelden van een defensief standpunt uit vertrokken werd. De theorieën en praktijken van het Neo-Malthusianisme waren agressief genoeg om de Katholieken te verleiden tot een maximalisme dat bolwerkbewoners kenmerkt. Terecht wijst dr. F. van Heek in Het Geboorteniveau der Nederlandse Rooms-Katholieken (Leiden 1954) op de gevoelsintensiteit waarmee de problematiek van de geboorteregeling zich aan de Nederlandse Katholieken voordeed en nog voordoet. De toejuichingen die pater Henri de Greeve ten deel vielen toen hij in 1929 te Nijmegen zijn beroemde rede ‘De gruwel der verwoesting’ had gehouden (op het landelijk congres tegen het Neo-Malthusianisme) golden de retorische weergave van de gangbare mening:
De huwelijksband bindt ze niet, en niet de liefde, maar de misdaad, de zonde. Dat is het cement tusschen twee menschen, tusschen twee Neo-Malthusianisten. Wat tusschen die twee is en uitgewisseld wordt is niet hun eigen persoonlijkheid, niet hun hart, is niet een blijde overgave, is niet het heerlijke in elkaar opgaan, dat heeft niets van de bruid en den bruidegom, waarover ze zoo ontroerd waren op hun trouwdag, dat heeft niets van de voorbestemming tot groote mogelijkheden, maar wat tusschen die twee omgaat is iets walgelijk-vulgairs, bij de pleging waarvan ieder van hen innerlijk op het moment van de misdaad, in plaats van een geluksextase, een alle vreugde ontbindende, brandende gewaarwording krijgt van, permitteer mij het woord, een gore daad, zonder meer. Het is alsof hun ziel afzijdig blijft en toeziet en dan het hoofd afwendt. Is dat geluk? Op het mo- | |
| |
Jan Nauta, de 750.000ste inwoner van Amsterdam gaat voor het eerst naar school.
| |
| |
ment zelf en jaren daarna, al de jaren lang van hun 20, 30 jarig huwelijksleven, tegen zichzelf te kijken als tegen een minderwaardig sujet?
Is dat geluk, waar een redeneering noodig is, overwinning van schaamtegevoel, geestelijke zelfmoord, argumenten uit schunnige boekjes, levenswijsheid van grinnekende sujetten, van sjacheraars in huwelijksmoraal, om het aan te durven, om het z.g. te mogen doen? Is dat geluk, te moeten leven vol zelfbedrog, een geheel huwelijksleven te moeten opbouwen op een gewaagd argumentje, waarvan de bedrieglijke voorstelling en de verkeerde opzet ondanks alles zich voortdurend blijven opdringen?
Is dat geluk, te moeten leven met een verwijt, telkens omlaag gedrukt onder de bewustzijnsdrempel, maar telkens omhoogverend als het mismaakte poppetje in het doosje, het duveltje in de broodkast?
Is dat geluk, ook in die gevallen waar geboortebeperking wordt toegepast uit minder egoïstische beweegredenen, omdat men eerlijk overtuigd is te arm te zijn voor het onderhoud en de vermeerdering van het gezin, of uit angst voor ziekte? Ook in dit geval blijft de practijk ongeoorloofd en het geluk uitgesloten, omdat de geoorloofdheid van de daad een noodzakelijke voorwaarde is voor het geluk. Zoolang zij moeten zeggen - en dat is altijd -: het mag niet, zoolang zijn en blijven zij dood- en dood- en doodongelukkig.
Men ziet hoe pater de Greeve hier ook de periodieke onthouding in het algemeen veroordeelt, een standpunt waarin menig moralist hem in deze jaren bijviel.
Maar welke psychologische stukken ongeluk, diè twee menschen, wier motief kort en klaar is - en dat is bij 80% het geval - de lust zonder de lasten. Dàt leven is een hel. Dag in dag uit staan ze tegenover elkander: twee monsters van egoïsme, waarvan de een alleen aan de ander denkt, omdat zij hem of hij haar noodig heeft voor zichzelf, maar niet voor de ander. Wat een verhouding - dat huwelijk van twee instincten, die op den loer liggen als loerende dieren. Waar de een door den ander met niet meer dan een matig verschil graag op één lijn wordt gesteld met een willekeurig genotmiddel, met alcohol, opium, cocaïne of morfine. Is dat geluk?
Na zijn schets van een Neo-Malthusianistisch gezin geeft pater de Greeve een uitvoerige beschrijving van de desorganisatie van zulk een gezin door huwelijksontrouw.
In zijn beschrijving van een op de basis van geboorteregeling ontstaan gezin met twee kinderen zegt pater de Greeve van deze laatsten dat zij noodzakelijkerwijs opgroeien tot
| |
| |
verwende dwingelanden, lastige karakters, verwende naturen, geblaseerd, vroeg rijp, dikwijls vroeg rot.
Daartegenover staat het gelukkige grote gezin. Daar is de familievader op zijn zilveren bruiloft:
Hij verhaalt van zijn lieve vrouw, nu oud, maar nog zoo mooi in haar hoogen ouderdom met haar ongerept gezicht in den glans van haar zilveren haren van dien zilveren leeftijd van het schoon beleefde vrouwenleven dat met elk kindje schooner werd, van zijn vrouw, die geen schmink en geen lippenstift - en hij lacht er bij - noodig had.
