Mijn liefste lief
(1989)–Jean-Louis Pisuisse– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Jean-Louis Pisuisse aan Fie Carelsen
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
najaar, winter 1908
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Batavia, 31 januari 1909Hotel des Indes Batavia (Java) Directeur J.M. Gantvoort Telegramadres: Indes.
Aan opschriften boven mijn brieven pleeg ik me niet te bezondigen. Schrijf je daarin, wat je werkelijk zeggen wilt, dan lijken ze doorgaans overdreven, en begin je met zoo maar 'n gewoon aanhefje, dan klinkt het conventioneel. Bovendien, hij of zij die den brief ontvangt weet uiteraard wel, dat hij of zij de aangesproken persoon is. Dat ik je antwoord op je twee gezellige brieven, die ik tegelijkertijd ontving, is weer één van m'n vele inconsequenties, zooals ik er meer heb begaan en dan wel speciaal ten opzichte van jou. Je moet weten - ik schrijf natuurlijk mijn brieven aan jou in vol vertrouwen op je discretie - je moet weten dat ik eigenlijk zoo'n beetje uit Holland ben gevlucht. Niet voor politie of justitie, maar voor mezelf. Dat ik niet erg gelukkig getrouwd ben is je bekend. 'n Tijdlang leefde ik van mijn vrouwGa naar eind2 gescheiden en had in die periode 'n aantal min of meer ernstige galante avonturen. Toen ik later weer bij m'n vrouw terug was bleef dat onveranderd en toen vond ik eigenlijk mezelf zoo'n misselijke kerel, dat ik dacht: nu moet er maar eens voorgoed aan al dat vrouwengedoe 'n einde komen; waarop ik m'n koffers pakte en op reis ging. Me voilà: reizend vrouwenhater.... of neen, dat woord is te sterk... laat ik zeggen: vrouwenvreezer. Teedere brieven, in Genua mij nagezonden, liet ik onbeantwoord. Correspondenties met oude en goede vriendinnen verwaarloosde ik, zoodat ze mij per brief de huid gingen volschelden. En dat was juist wat ik hebben wou. Van alles wat, zooals jij 't omschrijft ‘'n rok aanheeft’ hield ik me hier in Indië ver, bang voor herhaling van m'n Hollandsche Donjuannerie. Nu ben ik, na m'n ontmoeting met jou wel erg van die principes afgeweken. Begrijp me goed: Ik bedoel niet dat ik die ontmoeting en wat daar op volgde beschouw als 'n galant avontuur, maar alleen dat ik door die ontmoeting mijn vrouwenvrees weer overwonnen heb, ten opzichte van jou althans. Voor sentimentaliteiten ben ik te oud en te leelijk. Ik zal hier dus geen verhalen op gaan hangen, dat ik verliefd op je ben geworden (Verliefd ben ik maar eens in m'n leven geweest en dat heeft me m'n gansche leven naar de verd....... nis geholpen) maar ik vond het toch allemachtig prettig, dat je - ook blijkens je brieven - mijn vriendschap wel wilde accepteeren. Weliswaar schijn ik bij jou nog niet tot den rang van ‘hartsvriend’ te zijn gestegen, maar misschien komt dat nog wel eens. Apropos Fietje: je vertelde altijd, dat er ‘niets was’ tusschen jou en Br.Ga naar eind3 - Is dat wel waar?!! - Wat voor reden, of liever, wat voor recht heeft hij dan om jaloersch op mij te zijn? - Soedah.Ga naar eind4 Ik verwacht hier niet eens antwoord op, hoor. Ik ben niet jaloersch. Wat 'n geluk, hé? Eigenlijk had ik vanavond moeten optreden. Weldadigheidsfuif in den Dierentuin. Maar ziet, de Heer heeft 't anders beslist. Ik zit met ontsteking - en dientengevolge met groote proppen gaas - in allebei mijn ooren. Zooiets als Jan Musch ‘Seelenverwandschaft’ of liever ‘Ohrenverwandschaft’ tusschen ‘grrroote artiesten.’ Hm! Hm! (Dit twijfelende humhum geldt natuurlijk mezelf en niet onze braven Jan!) Ook MaxGa naar eind5 is onder dokter's behandeling voor onregelmatigheden in z'n ingewanden. Daarom hebben we onze tournée 'n week moeten uitstellen. Pech. Trouwens ten opzichten van de gezondheidstoestand hebben we hier geen geluk. Wat je interesseeren zal is, dat ik voor m'n ooren gedwongen ben geworden afschafferGa naar eind6 te worden. 't Bevalt me niks. - Nieuws in Batavia... tida ada.Ga naar eind7 Fuifde den laatsten tijd zwaar, maar verrichtte niets, dat je zou kunnen interesseeren. Maakten hier en in Meester CornelisGa naar eind8 mooie zalen, die de jalouzie van Kimmel wekten. Mossel, de violist, had hier vrijwel 'n sof. Nu is er weer een Engelsch concertgezelschap uitgekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij 't vermeerderen van 't aantal varkens wordt de spoeling hoe langer hoe dunner. 'k Hoop datje bij ontvangst van dit epistel een beetje - niet al te veel - verzoend bent met de Delianen.Ga naar eind9 Arm kind! Is de aanbidding der tabaksplanters godin Sophie niet welgevallig? Kassian tòch.Ga naar eind10 De doos met ‘Pisuisse-tjes’Ga naar eind11 zal nu wel leeg zijn. Kom maar gauw terug, dan wordt de voorraad weer aangevuld. Midden - maart zijn we weer in Soerabaya. Zorg, dat je er ook bent. En nu, Meiske, Saluut! Mijn hartelijke groeten aan alle vrienden en vriendinnen, en voor jezelf een kameraadschappelijke poot van
Swiep.Ga naar eind12
Jan Musch waardeert haar en als zij door ziekte niet mee kan met de groep, stuurt hij haar een aardig gedichtje: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Februari 1909.Van Jan aan Fietje.
Mijn allerliefste schattie-
Kimmel zond ons naar Patti
Ik wenschtte liever dat-ie
Ons weer terug zond, Wat-ie
Misschien wel doen zou - had - ie
Veel geld, want dan vergat-ie
Dit plaatsje wel - en vrat - ie
Zijn buik dik. Wat melattiGa naar eind13
Zend ik je uit sympathie!!!
In maart 1909 ontmoeten Fie en Jean-Louis elkaar weer (zoals was afgesproken) in Soerabaja. Fie gaat in op de uitnodiging van Pisuisse: ‘Wil je met ons optreden als je zelf niet hoeft te spelen?’ Hij heeft samen met Max Blokzijl, Mien Vermeulen en Mignon de Benville (Baronesse Bentinck de Villeneuve) in Soerabaja een eigen cabaret opgericht: De Kattebel. Een bamboehut met daarin 40 stoelen in het drukste deel van de stad. In De Kattebel worden weken achtereen doorlopende cabaretvoorstellingen gegeven van drie kwartier. Daarin worden Franse chansons gezongen en liedjes van Koos Speenhoff en Pisuisse.
Voor Fie, de diseuse à voix van De Kattebel schrijft Pisuisse bij de geboorte van Prinses Juliana (30-04-1909) ‘Brief van een ongehuwde moeder aan Koningin Wilhelmina’ naar aanleiding van de zwangerschap van een meisje van 19 jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Brief van een ongehuwde moeder aan Koningin Wilhelmina.Wil mij vergeven Majesteit,
Dat 'k van uw koninklijke tijd,
'n Oogenblikkie durf te vragen.
Ik weet 't geeft voor mij geen pas,
Maar 'k docht - nou U ook moeder was -
Dat ik 't wel zou mogen wagen.
De buurvrouw naast me heeft gezeid,
Dat U als vorstin, majesteit,
Geen tijd hebt om 'n brief te lezen.
Dat dat uw secretaris doet...
Maar leest U deze zelf als U zoo goed
Voor mij als moeder zijnd' zoudt willen
wezen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
U moet niet kijken asjeblief,
Dat ik met potlood dezen brief
Op d'achterkant van 'n traktaatje heb
geschreven.
Er is geen mensch die 't voor me haalt
En niemand die 't voor me betaalt,
En buurvrouw kon niks beters geven.
Terwijl ik leg hier in bed,
Kan 'k buiten in de straat de pret
En herrie van de menschen hooren.
Buurvrouw zeit alles is versierd
En dat er druk wordt feest gevierd,
Omdat Uw kindje is geboren.
'k Heb ook 'n kindje, Majesteit,
Dat nou ik schrijf hier naast me leit.
't Is ook 'n meissie, maar 'n daggie ouwer
Dan 't uwe. Morgen ben 'k weer op de been,
Voor U gaat daar meer tijd mee heen
Voor ons slag menschen gaat dat gauwer.
