Evangelische leeuwerck deel 4 en 5
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: Drinckt van den nieuwen most. La Royale.Den Opperheer van al, Is in dit tranen-dal,
Geworden Mensch: Om dat hy ons na wensen,
Sou maken vry! Van Satans slaverny.
Die 't al, Sijn wesen geeft,
Light in een stal, En
| |
[pagina 201]
| |
nu self niet en heeft.
Hy beeft van kouw', En schreyt van rouwe,
In een krib op stroy, Bedeckt alleen met hoy.
Daer leyt des Hemels Vorst
Aen 's Moeders suyver borst
Die hem melck biedt: En anders heeft hy niet,
Als groot elend' Waer hy sich keert of wendt.
O Bethl'hem! snoode vleck!
Laet ghy Messias in soo groot gebreck?
Och! 't zijn de vonden Onser sonden,
Die hem desen noodt Aendoen tot inde doodt.O
Om ons beestachtigheyt,
Hy tusschen Beesten leyt:
En wort verneert, Om dat wy soo ge-eert,
En hoogh in schijn By elck-een willen zijn.
Ons vleysch soo vet gevoedt
Hem sulcken dorst, en honger lijden doet.
Hy laet hem binden, In doecken winden,
Om ons' hert, en sin Te binden met sijn min.Ons
Soo dat dit Hemels Kint
Ons alle rijckdom wint:
Sijn arremoed' Verkrijgt ons 't eeuwig goet,
Sijn naeckte le'en Ons' arme ziel bekle'en:
Sijn liefd' ons hert verwermt:
Sijn lijden ons van alle quaet beschermt:
Sijn bitter tranen Godt vermaenen;
Dat hy sijn genaed' Doet over ons misdaedt.Sijn
Dus menschen, neemt u keer
Tot dit Kint kleyn en teer.
| |
[pagina 202]
| |
Maer laet by ty' U stinckend' hoverdy'
U dertelheyt, En 's werelts ydelheyt.
U oeffent in de deught:
En neerstigh tracht te winnen 's Hemels vreught.
Laet al u sinnen Jesum minnen;
Dat hy te gelijck U minne in sijn Rijck.U
|
|