Dat moet je meemaken en dan begrijpt men iets van het groote gezin en wie er zelf uit voortkwam weet, dat ik gelijk heb. En ik weet nog iets:
wie één kind heeft, mag eenmaal hope,
wie er twee heeft, mag tweemaal hopen,
wie er drie heeft, mag driemaal hopen,
wie er vijf heeft, mag vijfmaal hopen,
wie er tien heeft, mag tienmaal hopen
en hij zal nooit, nooit, in eeuwigheid niet beschaamd worden. Ik heb gezegd.
Verslag van het R.K. Landelijk Congres tegen het Neo-Malthuisanisme, door den Nederlandschen R.K. Bond voor Groote Gezinnen; 25, 26, 27 aug. 1929 te Nijmegen-Venlo
__________________________
‘Martha luistert’
Gebedenboek voor allen, die behulpzaam zijn in de huishoudens. Het geschenk van Mevrouw aan haar gedienstige. Tot beider voordeel.
Prijzen F 2.-, 2.25, 3.25.
__________________________
__________________________
Openlijk Dank, Lof en Hulde
aan den Allerheiligsten Drieëenigen God voor de tallooze genaden en weldaden, uit Zijn Goddelijke Liefdehand gedurende ons gansche leven van Hem ontvangen.
__________________________
Advertentie De Tijd, 27 okt. 1932
Bonter echter dan wie ook scheen het de Utrechtse arts dr. W. Ausems te maken, toen hij in een brochure, onderscheid makend tussen de pycnische, de biseksuele, de asthenische en de infantiele vrouw, op het gebied van het veel kinderen krijgen gevolgtrekkingen maakte en adviezen gaf, die ons minstens als al te generaliserend voorkomen. Geen wonder eigenlijk dat men zijn later verschenen boek ‘10.000 Baby's’, bij wijze van Roomse grap, combineerde met ‘Ja ik wil’ door dr. Huddleston Slater en het ‘Ja, ik wil 10.000 baby's’ noemde.
| |
| |
Eindelijk een paar raadgevingen aan de ouders.
Wanneer uw flinke volwassen jongens bevliegingen van verliefdheid beginnen te vertoonen, tracht dan te voorkomen, dat zij hun hart kwijtraken in het asthenische gezin. [ ] Bedenk, dat de frissche, blozende dochter uit het pycnische gezin al de aangeboren lichamelijke en geestelijke eigenschappen bezit, om het huwelijk blijvend gelukkig te doen zijn. Daar zit 'n portie gezonde levenswaarheid in volksliederen als ‘De dikke dahlia’ van Hullebroeck en soortgelijke en ik kan dien jongens uit Noord-Holland geen ongelijk geven als ze zingen: ‘Die smalle juffies uit de stad - Ik kan ze niet meer zien! Geen een, die half die wangen had, Van jou, m'n dikke Trien. En daarom, als ik ooit eens trouw, Dan is 't een meisje uit Noord-Scharwou.’
Is uw jongen van een andere complexie, is hij misschien zelf 'n duidelijke asthenicus en is hij ziekelijk verslingerd aan kunst, aesthetica, litteratuur, ja ... laat dezen dan in 's hemelsnaam zijn gang gaan met zichzelf, dwz. met een asthenica trouwen. Badplaatsen en sanatoria, ziekenhuizen en doktoren moeten ook bestaan!
Ik stelde aan de 86 religieuzen van het ziekenhuis, waaraan ik werkzaam ben, eenige vragen betreffende het gezin, waaruit zij stamden.
Toen bleek mij, dat van de 86 niet minder dan 76 behoorden tot een groot gezin, met niet minder dan gemiddeld 9.6 kind per gezin. [ ]
De 76 religieuzen uit groote gezinnen waren in het geheel met 730 broers en zusters. Hiervan traden 152 in het religieuze leven en - let wel! - allen, op slechts één uitzondering na, in een werkende orde.
Verder. De 76 groote gezinnen met gemiddeld 9.6 kind per gezin leverden 152 religieuzen, dus precies 2 per gezin. Van de in totaal 730 kinderen zijn tot vóór eenige weken overleden 153; dus per gezin weer precies 2.
Van de 730 kinderen zijn gehuwd eveneens 153, dus per gezin gemiddeld al weer 2.
Zoodat we derhalve hebben 76 gezinnen met gemiddeld 9.6 kind per gezin, waarvan 2 religieus zijn, 2 gehuwd en 2 overleden. Blijft dus over 3.9 kind per gezin. Grotjahn, de gezaghebbende Berlijnse sociaal-economische hoogleeraar, berekent, dat om de maatschappij op peil te houden, 3.6 kind per gezin noodig zijn. Deze 76 groote gezinnen hebben er dus een paar meer dan noodig zijn. Zij zorgen met die overtolligen voor de noodige speling, voor een paar reserve-kinderen in geval van onvoorziene omstandigheden. De 2 overledenen bidden O.L. Heer's zegen af voor de achterblijvenden en de 2 gehuwden houden het geslacht in stand.
| |
| |
En de 2 religieuze kinderen, waar dienen die voor?