Maar ben ik morgen overeind,
Dan weet 'k, als ongehuwde moeder zijnd'
Waarachtig niet waar of ik heen moet.
M'n dienst, die is me opgezeid,
M'n laatste spaargeld ben ik kwijt
Aan kostgeld, vroedvrouw en ân doopgoed.
U is fatsoendelijk getrouwd,
U heeft 'n man, die van U houdt...
Och, wil in Uw geluk eens denken
Aan arme vrouwen zooals ik,
Die in 'n dronken oogenblik
'n Schooier haar vertrouwen
schenken.
'k Vraag voor mezelf geen hulp
of geld,
Ik weet het is met mij gesteld,
Zooals met honderd stomme meiden,
Die voor 'n vent z'n mooie smoel
Niet door verstand, maar door gevoel
Zich in d'ellende lieten leiden.
Maar voor m'n meisje schrijf
'k deez'brief...
Och God, ik heb 't even lief
Als uwe Majesteit d'r eigen kindje.
Moet nou dat schaap de weg op gaan,
Waar nou d'r moeder op moet staan -
Geen mensch troost, hellept of
bemint je -
Daarom als U weer beter ben
En weer geregeld werken ken,
Laat uw ministers dan eens wetten
geven
Waardoor 'n kind zooals 't mijne
Als uw kind en als andere kleine -
Niet als onwettig-hoeft te leven.
't Is makk'lijk om te zeggen: trouw,
Maar God, je bent toch mensch, toch
vrouw,
En trouwen moet je erger soms bezuren.
Laat 't door U zijn, Majesteit-bemind,
Dat nooit 'n onbezonnen meid haar
kind,
Als hoerekind de wereld in moet sturen.
Overgeschreven van manuscript voor Fietje Carelsen 9 mei 1909
J. Louis Pisuisse.
Dit protestlied wordt maar matig ontvangen. Het is in deze tijd niet gebruikelijk de Monarchie in cabaretliedjes te betrekken. Bovendien is ‘de ongehuwde moeder’ een onderwerp waarover men liever niet spreekt, laat staan zingt! Het cabaret De Kattebel wordt een succes. Het geld stroomt binnen. Het ziet bij iedere voorstelling zwart, (wit) van de mensen. Men zingt en stampt de refreinen mee. Men klapt en juicht, schuifelt naar buiten om weer plaats te maken voor een nieuwe zee van wit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het programma wordt in de loop van deze tijdsperiode gevarieerder. Het publiek krijgt waardering voor de ernstiger liedjes. Het gezelschap het Nederlandsch-Indisch Tooneel gaat weer op reis. De moeder van Fie, Cécile Carelsen speelt in vrijwel alle stukken mee. Helaas krijgt Fie geen rol meer. Zij blijft achter bij een bevriende familie Van Stallie in Soerabaja. Pisuisse komt daar ook af en toe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
10/5/'09Een foto van Pisuisse Aan mijn allerliefste Fieps, ter herinnering aan onze gelukkige dagen in Soerabaia.
J. Louis Pisuisse.
Zij ontvangt een enveloppe met een briefje:
Simpangsche Societeit Soerabaya Mejuffrouw Sophie Carelsen goed voor éen kimono naar keuze.
J. Louis Pisuisse.
Jean-Louis en Max Blokzijl trekken verder Indië door, Fie blijft achter in Soerabaja en ontvangt een briefkaart: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Malang, 12 mei 1909.Mej. Fie Carelsen Artiste p/a fam. Van Stallie Pollackstraat Soerabaya.
Mijn lieve, kleine(?) Fieps, Niettegenstaande 't feit dat Max en de heer Van den Bergh mij zitten uit te lachen, moet ik je toch even 'n groet uit Malang sturen. Het góót toen we aankwamen. Is 't morgen ook zoo dan zijn we gesjochtenGa naar eind14 en heb ik 'n reden te meer om me hier te zitten verd... en. Welke reden ik daar nu voor heb weet jij 't beste. Denk aan vertrek zaterdagochtend naar Djocja 6.14 van de KottahGa naar eind15 en 6.35 van Goebeng. Wij vertrekken van Goebeng. Vrijdagmiddag zie ik je nog. Beste groeten aan Tante, Ma en de kleintjes. Voor jezelf.... enfin dat weet je wel xx
Swiep.
Fie kan geen rust meer vinden in het werkeloze leventje in Soerabaja. Zij wil terug naar Nederland om daar te proberen aan de slag te komen. Wat heeft zij in Indië nog te zoeken nu Pisuisse verder is getrokken. Hij heeft haar een deel van haar honorarium uitbetaald en vóór hij ging, de resterende zeshonderd gulden naar Holland gestuurd. Zij heeft zelf nog haar retourbiljet en wat geld voor de tijd aan boord. Cécile Carelsen voelt veel voor dit plan. Zoals we lezen uit de berichten in het Algemeen Handelsblad (19-5-1909) en in de Nieuwe Rotterdamsche Courant (21-5-1909) zijn er veel moeilijkheden bij het Nederlandsch-Indisch Tooneel: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Bij het Indisch Tooneelgezelschap onder de directie van Anton Kimmel schijnt weer oorlog te zijn uitgebroken. Per stoomschip Rumphius vertrekken van Soerabaja naar Nederland: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Gouvernements Post - en Telegraafdienst.
|
Woordental in elke regel | |
---|---|
4 | mejuffrouw fie carelsen aan |
4 | boord stoomschip rumphius Batavia |
6 | hoor dat gisteren verzonden brief je |
5 | niet meer bereiken kan deze |
6 | volgt je nu naar holland goede |
5 | reis meisje mijn beste wenschen |
4 | en teederste gedachte vergezellen |
1 | je. |
1 | louis |
_____ | |
36 |
Opgenomen door: cvb
enveloppe:
Mejuffrouw Fie Carelsen
aan boord ssGa naar eind16 Rumphius
Batavia
Indien dit vaartuig reeds vertrokken, dan door te zenden naar: adres: den Weled. Heer A. Cohen
Rokin 132
Amsterdam
per eerste mail
Pekalongan, 19 mei 1909.
's avonds 7 uur.
Mijn allerliefste, slechte Fieps... 'k Zou je wel ondeugende zwarte heks willen noemen, maar dat herinnert me juist weer aan Mignon de B.Ga naar eind17 in een van de door haar 't allerberoerdste voorgedragen verzen: ‘Du, Hexe, du hast mich gefangen.’Ga naar eind18 En toch moet ik aan dat zinnetje aldoor denken, wanneer ik aan jou denk, dus bijna voortdurend. 'n Heks, die me gevangen heeft... ja, dat ben jij met je heerlijke oogen, die zoo hartstochtelijk glanzen kunnen, met je zwarte haren ‘die sind wie schwarze Schlangen’, dat ben jij met je goddelijke in wellust sidderende vrouwenlijf, zooals ik je 't laatst mocht nemen in m'n armen...
Oh, de ellende van de gedachte, dat dit alles nu voor zoo lang - de Hemel geve niet voor goed - voorbij moet zijn, liefst vergeten zelfs, want de herinnering doet pijn en stemt neerslachtig of toornig! Ja, je moet niet om me lachen - dat heb ik je al eens eerder gevraagd - je moet niet om me lachen wanneer ik je vertel, dat ik maandagavond laat voor je kamer in 't Hotel ben gaan zitten, er 'n zoete wellust vindende in de herinnering, dat ik in diezelfde kamer, waar nu 't bed zoo ongezellig vierkant en leeg in stond, zoo oneindig gelukkig ben geweest. Toch dorst ik me juist zondagavond - je zult 't wel gemerkt hebben - niet geheel aan mijn geluk overgeven. Aldoor die gedachte, die p-gedachteGa naar eind19 zooals jij zoudt zeggen, dat we weer van elkander weg moesten, juist nu we elkaar gevonden hadden, die gedachte heeft me m'n genot vergald.
Half twee 's nachts. 20-5-09.
'k Kom van m'n uitvoering af in goeie stemming. 'n Volle zaal met prettig publiek. Wou dat jij erbij was geweest. Heb nog altijd spijt, dat jij niet met ons verder hebt kunnen samenwerken. Heb je Vierhout's kritiek gelezen? Er zit diseuse-talent in je; dat is ook zijn overtuiging. Maar samenwerking met ons had samenreizen, samen logeren noodig gemaakt...
Gevaarlijk! En vermoeiend! Want we sliepen toch maar weinig samen. We hadden iets beters te doen. Hè, als ik daar nou weer aan denk! Dan zou 'k kunnen vloeken, maar 'k weet dat mijn Vrouwtje dat niet hebben wil. 'k Heb zooeven 't eerste gedeelte van dit epistel nog eens doorgelezen. 't Lijkt sentimenteel en 'k weet dat je daar 't land aan hebt, maar toch is het waar in elke letter die er staat. Ja, mijn zwarte Heks met je mysterieuze oogen, ik verlang naar je elk ogenblik dat ik nu al weet, dat je niet bij me kunt zijn. Ik verlang naar je lichamelijk niet alleen, maar ook geestelijk. Ik mis je gezellig discours, je heerlijke kunstenaarsarrogantie, je soms kinderlijke zelfingenomenheid en je groote - menschen - ernst, ja ik betrap er mezelf op, dat ik 't land heb nu je me niet meer plaagt met je eeuwigdurend geflirt met Jo Griet en Jan Bom en Rothenberg en Rups en Menke enz. enz. enz. enz. enz. Maar in 'n oogenblik zooals nu, dan is 't vooral m'n lichaam dat naar je verlangt. Nu spookt me mijn bloed door mijn corpus heen zoodat ik beurtelings huiver en gloei. Al mijn verlangen, dat mooie dierlijke verlangen, dat sommige huichelaars en droogpruimers durven uitmaken voor zondig, maar dat niettemin de heerlijkste natuurdrift is, de zuiverste poëzie, die God ons overigens zoo prozaísche menschen heeft ingeschapen, heel dat mooie dierlijke verlangen steigert in me overeind en gaat uit naar jou, naar jou en naar de wellust van je meisjeslijf. Oh, kind, als ik aan je terugdenk, zooals je 't laatst in m'n armen lag... je oogen gebroken in extaze, je vochtige lippen halfgeopend om mijn brandende zoenen te ontvangen, stamelend in verrukking: ‘Oh, zalig... heerlijk... oh, nog even...’ Als ik daaraan denk, oh, gòdver... dan heb ik, dat weet je wel, m'n wandelstok noodig om ergens op te ranselen. Nu sla ik in m'n wellustige wanhoop de muskieten dood die rond me zwermen en doe de tafel dreunen van m'n vuistslag, zoodat er protesten klinken uit de naastbij gelegen slaapkamers.
Wat helpt 't! Ik, arme ik, ben door m'n slechte Fieps alleen gelaten, alleen met m'n zoete, maar kwellende herinnering. En nu ga ik neerslachtig in m'n bed kruipen, waarin ik niets vind om in mijn armen te drukken dan de ongelukkige, koude vormelooze goelengGa naar eind20. Als ik nu bedenk, dat ik voor 'n simpele twee dagen naast me zag.... Maar neen, ik ga maffen. Anders word ik gek.
20 mei
's ochtends 10 ½ uur.
‘Toewan, poekoel sepoeloek. Ada soerat.’Ga naar eind21 Daarmee heeft me vanmorgen Siman wakker gemaakt. 't Eerste deel van zijn wèkroep interesseerde me in 't geheel niet. 't Tweede deel wel, want ik had zoo'n flauw vermoeden, dat die soerat wel eens van mijn Fieps kon zijn. En ziet, daar zag ik inderdaad de fiksche poot van mijn Zigeunerinnetje. Max grijnsde. Je moet weten, dat hij me vreezelijkGa naar eind22 loopt te pesten met m'n verliefdheid, die ik - vooral nu die niet meer ‘gevaarlijk’ is - voor hem niet onder stoelen of banken steek. Ik zie met verheuging dat 't schrift van jouw brief steeds grooter wordt. Dat bewijst, dat je op dreef raakte, zooals je aan mijn gekrabbel, dat steeds onduidelijker wordt, 't zelfde kunt constateren. Alleen is jouw brief schandelijk kort. Indien de lengte niet minstens verdubbelt staak ik oogenblikkelijk de correspondentie. Dan doe ik net als jij en pest mezelf meer dan 'n ander. Je ziet, jouw kwaad voorbeeld doet al kwaad volgen. Maar ten opzichte van de grootschrijverij volg ik je voorbeeld niet. Let even op. Jij schrijft gemiddeld 14, zegge veertien letters in één regel. Ik 43. Zegge drie en veertig. Jij schrijft zijdjes van 24 regels gemiddeld. Ik van 32. Ga nou maar aan 't vermenigvuldigen (van deze cijfers bedoel ik natuurlijk!) en dan zal je eens zien, hoeveel of je arme Swiepsemannetje te kort komt. Hoe vind je deze prachtige, op jouw model gegoten naam. ‘Swiepsemannetje en Fiepsevrouwtje.’ 't Is net de titel voor 'n sprookje van Grimm - niet die uit Soerabaia, maar de sprookjesdichter.Ga naar eind23
Nu ik toch voor 't slot van je brief aan 't schrijven raak, maak ik je meteen 'n standje over 't feit dat je over je ‘mooie’ mannie durft te schrijven, met mooi tusschen aanhalingsteekens. Als jij begint te hoonen, dan begin ik ook.
Ofschoon, ik weet niet waarmee ik jou dan zou moeten plagen. Want al heb ik je nu wel eens met Yvette Guilbert vergeleken, toch had je me juist gisteren nog met kracht en gloed de bewering kunnen hooren bestrijden, dat jij niet mooi zou zijn. Toen heb ik 'n vurige louangeGa naar eind24 gehouden op je oogen, die groote wonderlijke - geheimzinnige - omschaduwde oogen van je, waaruit je heele, fijn besnaarde, gevoelige ziel.... Nou, soedah.Ga naar eind25 Je bent al arrogant genoeg. En ik had nog wel andere bekoorlijkheden van je kunnen beschrijven, maar dat zou compromitant voor je zijn geweest. Max is toch al lichtelijk achterdochtig....
Apropos: ik weet wel waar die verkoudheid vandaan is gekomen. Als kleine meisjes, zeer onvoldoende bedekt, half uit 'n raam gaan liggen om te constateren dat er 'n poes over de galerij heenkuiert, dan stuurt Ons-Lieve-Heertje ze voor straf 'n verkoudheid op den hals. Was je nu maar bij me, dan zou ik je wel zoo verwarmen _!_ dat je in minder dan geen tijd je verkoudheid kwijt was.
Al moest ik 'm dan zelf overnemen. Trouwens, ik heb alweer genoeg aan m'n eigen perkara's.Ga naar eind26
Mijn ooren zijn me weer jammerlijk gaan hinderen en op 't oogenblik heb ik ze weer duchtig met watten en carbolglycerine moeten bearbeiden. Dit herinnert me op eens aan Jan Musch. Weet je dat hij 'n ingezonden stuk in de Telegraaf heeft geschreven om te waarschuwen tegen Kimmel?
Nu zal er wel geen quaestie meer van zijn, dat hij mee terugkomt. Toch heb ik idee, dat K.Ga naar eind27 nog weer hier terugkomt. Hier langs de NoorderlijnGa naar eind28 moet hij veel aandeelen hebben geplaatst en veel geld hebben opgenomen. Chrispijn is er allesbehalve mee in z'n schik. Die wou wel graag zelf beginnen in combinatie met Max en mij.
Maar je begrijpt, dat we ons daar nog wel eens duchtig op zouden bedenken. Want ik heb 't al gemerkt: alle combinatie kost ons geld. En dat kan me nu niet schelen als ik er mijn Fieps wat mee kan laten verdienen. Maar vreemde menschen speel ik liefst geen geld in hun zak. Dat doe 'k pas als ik zelf genoeg heb. Zeg, kindje, leg je met ernst toe op Fransch, Duitsch en Engelsch spreken en zingen. 'k Heb altijd nog zoo 'n idee, alsof wij met z'n beiden, of met z'n drieën nog eens tot 'n combinatie komen. Vierhout heeft me prachtige eén-acters gestuurd: geknipt voor ons beiden of voor ons drieën. Je zoudt eens zien, als ik niet zulke p-rollen te spelen kreeg als in de ‘Kotser’Ga naar eind29 of een van die andere frottigheidjes, dat ik van tooneelspelen nog heel wat meer terecht zou kunnen brengen.
Trouwens, dat heeft ook Chrispijn me onlangs nog verteld. Lieve God, wat ben ik arrogant! Ik lijk Fieps wel! Reug...! Die zit!
Maar de straf volgt oogenblikkelijk op 't misdrijf: Daar komt me 'n vriendelijk Engelschmannetje - net iets voor jou! - (die hier naast me logeert, gisteren in de zaal was en nu is komen boomen,) vertellen dat er twee dagen ruim noodig zijn, voor deze brief Batavia kan bereiken. Dat komt door de p-verbindingen hier op de noorderlijn. En nu heb ik kans, dat Fiepse vrouwtje geen brief vindt in Batavia, terwijl ik 't toch zoo beloofd had. Ik zal nu seinen om je in elk geval nog goede reis te wenschen en smeek je vergiffenis af.