Deze, bezield met den altruïstischen overvloed van het groote gezin, zorgen voor de zieken van anderen, voor oude en gebrekkige familieleden van anderen, voor de godsdienstige en stoffelijke verzorging van de kinderen van anderen, voor het onderwijs aan de kinderen van anderen. [ ]
Ziet, ook onze groote gezinnen hebben dus een tweekinder-stelsel, maar in geheel anderen zin dan het Nieuw-Malthusianisme en niet om die twee kinderen te verweekelijken, te koesteren en op te kweeken tot zoog. qualiteitsmenschen.
Neen, wij ontvangen in liefde en dankbaarheid ons tiental van den Vader in den hemel.
Dr. A.W. Ausems, De vier vrouwentypen, haar gezin en het Nieuw-Malthusianisme, Geert Groote Genootschap, 's-Hertogenbosch, 1930.
Toen de methode Ogino-Knaus door Katholieke Nederlandse artsen, zoals Smulders, gepropageerd werd, ontmoette zij bij vele moralisten aanvankelijk nog danige tegenstand. Toch trad op dit gebied in de jaren 1931, 1932 en 1933 reeds een zodanige kentering in, dat de mening, door pater H. van Mierlo, M.S.C. neergelegd in ‘Huwelijksdoel en Periodieke Onthouding’ (1933) reeds door enkele zijner confraters als ‘behoudend’ kon worden gekenschetst.
Een zwaar misdrijf?
Bij meer dan een weetgierigen lezer zal de vraag zich hebben opgedrongen, als de toepassing van Ogino's methode buiten indicatie ongeoorloofd moet heeten, is ze dan ook onder zware zonde verboden? Moet de wilsdaad, waardoor de voortplanting opzettelijk uit het geslachtelijk leven wordt uitgeschakeld, als een doodzonde worden beschouwd?
Een hachelijke vraag! Bij de oplossing van een nieuw probleem is groote omzichtigheid noodig. Op een vastgelegde, algemeen aangenomen mening kan geen beroep gedaan worden en voor den feilbaren eenling is het een gedurfde onderneming zijn gevoelen te willen opdringen. De toegangspoort tot den hemel is reeds nauw en zonder degelijken grond mag men ze niet enger maken door er een nieuw rotsblok in te bouwen. Toch mag die vraag niet zonder antwoord afgescheept worden.
Men vergete niet, dat er indicatie is en indicatie, toepassing en toepassing. De grond kan geheel of half onvoldoende zijn. De toepassing kan zich over langeren of korteren tijd uitstrekken. Een langdurig leven volgens Ogino is natuurlijk een ernstiger kwaad dan een kortstondig.
Echtparen, die buiten alle indicatie hun huwelijksleven dermate volgens den kalender inrichten, dat zij gedurende ruimen tijd de bestemming van hun vermogen ontloopen en hun vruchtbaar- | |
| |
heid beperken tot het kinderaantal, dat gewoonlijk ook nog door de neo-malthusianen wordt geduld, zou ik niet van doodzonde durven vrijpleiten. Dat op zijn minst, gezien de geweldige belangen, die op het spel staan en het dreigende besmettingsgevaar. Het verworpen doel is een algemeen belang van den eersten rang. Heel wat minder ernstige overtredingen van Gods wet dan deze beetnemerij van de natuur op groote schaal in een gewichtig punt, worden door de moralisten onder de doodzonden gerekend. Het wil er bij mij niet in, dat men zoo moedwillig de plannen Gods kan verijdelen zonder Zijn vriendschap te verliezen en daardoor uitgesloten te worden van den hemel.
Toch blijft het Oginoïsme een geringer kwaad dan andere methoden van kinderbeperking en de neo-malthusiaan, die een volger van Ogino wordt, heeft reeds een fermen stap in de goede richting gezet.
H. van Mierlo M.S.C., Huwelijksdoel en Periodieke Onthouding, Romen & Zonen Roermond 1933
Een kenmerkend woord bestemd voor opgroeiende Katholieke jongens vindt men in een der veelgelezen en aangeprezen boeken van de Duitse jezuïet Hardy Schilgen, ‘Jonge Helden’:
Coloma zegt in zijn roman ‘Boy’: ‘In het leven van een man is er volgens recht slechts plaats voor twee vrouwen; zijn moeder en de moeder zijner kinderen. Wat meer is dan deze dubbele, reine en heilige liefde, is gevaarlijke afwijking of zondige dwaling’. Er ligt een diepe beteekenis in die woorden: ‘Zijn moeder en de moeder zijner kinderen’ en niet ‘zijn moeder en zijn vrouw’. De man moet zelfs in zijn vrouw niet zoozeer datgene zien, wat zij voor hem, maar wat zij als moeder zijner kinderen zijn zal. - Denk ook gij, vooral wanneer een genegenheid in u opkomt, niet alleen en niet op de eerste plaats aan u zelf, wat het meisje voor u zijn kan maar wat zij wellicht later als moeder uwer kinderen worden zal.