Dag, mijn allerliefste vrouwtje, mijn eerste Bruidje. 'k Had nog zoo graag uren met je doorgeboomd en nu stuurt die ellendige post alles in de war. Dag, mijn schat. Zal je me in Godsnaam niet vergeten....
En je niet geven aan één die niet méér van je houd dan ik. Och God, ik maakte mezelf dikwijls zoo ellendig ongerust en jaloersig als ik aan jou denk. Toe, Fiepje, mijn lieveling, vergeet onze twee liefdesnachten niet. Blijf aan me denken. Ik kom bij je terug. Toe, in Jezus'naam blijf van me houden. Ik weet dat 'k 'n lamme egoïst ben. Kan me niet verdommen. Ik gun jou aan geen ander.
Ik houd zooveel van je. Mijn eigen, eigen Liefste. Ik zoen je heerlijke mond en je Goddelijke oogen,
je Man.
Semarang, 31e mei 1909.
hotel jansen.
G.J. Michaël, Propriëtor.
Mijn aller, allerliefste Fieps, mijn arme, kleine teleurgestelde Vrouwtje, ik ben zoo ellendig geworden door de eerste brief, die ik zooëven hier in hotel Jansen ontvang, dat ik dadelijk ga zitten schrijven en vergeving vragen. Kijk, nu lig ik geknield voor je met m'n armen om je heen en m'n hoofd in je schoot en ik beken met 'n vreeselijke arme zondaarsstem, dat ik 'n ellendige, egoïstische, beroerde hardvochtige kerel ben, die niet verdient dat er één vrouw, laat staan dat jij ongelukkig wordt door zijn schuld. Ik had natúurlijk eerder moeten schrijven, zoodat je m'n brief al in Batavia vond. Maar eerstens dacht ik niet aan de beroerde postverbindingen van Pekalongan uit, en tweedens wachtte ik zoo lang mogelijk om je 't allerlaatste nieuws en - zoo mogelijk - m'n portret mee te sturen, want dat had ik nog niet van Kurkdjian ontvangen. Nu hoop ik maar, dat je 'n vlugge reis zult hebben, zoodat je gauw in mijn eerste, zoowel als in dezen brief kunt lezen hoe innig veel je ‘mannie’ van je houdt en hoe beroerd hij 't vindt dat land en water hem van zijn stoute Fieps gescheiden houden en hoe er heelemaal geen reden is om je ongerust te laten maken door 'n kort en uiteraard koud telegram. Tevens vind je dan ook mijn ander portret, dat je wel inplaats van 't andere in je kamer zult willen zetten. Want dat andere begin ik ook hoe langer hoe beroerder te vinden. Ik zal 't alleen voor beroepsdoeleinden gebruiken. Op 't tooneel heb ik toch zoo 'n vervelende, arrogante lachebek. Niks anders dan 'n masker. Want de vroolijkleid
is inderdaad - vooral sedert Djocja en Semarang - ver bij me te zoeken. Vanavond heb ik weer zoo 'n pestavond door te maken, waarbij ik de menschen niet mijn eigen liedjes kan geven, niet volgens mijn eigen programma kan werken, doch alleen maar de ‘stemming’ te verzorgen krijg, en de stemming, dat moet natuurlijk 'n vroolijke wezen, want 't is voor 'n wedren-bal. Ik wou, dat ik 't al goed en wel achter den rug had en rustig in mijn bed lag of liever.... in ons bed. Want verbeeld je: ze hebben me deezen keer kamer 29 aangewezen, die ik met Max moet deelen. Gelukkig hebben ze er nog 'n bed bijgezet, zoodat ik ons tampatjeGa naar eind30 voor me alleen heb en er heerlijk kan liggen denken en droomen. Denk jij - midden tussen je flirtations met heeren medepassagiers, krijgertje spelen met de equipage en moordaanslagen plegen op arme inlanders in - denk jij, zeg ik zooveel aan mij als ik aan jou?
't Kan haast niet. Geen oogenblik, mag ik wel zeggen, ben jij met je sprekende mysterie - donkere oogen uit mijn gedachten. Praat ik met andere vrouwen dan denk ik aan jou en ik kom er tegenover iedereen rond voor uit, dat ik almachtig veel van je houd. Hoèveel, dat hoef ik natuurlijk de lui niet aan den neus te hangen. Maar dat weet jij wel. ‘Tot aan de lucht’ zou dat kleine vriendinnetje van je zeggen...... Ja, en daarom, mijn Liefste, behoef je ook heusch niet zo jaloersch op mijn VrouwGa naar eind31 te zijn. Ik heb je wel eens verteld, hoe ik tot trouwen met haar ben gekomen. Ik heb je ook wel eens verteld - en dat heb je zelf kunnen controleren - hoè ik verliefd op jou geworden ben. En dan zal je 't verschil voelen, zóó voelen, dat jij alle jaloerschheid kunt verbannen, omdat je weet, dat je de eerste, de Eerste, bent en blijven zult...... Zoolang als je 't blijven wilt....
Of denk je, dat ik me niet ongerust maak, nu ik weet, hoe jij, hartstochtelijk, heetbloedig, romantisch aangelegd meiske, daar naar Holland zeilt, 'n onbestemde toekomst tegemoet? En denk je dat ik niet vrees den brief - die wel eens komen zal - : ‘Swiep, 't moet tusschen ons alles vergeten en verloren zijn... er is 'n Ander.’ En geloof je niet, dat ik hier als ik aan je denk - en dat is voortdurend - opgevreten word van jalouzie? Maar dan troost ik me met de gedachte: ik was voor haar de eerste, zij het dan ook op 'n andere wijze dan ik 't ten opzichte van jou hierboven bedoelde.
Ik heb je tot Vrouw gewijd. Ik ben het geweest die je - zooals je 't zelf eens zei in 'n zalig oogenblik - gegeven heb wat je lang had verlangd.... En zoo die gedachte nu al niet mijn jalouzie doodt, ze verzacht dat vergif toch met den balsem van gelukkigen triomf.
Morgenochtend moet ik je verder schrijven. Nu moet ik me gaan kleeden. Wat ik nog altijd even langzaam doe, zelfs al is er nu geen stout meisje bij, dat me afleidt!
In potlood bovenaan op de rand geschreven:
Ik kan nergens enveloppen vinden, groot genoeg voor mijn portret.
Daarom zend ik het afzonderlijk per zelfde mail.
Semarang, 2 juni 1909.
hotel jansen.
G.J. Michaël, Propriëtor
Zooals je aan den datum zien kunt heeft deze brief één dag stilgelegen. Dat komt omdat wij 't zoo vreeslijk druk hebben. We zitten namelijk zonder jongen, daar we Siman hebben moeten stellen in handen van de politie. Dat heer heeft me eventjes f 400,- uit m'n portefeuille gelicht die natuurlijk - voorloopig althans - spoorloos verdwenen zijn. 't Ligt nu voor de hand dat die schelm ook in Djocja mijn portefeuille heeft gemoerd. Lekker volk die inlanders! 't Is beroerd. Ik was hier gekomen vol sympathie voor die lui. Nu vertrouw ik er niet een meer. -
De p. avond van eergisteren waar 'k zoo tegenop zag, is nogal goed afgeloopen. We hadden niet veel te doen. Alleen maar zoo nu en dan tusschen 't dansen in wat liedjes te zingen en moppen te verkoopen. 'k Had graag meegedanst, maar wat zal ik daar met zoo'n ‘mesjoggene sjikse’Ga naar eind32 aan 't ronddraaien gaan, nu 'k mijn Fieps niet meer heb om mee te walsen! Als ik in Holland terugkom dansen we allereerst weer de Valse des Apaches, van onze eigen vinding, weet je wel, die waar Stallie en z'n vrouw zoo bang voor waren omdat Swiep - och arme! - het er zoo van te pakken kreeg. Als ik in Holland terugkom.... Hoe lang zal dat nog wel duren.
Sedert jij er zit krijg ik heimwee. Zeg, Fiepsekind, zou Kimmel nog terug komen? Zoo niet, dan is er heel veel kans dat ik met Chrispijn en z'n VrouwGa naar eind33 combineer. Zou jij dan ook maar weer niet liever hier komen? Of heb je misschien alweer engagement gevonden in 't lieve Vaderland? 't Moet daar anders, hoor ik, in de tooneelwereld 'n herrie van je welste zijn.
Blij dat 'k er uit ben. Chrispijn en z'n vrouw spelen nu samen éénactertjes en dragen voor. Ze krijgen veel te doen en zijn tevreden. Je moeder en SpoorGa naar eind34 liggen heelemaal stil - 'k bedoel natuurlijk wat werken betreft; voor 't overige weet ik 't niet.... - en schijnen nergens wat te doen te krijgen. ‘Phine’Ga naar eind35 gaat kunstavonden geven, waar ze Multatuli wil verkrachten. Dat lieve mensch maakt zich vrijwel bespottelijk met haar malle pretenties, die ze zeker van haar vroegere man heeft afgekeken. Jammer dat ze hem toen z'n kunst oòk niet heeft afgezien; want wat ze presteert lijkt wel snert.
Zeg, Fieps, denk eraan, dat je me vooral ook geregeld op de hoogte houdt van je artistieke verrichtingen. Daar stel ik meer belang in dan in je galante avonturen waarvan de verhalen me maar beroerd en ongerust maken. Dat je elkaar die dingen vertelt als je bij elkander bent is wel leuk, omdat je dan meteen 't gevoel heb: ‘ja, ze heeft wel veel met anderen geflirt, maar ze is nu toch weer geheel van mij.’ Doch als je uit brieven daarover lezen moet, dan geeft je dat 't onbehaaglijk gevoel van: God weet welk gevaarlijk type haar op 't oogenblik 't hof mag maken. 'k Moet nu ineens denken aan 'n zin uit 'n vroegeren brief: ‘Ik ben niet jaloersch’.... Jawel, Stosz, frissche morgen. 'k Ben wel jaloersch. Als 'n tijger. Pas maar op, hoor! - Intusschen heb ik om je dolkgevecht met dien Inlander en om MedeaGa naar eind36 in haar hemd zeer hartelijk gelachen. Als je nu voortaan s.v.p. maar wilt bedenken dat ik mij bij uitsluiting van ieder ander 't privilege voorbehoud om jou in je hemd te zien. Terwijl 't dan aan mijn beleefdheid zal worden overgelaten of ik ja dan neen dat chemise-tje verwijderen wil. Oh, Jezus, mijn Fieps, waarom zit je toch zoo'n ellendig eind van me af! Ik verlang zo krankzinnig naar je. Nu schei ik uit, want als ik weer op dàt thema kom, raak ik niet uitgeschreven. Tot slot plaats opgave: 5 juni Pasir MalangGa naar eind37 bij Bandoeng, 10 juni tot 15 id. Batavia. Dan Benkoelen enz.
En uit elke plaats, waar ik zit, hier of ergens anders in de wereld, gaan mijn liefste gedachten uit naar mijn zigeuner heks, mijn zwarte Fieps, die ik in m'n armen zou willen nemen en zoenen over haar gansche heerlijke corpus tot ze om genade smeekte aan haar
mannie.
In Nederland aangekomen gaat Fie werk zoeken. Zij schrijft sollicitatiebrieven aan Eduard Verkade van De Hagespelers, Herman Heijermans van de Tooneelvereeniging en Willem Royaards van het n.v. Het Tooneel.
Deze laatste wint inlichtingen over haar in bij de acteur Jan Musch, met wie zij in Nederlandsch-Indië was geweest.
Medan, 16 juli 1909.
Mijn allerliefste Fiepsevrouwtje, Eindelijk na veel gezwerf, veel gedar en veel gedonder - o pardon, je hebt me 't vloeken verboden! - eindelijk dan kom ik er eens toe je rustig te schrijven. In plaats van naar Benkoelen zijn we eerst naar Medan gegaan. Vandaar, dat al jouw brieven door elkaar zijn geraakt... Maar daarover straks. Hier in Deli en Langkat hebben we 't dadelijk overdreven druk met engagementen gekregen en louter door toeval heb ik eindelijk vandaag - nog wel op 'n ‘hari besar’Ga naar eind38 - vrij gekregen, doodop van 't reizen en sjouwen in 'n overweldigende hitte. En nu zit ik dan in de rust van den middag, omdat ik te moe ben om te slapen, te schrijven aan mijn Fieps, te beantwoorden haar dikke gezellige brieven, die inderdaad niet héél erg op ‘minne-brieven’ lijken, maar die ik toch pleeg te lezen en te herlezen in hun vollen omvang, tot ik ze bijna uit m'n kop ken.
Nu echter, vóór alles: zaken doen en ernstig zijn. Je brieven heb ik, zooals ik reeds schreef, niet in de goede volgorde gekregen. Bovendien schrijf je met maagdelijke - pardon, met vrouwelijke - schroomvalligheid over 't meest belangrijke punt en nu weet ik niet zeker: krijg je jà of krijg je néé 'n kindje van me. Jà 'n kindje - goed. Nee 'n kindje, oók goed. Al die rariteiten van weghelpen en verhinderen, al die onzinnigheid van gewetenlooze kwakzalfsters en mesjogge doktoren zet je maar gauw uit je donkere bol. Als jij 'n kind onder je hart draagt, dat wij samen in onze mooie jonge hartstocht hebben doen ontstaan, dan heeft dat schepseltje het hoogste recht om te leven en moeten wij samen dat recht eerbiedigen en voor dat leven de verantwoordelijkheid op ons nemen. In dat geval begin je met, zoodra je 't nodig vindt, jezelf aan de gewone gemeenschap en daarmee aan 't geklets van de menschen te onttrekken. Je zoekt ergens in de stilte, dus buiten, een rustig verblijf - met 'n goeien dokter svp! - Daar breng je dan zoo kalm als je mogelijk zal zijn je kind, ons kind, ter wereld, verzorgt 't den eersten tijd en besteedt het daarna uit of houdt het bij je, al naar je zelf wilt.
Hoe het in mijn geval als reeds - getrouwd man moet gaan met het zgn. ‘echten’ van zoo'n ‘natuurlijk’ kindje moet ik nog informeeren, maar ik beschouw het natuurlijk nu en voor het vervolg als mijn kind. Je schrijft met de jou eigen kinderlijke trots, die ik altijd zoo leuk heb gevonden, dat je ‘goddank zelf de capaciteiten bezit om niemand anders tot last te worden?’.... Hoera! Maar.... je zult je onderdanigen dienaar toch wel willen toestaan om ook voor 'n deel zijn aandeel te nemen in de financiële gevolgen welke zoo'n geval na zich sleept. Zoodra 't noodig wordt stuur ik je maandelijks of driemaandelijks een toelage. Je weet hoe wij artisten 't hebben: nu eens rijk, dan weer arm. Je zult dus zelf wel begrijpen, dat ik geen toelage kan geven als 'n CroesusGa naar eind39 en dat je wel degelijk de eigen capaciteiten - bovenvermeld! - rendabel zult moeten maken.
Maar op die manier zullen we ‘entre nous’Ga naar eind40 ons kindje wel door de wereld heen helpen. Ik moet je eerlijk bekennen: 'k vind het geen geval om ongelukkig over te zijn.
Ja, natuurlijk 't geeft 'n hoop geleuter, vooral in dat p. Holland en daarom was 't misschien beter als 't niet zoo was, maar voor 't overige ken je mijn lijfspreuk: ‘le monde et son moral, je m' en fiche.’Ga naar eind41
Maar éen ding, Fiepsje, vind ik beroerd en daar wil ik nog even ernstig over schrijven vóor ik misschien strakjes 'n meer frivolen draai aan m'n brief geef. Dat eene ding is je ‘haat’ tegenover mijn Vrouw. Je weet: als er iemand is die heftige gevoelens tolereeren kan, niet alleen, maar ook zelf vaak koestert, dan ben ik dat. Maar ik gedoog
nooit, dat mijn gevoelens de overhand krijgen op m'n gezond verstand. En die ‘haterij’ van jou is - passez moi le motGa naar eind42 - onzinnig. Wat bliksem, ik houd dol veel van jou, dat weet je, en als je eventueel moeder wordt van 'n kind van mij, dan zal ik zoodanig nog meer van je houden....
Maar moet ik nu daarom maar gansch vergeten en van mij vervreemden een andere vrouw, waar ik jaren vol lief en leed heb doorgemaakt, die zich in voor haar zeer moeilijke omstandigheden tegen mij zeer liefdevol, trouw en toegevend heeft getoond en mij bovendien twee schatten van kinderenGa naar eind43 heeft geschonken? Kom, kom, Fiepsenburg - hoe vind je die naam!! Haute nouveauté!Ga naar eind44 - ik geloof, dat ik minder aanspraak op jouw liefde zou mogen maken, wanneer ik inderdaad zoo'n ondankbare hond zou zijn.
Maar jelui, vrouwen - inférieure schepselen als jelui nu eenmaal bent - jelui vrouwen zijn allemaal zoo vervloekt exclusief in je liefde! Als 'n man van je houdt en ruim van hart en vrij van conventie genoeg blijkt om ook nog 'n andere lief te hebben, dan jammeren jelui dadelijk, ‘Ochgotochgot, daar gaat mijn portietje liefde!’