Hardy Schilgen S.J., Jonge Helden, bewerkt door een Nederlandsch priester. Foreholte Voorhout 1935
‘De moeder uwer kinderen’, ziedaar wat de jongeman al vroeg geleerd werd in zijn mogelijke toekomstige echtgenote te zien. Vele gevaren bedreigden hem zowel als het Roomse meisje, die het zicht op die toekomst zouden kunnen vertroebelen. Speciaal het meisje, dat van jongsaf aan gewezen werd op het moederschap, werd ernstig toegesproken, zich verre te houden van alles wat de harmonische ontwikkeling tot die taak zou kunnen vertroebelen. Welke taal daarbij soms gebezigd werd leert ons een blik in het nog in 1931 verschenen boek ‘Het katholieke meisje in de moderne wereld’ door de Eerwaarde Heer M. Daisomont.
De toegepaste wetenschappen en de technische vaardigheid heb- | |
| |
ben toestellen verzonnen, zooals phonografen en automatische muziekinstrumenten, die de mogelijkheid geven aan den eenvoudigsten herbergier, zijn drankzaal te veranderen in een aantrekkelijke en ophitsende vergader- of dansplaats, die neerdrukkend werkt op de zedelijkheid der bezoekers en op het geluk der familiën. Het electrisch licht, de centrale verwarming, hebben theater en kinemazalen, ook in het guurste jaargetijde, in tooverachtige plaatsen van genot veranderd, en het tooverlicht met de zoete warmte geeft een zoodanig gevoel van welbehagen, dat de minste prikkel tot het toppunt der wulpschheid stemt. [ ] Wat het zoeken der wereldsche vermaken betreft, hierin ook moet de christelijke jongedochter de palen der welvoegelijkheid niet te buiten gaan. Haar plaats is volstrekt niet in theater- en kinemazalen waar iets vertoond wordt dat zonder slecht te zijn, ook maar lichtzinnig is. En op dit punt weze men eerder streng. De ondervinding leert dat de zoogezegde breedheid van gedachte in zulke zaken het schoone zedelijke gevoel verstompt, en dat men helaas! door die suggestieve voorbeelden opgehitst, in het werkelijke leven tracht over te brengen, wat men gezien en gehoord heeft. Dit gevaar moet niet onderschat worden: want het is bekend dat toneel- en kinemavoorstellingen een diepdragenden indruk uitoefenen op de verbeelding, het hart, en gansch het gemoed van wien er tegenwoordig is. En hier late men ons toe te zeggen dat er ook een slechte invloed uitgaat uit de romans; ook de beste toonen een wereld die fictief is, en doen bij den lezer droombeelden ontstaan die een gansch ingebeelden toestand doen meeleven. Wanneer men in het werkelijk leven terugkomt, beleeft men helaas!
betreurenswaardige ontgoochelingen, na het zieleleven gevoed te hebben met overdreven romanlectuur: de beste romans deugen niet ...
E.H.M. Daisomont, Het katholieke meisje in de moderne wereld, Romen & Zonen Roermond 1931
De laatste zin vooral liegt er niet om. Meer gepaste lectuur kon het jonge meisje op weg naar het moederschap o.m. vinden in de speciaal voor haar bestemde periodieken, zoals Zonneland en Jonge Kracht. In het laatste blad, het maandelijks orgaan van de Katholieke Arbeidende Jonge Vrouwen in Limburg, werd haar keer op keer het goede voorbeeld voorgehouden door zekere Magda, van wie hier een doorsnee verhaal.
De Piëta
Zoo als men de kerk intrad, viel aanstonds 't oog op: ‘De Moeder der Smarten’.
‘'n Wonderschoon beeld’ noemden het de geloovigen: ‘Net of 't leeft! Je moet er even bij bidden, of je wilt of niet!’
De met tranen gevulde oogen der Hemelmaagd staarden onver- | |
| |
| |
| |
poosd naar den Hemelschen Vader op, en al maar door hield zij ten offer: Haar Goddelijk Kind.
‘Haar Goddelijk Kind!’ de Schoonste onder de kinderen der menschen, nu ... een doodgebloed, met blauwe builen en purperen striemen overdekt lijk! Tusschen de donkere wimpers blonken star de gebroken oogen, en 't was of 't: ‘'t Is volbracht!’ nog pas van de halfgeopende lippen was gevloeid ... Wie hier zijn kruisgebed verrichtte, voelde nieuwe levensdurf, nieuwe lijdensdurf in de wankele Ziel neer dauwen. Op zekeren morgen knielde er 'n jonge vrouw neder. Diepe zuchten onderbraken haar gebed en half hoorbaar prevelde zij: ‘Lieve Moeder, geef ook mij 't geluk van 't Moederschap! 'k Zal mijn kind opvoeden voor U en Uw Zoon; O Moeder, als Gij mij verhoort, zal een kostbare Robijn de geopende Zijde van Uw Kind vullen!’ ...