Nee, mijn lieve, beste dikke FiepsGa naar eind45, liefde, goeie krachtige mannenliefde is geen portie vanille-ijs, die òpraakt als je er met z'n velen van lepelt....
Het is als de ether, die de schepping doordringt, als de lucht waarin wij leven, als de groeikracht in de natuur, onuitputtelijk, onbekrompen, alom zich spreidend.
En nou hoor ik je al zeggen: ‘O, jeminé, dat schrijft-ie zeker als inleiding tot de bekentenis, dat-ie weer 'n galant avontuur aan de hand heeft. “Maar, neen hoor, gezellige jaloersche, zwartoogige Fieps, je hoeft je van al je droomen over 'n blonde vrouw - of was 't 'n bruine - niets aan te trekken. Nu ik jou eenmaal ken zal de ”ware Jozefine’ zich niet zo gauw voor mij vertoonen. Jozefine.... lieve God, dat doet me ineens aan Phine Spoor denken. Weet je dat die in Soerabaia is opgetreden samen met Mignon?Ga naar eind46 Wat 'n stel, zeg! De kritiek luidde, dat de decors prachtig waren. ‘Het succes matig. Applaus hoofdzakelijk van schoolkinderen.’ De onderstreeping is van mij.
Als je deze ontvangt is Kimmel zeker alweer met 'n troep op reis. Ja, 't is en blijft 'n handige kerel. Maar of 't een prettige verhouding zal worden tusschen hem en Musch... nou, ik heb er niet veel verwachting van. 'k Hoop dat jij gauw een engagement zult vinden. Anders maar 'n poosje zuinig leven en niet te veel mooie japonnen koopen ‘om Fie de Vries, de oogen mee uit te steken!’
In Singapore kocht ik 'n nog al leuke boa voor je van kleine donkergrauwe struisveren en stuur je die op, zoodra ik hier 'n ‘Huysertje’Ga naar eind47 heb kunnen ontdekken. Tot nu toe had ik daar geen tijd voor. Wel zag ik hier in 't Hotel de groote Huyser zelf met z'n zuster die nu bij hem op St. Cyr woont. Hij keek mij zeer vijandig aan en scheen allerminst geneigd de kennismaking te hernieuwen. Kan mij doodvallen. Trouwens onze onderlinge bekendheid moet bijster vaag zijn geweest, want ik herkende hem helemaal niet; hoorde alleen, dat hij Huyser was. 't Gaat ons hier overigens goed. De tijden der ‘rijke Delianen’Ga naar eind48 zijn voorbij. Ze jeremiëren allemaal even hard over slechte tijden en mislukte oogsten en betalen je met kermen en zuchten f 200,- garantie. En je hebt van het intellectueel en moraal gehalte der heren niets te veel gezegd. God, god, wat 'n gemêleerd ploertenzoodje, enkele goeden niet te na gesproken.
Max en ik zullen hier zeker nog wel tot half augustus moeten zijn, gaan dan naar Atjeh, vervolgens via Pabang en Pinang naar Singapore, waar we voor de Eng., Holl. en Duitsche clubs moeten optreden. Dan naar Deli terug om dwars door Sumatra naar Padang te wandelen. Eerst dan naar Benkoelen en Redjang Lebong. Stuur je brieven voorloopig maar Poste Restante Singapore.... en laat ze vol staan met goeie berichten. Dat je zoo'n dikkert wordt vind ik leuk, al vond ik toch al je armen zacht en lief genoeg als ze maar om mijn hals heenlagen.
Laat ik daar maar liever niet aan denken. Dat maakt me ‘zoo raar’ en.... ik heb er in mijn droomen al last genoeg van. 'k Schei uit met schrijven, want nieuws dat je interesseeren kan heb 'k verder niet. Max wacht elk oogenblik zijn huwelijksvonnis.Ga naar eind49
Dag, mijn allerliefste Fiepsje. Stuur me weer, gauw 'n paar van je gezellige brieven. Ze mogen zoo lang zijn als je ze maken wilt. Mijn liefste gedachten voor jou en een zoen op je prachtoogen en je ondeugende mond van
je mannie
Medan, 4 augustus 1909.
medan hotel maatschappij.
Mijn allerliefste Zigeuner Fieps, gedane zaken nemen geen keer en daarom zal ik er maar niet over mopperen dat je jezelf aan groot gevaar hebt blootgesteld door die wegmakerij van ons kindje. Mijn brief waarin ik je dat afraadde heb je nu al wel gekregen, maar te laat om je van je plan af te houden en nu is 't anakje soedah habisGa naar eind50. Ik had me anders al heelemaal ingeleefd in 't idee, dat ik in Holland een tweede huishoudentje zou hebben, maar 't is waar, zoo'n kleine peuter had jou misschien in je carrière geen goed gedaan. Ter dekking van de onkosten van al je ‘strapazzen’ zend ik je ingesloten een wissel van f. 100,- te halen van de Javabank.
En nu nog even 'n antwoord op je vraag: wàt ik van je verwacht en hoè ik in Holland tegenover je zal staan.
Kom ik in Holland terug, - àls ik terugkom - dan vindt je in mij je hartstochtelijke amant terug, dezelfde die je in Djocja en Semarang in zijn armen sloot en zijn hart liet kloppen tegen 't jouwe. Dan vindt je in mij terug de man, die zich voor alles wat jou aangaat meer dan voor iets anders interresseert, die trotsch zal zijn op je succes en voor zoover in zijn macht ligt, je helpen en raden zal bij je werk. Kortom, dan vindt je in mij weer de ouwe Swiep, verliefd op je als altijd, maar die ook altijd weer de hinderpaal kent die tusschen hem en jou staat, nl. zijn huwelijk, zijn vrouw en zijn kinderen. Want daaraan is nu eenmaal niets te doen. Ik heb vroeger en ik heb ook den laatsten tijd wel eens aan scheiden gedacht. Maar ik kan niet buiten mijn kinderen en die kinderen verbinden weer steeds hechter aan me (en) mijn vrouw. 't Verlangen naar mijn kinderen maakt dat ik ze uit (over) laat komen en natuurlijk komt dan mijn vrouw mee. Binnen 'n maand zal 't wel weer spaak loopen, maar in Godsnaam. Misschien vluchtte ik dan weer uit Indië naar Europa zooals ik vroeger van Europa naar Indië vluchtte en dan kom ik natuurlijk bij jou. - En wat ik dan van jou verwacht? Wel dat ik in jou weer mijn heerlijke, temperament- en sentimentvolle Fieps zal vinden, niet zóódanig door andere aanbidders in beslag genomen, dat ze ook nog wel een oogenblikje voor haar ouwen Swiep over heeft. Dan herleven we onze herdersuurtjes, trekken ons van 't geleuter der menschheid niets aan en..... maken misschien weer zoo'n heel klein kindje. Afgesproken? Goed.
Ik vind 't heerlijk, dat je bij Royaards terechtgekomen bent. Werk er maar hard en laat de wereld van je spreken. Alleen vergeet dan in je glorie den armen liedjeszanger niet! - Ik zit op 't oogenblik vreeselijk gehaast te schrijven - zooals je aan m'n schrift wel kunt merken - want straks gaat mijn trein en morgen heb ik voor 't sluiten van de mail geen tijd tot schrijven meer. Vanavond nl. optreden. Gisteren is je moeder en Spoor hier aangekomen, ook MignonGa naar eind51. Ze leggen overhoop met Chrispijn. 't Ouwe liedje. Wij hebben 't hier druk. Werkten onlangs ook nog in 'n amateurcircus als muzikale clowns mee. Leuk maar vermoeiend. 15 aug. reprise. 14 aug. cabaretavond. Ik zal je missen. Trouwens dàn niet alleen. Want missen doe ik je al zoolang je van me weg bent. Blijf van me houden, Fiepsevrouwtje, zooals ik van jou hou. Blijf aan me denken met zooveel liefde en innigheid als ik op 't oogenblik denk aan jou, terwijl ik in gedachten - helaas maar in gedachten - je mooie oogen en je goddelijk-warme mond zoen.
Dag, lieveling,
je man.
Naamloze Vennootschap: ‘Het Tooneel’, Amsterdam.
Dir.: Willem Royaards.
Contract
Willem Royaards ter eenre, als gemachtigde der Naaml. Venn. ‘Het Tooneel’, te Amsterdam en Sofie Carelsen, tooneelspeelster te Amsterdam, ondergeteekende ter andere zijn overeengekomen als volgt:
De ondergeteekende ter andere verbindt zich van af 1 September 1909 tot en met den 30sten April 1910 bij alle middag- en avond-voorstellingen, ook bij Zondagen en algemeen erkende feestdagen, welke in voornoemd tijdsverloop door of vanwege de ondergeteekende ter eenre zoowel in als buiten Amsterdam, zullen worden gegeven, alle partijen te vervullen, welke haar zullen worden opgedragen, een en ander geheel ter beoordeeling van of vanwege ondergeteekende ter eenre.
Voor de instudeering van eene nieuwe rol zal minstens 8, doch hoogstens 14 dagen tijd worden gelaten, te rekenen van af den dag, dat haar de rol is opgedragen.
Ondergeteekende ter andere voor hare werkzaamheden hiervoren vermeld, ontvangt een salaris van zestig gulden per maand.
Ondergeteekende ter andere verplicht zich geen verbintenissen als tooneelspeelster te zullen aangaan, gedurende den loop van dit contract en mag gedurende dien tijd hare medewerking zonder voorkennis en toestemming van de ondergeteekende ter eenre aan geen andere voorstellingen van welken aard ook, verlenen.
Aldus in duplo opgemaakt en geteekend te Amsterdam, den 16 Juli 1909.
n.v. ‘Het Tooneel’, te Amsterdam.
Willem Royaards
(22 augustus, 1909)
a/b ss. Van der Capellen
Van de k.p.m.Ga naar eind52
Zooals je ziet, Fiepsekind, ben ik op 't oogenblik aan 't ‘varen, varen over die baren’, waag ik het veege lijf op de diepblauwe golven der Straat van Malacca. 'k Ben op reis van Medan naar Atjeh, bleef in eerstgenoemde plaats veel langer dan oorspronkelijk mijn plan was, nl. twee maanden. We hadden daar en in de buurt ervan zooveel werk te doen, dat we niet eerder weg konden. Wàt we er allemaal uitvoerden vertel ik je straks. Eerst mijn verdere reisplan. Dan loop ik tenminste niet de kans, dat je niet meer weet waar ik ‘uithang’, zoodat ik me het genot zou moeten ontzeggen van je gezellige, lange, onderhoudende en vooral lieve brieven, waartegen ik alleen dít bezwaar heb, nl. dat ik tegen jouw twijfelingen of ik nog wel van je houd niet onmiddellijk en met kracht kan protesteren. - Eens en voor al, mijn lieve Fieps: ik houd van je en blijf van je houden m'n leven lang, tenzij jij eens naar me toekomt met de boodschap dat er een ander is gekomen, die meer recht heeft om van je te houden, dan ik. Eerst dan, maar eerder ook niet, trek ik me terug, al blijft het zelfs dan nog 'n groote vraag of ik daarmee ook mijn liefde voor jou zal weten terzijde te stellen. Want die liefde van mij, dat weet je, is 'n wonderlijk ding, tyranniek en eigenzinnig in hooge mate. Ze komt ongevraagd en verdwijnt niet op bevel. Je herinnert je nog wel, dat ik eerst heelemaal niet van zins was om op de ‘hooggeachte mejuffrouw Carelsen’ verliefd te worden, en toch... Enfin, laten we geen zorgen maken voor den tijd. Er komt in 't leven van elk mensch een tijd, waarin hij zijn eerste ware liefde vergeet voor 'n ander. Zoo zal het jou ook wel gaan. Waarschuw me dan gerust, Fiepsevrouwke. 't Zal wel 'n harde teleurstelling of liever 'n droeve tijding voor me zijn, maar aan harde teleurstellingen en droeve tijdingen is
‘schrijver dezes’ in den loop van zijn veelbewogen leven wel gewend.... Waar was ik ook weer = oh ja, aan mijn reisplan. (Ik had zo'n beroerde pen, dat ik maar met potlood ben gaan schrijven. 'k Hoop dat je 't zal kunnen lezen).
We gaan dus nu naar Atjeh. Op 't uitvoeringsplan staan Sabang, Kottah Radja, Segli, Telok Semahwé en enkele buitenposten. Geweren en revolvers hebben we bij ons. Je kunt nooit weten in zoo'n oorlogsland.Ga naar eind53 Stel je voor, dat ik nà de Berceuse van PrivasGa naar eind54 'n robbertje moest gaan vechten! 't Zou wel 'n contrast wezen!
Nà Atjeh terug naar Medan. Je moet weten, dat we ons in die plaats 'n zeer grooten vriendenkring hebben gemaakt - waartoe je vriend Huyser nog altijd niet behoort - die verlangend is ons nog eens in Medan te hebben. We werkten daar onlangs ‘voor noppes’ een paar maal mee als clowns in 'n amateurcircus en nu willen ze ons feestelijk 'n souvenir aanbieden. Ook hebben we er veel succes gehad met 'n Ueberbrettl,Ga naar eind55 waarbij o.a. meewerkten Chrispijn en vrouw, Cato de Jaeger en Kimmel. Laatstgenoemde had ik niet gevraagd, maar hij drong zich vrijwel op. Na de pauze speelde Chrispijn met Rüphan - die je ook kent - en Max een zgn. serenissimus-scène.Ga naar eind56 Maar 't was lang en vervelend. De menschen zeiden later ‘als P. er niet bij is, is er geen aardigheid aan.’
Ik in m'n nopjes, dat snap je. Want van de publieke waardeering moet je 't toch maar hebben. Kimmel brengt - zegt hij - in mei 'n Ueberbrettl gezelschap uit en bood mij f 1200 per maand, wanneer ik als conférencier en directeur wil optreden. Ook Chrispijn loopt met dergelijke plannen rond. Tusschen die twee is 't natuurlijk weer hommeles. Hun troep is veel te klein. Ze kunnen niets spelen zonder hulp van amateurs. Zoo speelde Rüphan de rol van de vader in ‘Vriendinnetje’,Ga naar eind57 dat tamelijk succes had. Nu repeteren ze ‘'t Kamerlid’Ga naar eind58 Cato de Jaeger in jouw vroegere rol. Ik vrees dat het n.i.t.Ga naar eind59 langzaam maar zeker ten ondergang neigt en ofschoon Kimmel nu wel zegt, dat hij met mijn naam nieuw vertrouwen en succes wil trachten te verwerven, begrijp je, dat ik er niet veel voor voel met hem in zee te gaan.
Toch geloof ik, dat er binnen afzienbaren tijd wel verandering in mijn plannen zal komen. Het verschil tusschen Max en mij als amateur en beroepsartist treedt langzamerhand te duidelijk aan den dag en wordt hinderlijk bij ons werk, waarvoor hij niet het minste hart heeft.
Zoo juist weer een staaltje: wetende dat hij in Atjeh menigmaal geen piano zal vinden en dus op zijn orgel voor accompagnement zal zijn aangewezen laat hij rustig dat instrument in Medan bij den reperateur staan!
Ik woest natuurlijk en hij - als altijd - overschillig. En zoo zijn er meer dingen. Hij komt met 'n half stuk in op de uitvoering, accompagneert beroerd, kortom, hij drijft me hoe langer hoe meer ertoe een eind aan onze verbintenis te maken. Ik laat me alleen nog daarvan weerhouden door de gedachte aan zijn toekomst- en huwelijksplannen.Ga naar eind60
27 augustus 1909.
Atjeh Hotel Koeta Radja.
Deze brief heeft, zooals je ziet, Vrouwtje, 'n heelen tijd stilgelegen.
Aan boord werd ik bij 't schrijven gestoord, in Sabang aangekomen moesten we dadelijk optreden, eindelijk in Koeta Radja gearriveerd kreeg ik weer een aanval van malaria - die ik op de Oostkust heb opgedaan - en lag ik met zware koorts te bed. (Dat is mij in Medan ook al 'n paar keer overkomen. En jij was er niet eens om me te verplegen!). Nu schijnen de koortsaanvallen weer voorbij en op mijn voorgalerij, bij de liefelijke tonen van een of andere bataljons- of regimentsmuziek, die je hier den ganschen dag hoort, hervat ik mijn papieren praatje met jou.
Ik was nog altijd bezig met het vertellen van mijn reisplan (dat ‘afdwalen’ is een van de vele gebreken van den ouderdom!). Welnu, van Medan af maken we dan even 'n uitstapje naar Singapore, waar de Holl. en de Duitsche Clubs ons uitgenoodigd hebben. Dan keeren we naar Medan terug, gaan logeeren bij Van Vollenhoven op Bandar Baroe,
steken het Toba meer over en trekken dan in tien dagmarschen naar Fort de Kock. Dan volgen Padang, Benkoelen, Redjang Lebong, Palembang - terug Batavia. Hoelang of dat nu allemaal duren zal, waar ik dus op dien en dien datum zal zitten, dat kan ik je waarachtig niet vertellen, Fiepsjelief.