Ruim een jaar nadien plaatste een edelsmid de schitterende diamant in het Christus-lijk der Piëta! Iedereen wist: een afgebeden kindje - 'n jongske - was na zeven jaren smeeken aan de familie X. geschonken. De Moeder, overzalig, kwam kort daarop met 't blozend wichtje om Maria te danken. Ook zij offerde hààr Zoon den Hemelschen Vader. Dan vroeg ze: ‘Moeder schenk er mij méér!’ ...
En drie jaren achtereen kwam een bloedrood edelgesteente de diepe wonden sieren: de rechterhand - de linker; de rechtervoet ... niet méér? ...
Mèt haar vier jongskes keerde zij toen terug, 't was op den Stillen Goeden Vrijdag. Schuchter blikten de kinderen op naar 't majestueuze ‘Lijdensdrama’. Angstig keken ze naar Maatje, die bad ... en weende! Zij drongen tegen haar op: ‘Bang-bang!’ lispelde de kleinste. ‘Niet bang zijn, schatteke,’ en tot de oudste, die nu reeds tien jaar telde, vervolgde zij: ‘Vraag eens Emmanuel, of de Moeder Gods mij wil verhooren, ja?’ - In vromen ernst sloot 't ventje de oogen:
‘Lieve Vrouwke, geef Moesje als-'t-U-blieft, wat zij verlangt!’
‘... Geef Moesje, wat zij verlangt!’ nooit heeft iemand geweten, wat deze bede behelsde! ...
Maar de kleine jongens zijn opgegroeid tot groote mannen ... en nu Emmanuel met de drie broers is overgekomen om de ‘Jaardienst’ van Moeder-Zaliger in plechtige Hoogmis op te dragen, knielen ze naast vader óók 'n oogenblik voor de ‘Piëta’.
‘Vier zoons priester! Wat een bevoorrechte Vader!’ fluisteren de voorbijgangers.
Als zij opstaan legt de oudste de hand op Zus haar schouder: ‘Zus’: ‘de jongste’, ‘aller lieveling!’ - ‘Kijk Maria,’ spreekt hij plechtig, ofschoon ontroering z'n stem doet trillen, dit was steeds de geliefkoosde bidplaats van Mama-Zaliger. Op den dag van jouw geboorte is zij naar den Hemel gegaan. De robijn in
| |
| |
den linkervoet van 't Christusbeeld - grooter dan de andere, vereeuwigt dat gebeuren! Lief zusje, je gaat dagelijks méér op haar gelijken in uiterlijk en héél je manier van doen ... ‘Zul jij ook - als zij - “'n heilige” worden?’
Zusjes groote blauwe oogen geven 't antwoord en haar mond bevestigt: ‘'k Zal mijn best doen!’
Jonge Kracht, sept. 1934
__________________________
FRANCISCAANSCH HUWELIJK
22 j. Meisje wenscht diep religieuzen man te leren kennen met groote liefde voor natuur en kunst, vooral muziek.
__________________________
Advertentie De Tijd, 4 okt. 1932
Geen journaliste verwierf in deze jaren met een vaste rubriek zoveel vrouwelijke lezers als Hellenen in haar Maasbode-rubriek ‘Het Rijk der Vrouwen’, een vaste pagina in het zondagochtendblad. Zij schreef naar believen proza en poëzie. Het onderstaande geeft een goed beeld van haar kunnen.
Bruidsoffer
Zacht preludeerend, tooverend 's kunstenaarsvingeren, de hooggestemde klanken van een ‘Festlich geschmückt’ door de van wierook- en bloemengeuren doortrokken ruimten.
Gouden voorjaarszon speelde door de gekleurde vensters achter het hoogaltaar en vlochten een aureool om het hoofdje der aanminnige in meditatie verzonken bruid. Goudstofjes dwarrelden en dansten over de bloemen en het teere groen, kaatsten in de zachte vlammen der tallooze kaarsen.
De laatste plechtige zegen was gesproken, het eeuwig bindende ‘ja’ door engelen beluisterd en snel als De gedachte Gods in gulden letteren beschreven. Liefde, vrede, offerzin, jubel, alom en in de beide jonge zielen van hen, die daar knielden.
Daar met zachte schreden nadert een koorknaapje. In de kleine handen, draagt hij een tuil blanke leliën en brengt ze der in devote overweging gebogen bruid.
Even blikt de bruidegom naar het lieftallig teder hem zoo juist van God en Kerk toevertrouwde wezen en diepe ontroering vluchtigt over zijn ernstige trekken.
En zie, het blanke bruidje verheft zich en begeleid door haar bruidsjufferen, schrijdt zij, de witte leliebloemen in lelieblanke handjes, onder wazig teeren sluier, daar henen, waar de Onbevlekt Ontvangene, de zoete Moedermaagd haar beidt.
Stilte, gewijde stilte, waarin de wiekslag der haar omstuwende engelen even trilt ...
Zij knielt, de jonge vrouwe en wijdt haar smetteloos offer der
| |
| |
reinste Hemelvorstinne.
De mystieke leliën van haar jeugd, deugd en reinheid, offert zij in devote hulde aan de onbevlekte Maagd, die met Sereen gebaar heur offer daar boven de wolken aanvaardt, om het voor eeuwig te behoeden.
Vrees niets, jeugd en onnoozelheid moogt ge offeren, uw onschuld in Maria's schutse en in de bescherming van uw verkoren bruidegom zult gij nooit verliezen.
Maria zegent uw offer en ... waar de Maagd zich buige, heersche de vrouwe, de Madonna. Begrijpen wij allen dit aldus dat schoon gebaar, dat bruidsoffer. Ach, een stille traan zegt meer dan vele woorden. Ziet, zij verheft zich, een blos op het lieflijk gelaat, schittering in de oogen en een stroom van zegeningen en deugden in hart en ziel.
‘Het offer is gebracht.’
Vol betrouwen en teedere overgave aanvaardt zij den steun van hem na God, haar hoogste gezag, haar leven, haar doel.
Hellenen, Het Rijk der Vrouwen, De Maasbode, 9 feb. 1930
Nog een exempel van Hellenens stijl kan men vinden in deze aflevering, waarin zij de werklozen, in het begin van de crisistijd, al heel simpel beziet.
Groot is de materieele ellende, maar grooter de moreele ellende door de werkloosheid veroorzaakt.
Jonge, flinke vrouwen, niet schromend de afzichtelijke plekken in het wonde lichaam onzer maatschappij te peilen, willen nu helpen, trachten te genezen.
Zij, o de liefde is eindeloos in haar vindingrijkheid, zij hebben een plan gevormd, een initiatief genomen om het euvel der lediggang te bestrijden.
Zij kunnen niet iedereen aan het werk helpen, afdoende en loongevend, doch zij willen bezigheid verschaffen, een bezigheid, die de fantasie prikkelt, de arbeidskracht opwekt, en tegelijkertijd het godsdienstig beginsel doet opleven en ...
| |
| |
Wondere gedachte der vrouwelijke logica.
‘Geef hun werk’, een werk dat de handen vereelt, maar de zielen adelt. Laat hen een kribbe maken, een stal van Bethlehem, figuren en alles wat er toebehoort. Ze kunnen over het algemeen zoo knutselen, de jongens en mannen.
In den j.l. Maandagavond gehouden vergadering van den R.K. Vrouwenbond is onder voorlichting van mr. Mia Feber het plan besproken, hoe de nood te lenigen.
Zij roept alle werkloozen toe, zet U aan het werk, ontwerp een grot, een stalletje, een kribbe van Bethlehem. Snijdt, boetseert uw figuren, geeft uw talent en liefde aan de teedere vormen van het Christelijke, Zijn Heilige Moeder, den Eerwaardigen St. Jozef, de herders.
Laat uw verbeelding vrijuit werken, het terrein is onafzienbaar, geeft vrij spel aan uw gedachten, uw handen.
Bezig zijnde zullen schoone en goede gedachten van onderwerping aan Gods H. Wil en vertrouwen op Zijn hulp als vanzelf tot U komen en het zal u beter gaan in alle opzichten.
Hellenen, Het Rijk der Vrouwen, De Maasbode, 22 nov. 1931
Een voor deze jaren bijzonder frisse geest echter waait de lezer en lezeres tegemoet uit het weekblad De Katholieke Vrouw, onder redactie van afgevaardigden van de Federatie van R.K. Vrouwenbonden in Nederland, mej. Irma Meyer en mej. mr. J. Romme en met medewerking van o.m. Annie Salomons en mevr. C. Boudens - Van Heel. Dat deze frisse geest in het katholieke kamp nogal wat kritiek ontmoette blijkt uit de vele verweer-artikelen die de redactie moet schrijven, - zo wanneer het tijdschrift Volksadel zich heeft geërgerd aan de serie artikelen ‘Kamergymnastiek’ en ‘Wenken van onze medische medewerkster’ over het zonnebaden:
Wie deze artikelen leest, vraagt zich af: waar is de Redactie? Allerwegen wordt geageerd tegen de zedenverwildering, welke niet in de minste plaats verband houdt met de schromelijk overdrevene lichaamscultuur van vandaag. En nu komt daar ‘De Katholieke Vrouw’ met eene serie artikelen van eene ‘Heilgymnaste-masseuse’, artikelen, die u naar den omslag zouden doen zien, omdat ge daar zoudt verwachten dat ge zoudt lezen: ‘De Moderne Vrouw’, - ‘Tijdschrift voor Lichaamscultuur’ of iets dergelijks. De schrijfster treedt tot in het plat-banale, tot in het idiote: men moet zelfs ... ‘het gevoel hebben of mijn zijn staart intrekt’. En dat alles om de juiste lichaamshouding te bekomen. Alles worde geofferd aan Venus. Leve de verwijfdheid!!!
Op dezelfde bladzijde komt ook een dokter nog een duit in het laatje doen. Terwijl de R.K. Artsenvereeniging een adres zendt in verband met de publieke zonnebaden, komt deze de katho- | |
| |
lieke dames leeren, hoe zij in 't gras moeten gaan liggen, na gebaad te hebben. 't Is fraai!! [ ]
‘Katholieke Vrouw’, herneem uw adel.
Volksadel, 1 juli 1934
Een andere maal protesteert rector H. van der Ven uit Leiden bij De Katholieke Vrouw, en wel
tegen de voorlichting die door uw medewerkster C.B. - v. H. wordt gegeven in het artikeltje ‘Kinderen in vacantie’. Ik bedoel de 2e alinea, waar ik lees na een aanhaling: Aldus Baden Powell in z'n kerngezond boek: Zwervend op weg naar levensgeluk.
Ik veronderstel dat de schrijfster dit boek nooit in zijn geheel heeft gelezen, anders moest zij weten, dat er voor onze jongeren hoogst ongezonde bladzijden in voorkomen. [ ]
Ik ben er van overtuigd, dat reeds vele malen door onze katholieke jongens, aangelokt door den naam van den in vele opzichten zoo genialen schrijver, is gegrepen naar het boek, bizonder door jongens opgegroeid in onze Verkennersbeweging. En heel dikwijls zullen zij dit dan gelezen hebben zeer tot schade van hun zieleleven.
Mevr. C. Boudens - Van Heel geeft een duidelijk antwoord:
Hoe zeldzaam-naief, om te veronderstellen, dat onze rijpere jongens, die in de moderne stad leven, die op grote kantoren werken, jongens die onder dienst moeten, dat zij een dergelijk fris werk zouden lezen ‘tot schade van hun zieleleven’.
De Katholieke Vrouw, 14 juli 1934.
De enkele maal dat de redactie van De Katholieke Vrouw zelf een voor ons gevoel aanvechtbare positie inneemt, wordt verklaarbaarder als men zich de zekere zelfgenoegzaamheid te binnen brengt waarin het katholieke volksdeel rond 1930, vooral met betrekking tot degenen die ‘andersdenkenden’ werden genoemd, leefde. De in 1933 verschenen roman van Fré Dommisse, ‘Waren wij kinderen’ had nogal wat opzien gebaard. De
| |
| |
redactie van De Katholieke Vrouw bespreekt het niet onsympathiek.
Fré Dommisse geeft 't verhaal van een geschonden meisjesleven. [Het] schetst de puberteitsjaren van een jong, fijngevoelig, zeer intelligent, maar in oorsprong sensueel aangelegd meisje. Jaren, waarin dit kind, uit een beschaafde, protestantsch godsdienstige familie, met een ernstige lieve moeder, steeds dieper in de modder raakt, hoewel ze een afschuw heeft van zichzelf.
Maar wat heeft het boek katholieke ouders te zeggen?
Dit boek geeft een beeld van een moderne jeugd, waartoe we gelukkig nog niet onze katholieke opgroeiende jongens en meisjes behoeven te rekenen, maar waarmee dezelfde katholieke jongens en meisjes toch in aanraking kunnen komen. [ ]
Wanneer we als Katholieken een boek lezen als het hier besprokene, zijn we geneigd naast de door schrijfster geteekende figuren van jongens en meisjes de kath. rijpere jeugd te stellen.
Ook 't meisje van dezen tijd. En ons vergelijkend af te vragen: zou een débâcle, als de hier geschetste, mogelijk zijn geweest met een kath. opgevoed kind? Wij gelooven, dat men die vraag onvoorwaardelijk met ‘neen’ kan beantwoorden. [ ] Denk hier b.v. alleen maar eens aan de psychologische invloed van de biecht.
De Katholieke Vrouw, 27 jan. 1934.
Is dit nu, vraagt een lezer in 1963 zich af, ook niet ‘zeldzaamnaief’? Heeft, om maar één vraag te stellen, de ‘kath. rijpere jeugd’ de biecht steeds zo bevrijdend ervaren dat zij gevrijwaard bleef van een val als die van het door Fré Dommisse beschreven meisje?
Hoe dan ook, het meest gebruikelijk was de wat bekrompen houding ten opzichte van het katholieke meisje en de katholieke vrouw, die in haar slechts het in soberheid vervulde moederschap scheen te willen erkennen.
Mogen katholieke meisjes en vrouwen poederdoos en lippenstift gebruiken?
Deze vraag scheen sommigen te kwellen. Ziehier een voorbeeld van die bezorgdheid: een mannelijke inzender schreef in het najaar van 1927 aan de vrouwenrubriek van De Tijd:
Onder de rubriek ‘De vrouw en haar huis’ las ik Zaterdag j.l. in ‘De Tijd op Zondag gewijd aan 't katholieke beschavingsleven’ o.m. 't volgende: ‘Poeders en stiften behooren zóó gebruikt dat het resultaat wel merkbaar, maar niet “zichtbaar” is.’ Dat ik en velen met mij dit hebben gelezen in stijgende verbazing, behoeft
| |
| |
wel geen betoog, juist omdat wij overtuigd zijn dat verreweg de meeste onzer katholieke vrouwen 't met deze les lang niet eens zijn.
En dat is maar gelukkig ook! ... Naast mij ligt: ‘De volmaakt gehuwde Vrouw’ (La perfecta casada) door Fray Luis de Leon, bij ons vertaald door P. Lisonne-Wierdels, met 'n treffend voorwoord van Prof. P. Geurts, 'n boek door de Katholieke pers met blijheid ontvangen en uitstekend beoordeeld. Ik zou onze katholieke vrouwen, alsook de schrijfster van genoemd artikel, willen aanraden Hoofdstuk XII (blz. 94) eens goed na te lezen. Dit gouden hoofdstuk handelt over 't: ‘Hoezeer de kleeding en de wijze van kleeding der volmaakte huisvrouw in overeenstemming moet zijn met hetgeen de eerbaarheid en 't gezond verstand eischen. Zij keurt 't gebruik van blanketsel af en zal zich van wereldsche opschik onthouden, niet alleen door beweegredenen, die zij in de natuur der dingen zelf vindt, maar ook door die, welke zij in de uitspraken en leeringen der Kerkvaders en in 't gezag van de H. Schrift aantreft ...
Is 't niet waar, dat men slechts poeders en stiften gebruikt om de waarheid te verdoezelen? Is 't niet waar ook dat, of 't “zichtbaar” is of niet, er toch ten alle tijden 'n zekere ijdelheid in verscholen ligt? ...
“Ik wil haar niet spreken,” zegt de “volmaakt gehuwde vrouw” over de “zonde” die sommigen in 't blanketten zien. Ik wil haar alleen het blanketten goed leeren kennen, door haar aan te toonen dat het niets dan bedrog is, daar 't haar 't tegenovergestelde geeft van hetgeen het haar belooft. Het gaat er mee als bij zeker kinderspel. Het zegt, dat 't haar mooi maakt, maar het steekt den draak met haar en maakt haar leelijk.’
En verder op blz. 105 geeft de schrijver van dit ware boek 'n antwoord op de vraag: ‘waarom verft zich de vrouw’ en haalt hij o.m. ook de H. Cyprianus aan in z'n werk: ‘Lib. De Disciplina et habitu Virginum’ waar hij o.a. zegt dat 't op geenerlei wijze betamelijk is noch geoorloofd het werk Gods en 't maaksel Zijner handen te bederven door er verf, gekleurd blanketsel of welk mengsel dan ook aan toe te voegen en zoo de natuurlijke gedaante te veranderen. Ofwel men leze: Genes. Cap. I v. 26.-‘Laat ons den mensch maken naar ons beeld en gelijkenis enz.’ 't Is alles Gods werk en dan hebben wij niet 't recht daaraan te tornen, noch om anderen te behagen, noch ook om persoonlijke redenen. Poeders en stiften behooren in 'n degelijk katholiek milieu niet thuis.
De Tijd, 8 okt. 1927.
Het dient vermeld dat de redactrice, E.R. (Ellen Russe) deze mening niet deelde.
| |
| |
Zoals ook verderop uit de preken van het hier beschouwde tijdvak zal blijken, vormde het gemengde huwelijk het doelwit van kritiek door geestelijkheid zowel als vooraanstaande katholieke leken. Horen wij hoe prof. mr. P.J.M. Aalberse in zijn rede ‘Behoud van het geloof in en door het gezin’, op de 11e Diocesane Katholiekendag, 10 juli 1929 te Haarlem gehouden, over het gemengde huwelijk sprak.
Ik ben nogal zachtmoedig uitgevallen, misschien wel tè zachtmoedig. Maar als ik over den ramp der gemengde huwelijken spreek, ontwaakt mijn strijdlust, en ik denk aan krijgstafereelen. Zoo aan dien avond te Waterloo. De troepen van Napoleon deden een fellen aanval op het Plateau de Saint-Jean. De hertog van Wellington stond daar onbewegelijk, turend naar den gezichtseinder, of de Pruis hem nog niet te hulp kwam. De officieren kwamen van alle kanten op hem af, om nieuwe orders te vragen. Maar de ijzeren Hertog, kijkend van zijn horloge naar den horizont, en van den horizont naar zijn horloge, antwoordde slechts dit: ‘Er is geen andere order dan ten einde toe stand te houden!’
Zoo zeg ik ook U. In het belang van uw kinderen, houdt stand ten einde toe! Nooit moge er één uw toestemming krijgen.
En dan ... nog een andere krijgsherinnering!
In oude kronieken lezen wij het verhaal van de ontscheping van Willem den Veroveraar in Engeland. In den morgen voor den slag bij Hastings stond een jongmensch naast hem, die zijn banier droeg. En hij riep hem toe: ‘Bij God! laat ieder zijn plicht doen, en de overwinning is aan ons!’
En de soldaten stortten zich op den vijand, onder den kreet: ‘God helpt! God helpt!’
En de slag werd gewonnen.
Zoo moeten ook wij doen! Ieder doe ten deze zijn plicht. God zal ons helpen. En de slag tegen het gemengde huwelijk zal eindelijk gewonnen worden!
Een profetie die, als zo vele uit deze tijd, bepaald niet bewaarheid werd.
__________________________
O.L. Vrouwekerk Arnhem
aangeb. 2 mooie plaatsen (middenrij-vooraan) voor 1 of 2 H.H. Missen (des Zondags)
__________________________
Advertentie De Tijd, 6 aug. 1932 |
|