Maar stuur maar naar elk van deze plaatsen brieven poste restante, dan zal ik overal trouw informeeren en me laten nasturen. 't Is en blijft bedonderd - als ik 't zoo eens zeggen mag - dat we zoo'n end van elkaar zitten want zoo'n correspondentie waarbij je altijd maar om de twee maanden antwoord op 'n brief kunt hebben is toch eigenlijk niet je dàt. En bovendien, 'n brief blijft maar 'n brief. Als ik bijvoorbeeld jouw brieven lees, die zoo echt natuurlijk zijn en zoo heelemaal jezelf weergeven, dan krijg ik altijd zoo'n hevig verlangen naar je zelf, om te hooren praten - laten we maar zeggen ‘ratelen’ - zoo hup-hup van 't eene onderwerp op 't andere, om je in je levendige, donkere oogen te kijken... en om je op je heerlijke wellustige mond te zoenen. O, Jezus, Fieps, ik heb vannacht als 'n gek naar je liggen te verlangen, klaar wakker, maar aldoor denkende aan jou, gloeiend over m'n heele body. En weet je waar 'k nou zoo'n duivelschen zin in heb? Jij hebt mij vannacht gepest door aldoor net te doen of je bij me was, terwijl je er toch niet was in werkelijkheid, zoodat ik lag te kronkelen in wanhopige wellust. Datzelfde wou ik jou nu ook aandoen. Ik wil je plagen met heerlijke herinneringen tot je, zooals ik, met uitgespreide armen ligt te hijgen en te steunen van zoet verlangen. En nu ga ik 'n herinnering ophalen uit ons korte maar goddelijke liefdeleven. Neen, niet een van onze ‘huwelijksnachten.’ Die moet jij - als je durft - maar eens voor mij beschrijven. Maar een van die avonden, als we eindelijk, los van ons werk en van het dronken oranjetuig,Ga naar eind61 voor onszelf mochten gaan leven... ik geloof dat 't 'n cabaretavond was en je zag er uit om mee weg te loopen, ondeugend als de bliksem en vol teedere beloften van genot. Onze geëerde mannelijke clientèle zat je om zo te zeggen op te eten met de oogen en ik... ik liet ze rustig kijken, wetend, lieveling, dat je van mij wilde zijn. - Eindelijk konden we de kast dicht gooien en we namen 'n kossongGa naar eind62 - Wat zijn 't toch eigenlijk wel leuke intieme dingen, die slecht - onderhouden, ratelende rijtuig parodieën. Als je zoo de kap dichthaalt en dicht bij elkaar zit, dan verlang je niets beters.
En we zitten dicht bij elkaar, niet Fiepsevrouwtje? Heel, heel dicht. Ofschoon we elkaar in 't donker haast niet zien kunnen, want er is geen maan, alleen maar wat sterren tusschen regenwolken in. Maar zien we elkander niet, we voelen elkaar des te beter. Je donkere kop ligt op mijn schouder, mijn arm heb 'k helemaal om je heen geslagen, zoodat mijn hand nog de zoete welving bereikt van je zachte borst, die trilt onder de aanraking van mijn vingers. En onze monden liggen op elkaar, onze warme lippen samengesmolten in een lange, vurige kus die ons heele jonge lijf doorsiddert en onze lichamen in vol verlangen naar samenzijn doet dringen tegen elkaar. Ja, en ik heb nog altijd mijn eene hand vrij, die hand, weet je wel, die zoo ondeugend, zoo brutaal - doortastend en zoo onafwijsbaar kon zijn. En die hand zoekt nu zachtjes je grootste heerlijkheid, dat diep verscholen altaar, waar de liefde haar heiligste offers brengt..... Je lange japon lijkt zoo'n ernstige weerstand, maar 't is 'n weerstand in schijn die voor die brutale hand wel spoedig wijkt, en dan schijnt er een ondeugend sterretje van bovenaf als met 'n knipoogje op je bruine kousen, waarmee ik je altijd - 'k weet niet waarom - net 'n schoolmeisje vind. Langs je stevige kuiten die ‘daarboven’ veel heerlijks beloven, glijdt mijn hand zacht - strelend omhoog en onder mijn vurige zoenen zucht je: ‘niet doen, och God Swiep, niet doen’, maar je meent 't niet, wel Fieps, mijn schat, mijn heerlijke zigeunervrouw? Swiep mag wèl doen, wat niemand anders mag? Kom, we zijn allebei jong en sterk, en in ons bruist het levend verlangen om eén te zijn. Voel maar hoe in mij zoo goed als in jou het bloed, het levendragende bloed omhoog steigert..... En schuchter glijdt jouw zachte meisjeshand liefkoozend om mijn gloeiende liefdelans, die trilt van verlangen naar 't heerlijke tournooi dat hem wacht. En de vijf brutale indringers daar beneden klimmen steeds hooger, over je sterke
ronde knie omhoog langs je zachte dij, die niet eens - o shocking Margariet!Ga naar eind63 - in een zedig pantalonnetje verborgen is, (Werd er misschien bezoek verwacht?) tot onder 't fluweelen, kroezende haar je teedere minnekelk siddert onder de streeling van mijn hand.
Oh, en voel je nu, hoe extaze ons aangrijpt, hoe woest verlangen ons overmeestert! Voel je dat ik niet meer rustig blijven kàn! Wat deert mij de wereld rondom? De slapende stad, de slapende rivier, de slapende ‘sirz’Ga naar eind64 op den bok?
Voor óns de liefde, voor ons de zaligheid van 't zich geven in jonge hartstocht.... En met nauw bedwongen geweld werp ik me voor je neer op m'n knieën en kus je je gansche lijf en richt me dan langzaam weer op in de teere omstrengeling van je slanke beenen. En ik druk je tegen mij aan onstuimig en onbedwongen en mijn lijf dekt 't jouwe, en zwijmelend van geluk dring ik, je man, binnen in de zalige, vochtige, gloeiende heerlijkheid van je jonge lichaam. Oh, mijn God, liefste, lieveling, wat zijn we gelukkig! In extaze, in bedwelming van bevredigd verlangen kussen we elkaar en stamelen elkaar fluisterend de betekenis van onze zaligheid toe. Vòel je nu, hoe ik je liefheb, kind. Voel je nu dat je 't recht had je aan mij te geven. Vòel je, als ik in hoogstgerezene verrukking mijn leven, mijn gansche bestaan, al mijn begeeren, al mijn energie, al mijn mensch - en man zijn in jou uitstort, vòel je dan dat wij eén zijn?
En begrijp je nu, als ik zoo me denken kan ons samen, als ik zoo mij herinneren kan, als ik zoo schrijven kan, dat jij waarachtig niet bang hoeft te zijn dat jouw Swiep je vergeten zal. Oh, zeker, ik ben 'n flirt en 'n Don Juan en ze vertellen veel slechts van me dat waar is. Maar daarom ben ik toch Goddank nog wel tot hooge, heerlijke, zich - gevende liefde in staat.
Hè! Ik weet niet precies meer, wat ik allemaal gescheven heb. Ook niet of je 't nog wel zult kunnen lezen. Ook niet of je 't wel zult hebben willen lezen. Misschien heb ik je vreeselijk geshockeerd, maar in Godsnaam, ik moest mijn hart eens even uitstorten. En heb ik je nu niet 'n enorm - langen brief geschreven? Zeer verlangend ben ik naar 'n antwoord hierop. 'n Antwoord in denzelfden geest? Of durf je dat niet? -
Over je artistiek succes in Nederland verheug ik me zeer. Ga zoo voort mijn dochter en met groote trots en steeds groeiende liefde zal [ik] aan je blijven denken.
Je Swiep.
Ik durf waarachtig dezen brief niet over te lezen. Zijn er drukfouten in, dan moet je me maar excuseren hoor. Dag, lieve schat van me. In gedachten lig ik in je armen en zoen je op je slechte, goddelijke, hartstochtelijke mond.
p.s. Oh, zeg, voor ik 't vergeet. Hoe heet in Godsnaam die ‘zwager van mijn vrouw.’ Zwagernamen in mijn familie zijn: Romeny, Schelfhout, Maas, Vermaas, Van Trooyen, Pothuis en de Lange. Alleen de laatsten zijn eigenlijk zwagers van mijn vrouw en daar komt geen aa in voor. Ik maakte de dichtgemaakte enveloppe weer open alleen om dit te schrijven. Vergeet dus 't antwoord niet.
Ik ben, openhartig gezegd, niet weinig trotsch op de prestaties, die Pisuisse en ik in Atjeh en de Gajoelanden getoond hebben.
Als jonge Nederlandsche verslaggevers, die nauwelijks aan het vreemde tropenklimaat gewend waren, trokken we de Atjeh-uniform aan en gespten de klewang om. We sloten ons aan bij de gevaarlijkste expedities, die in die dagen door het keurkorps der marechaussees ondernomen worden. En die tochten dwars door het schier onbegaanbare oerwoud van het Atjeh'sche hooggebergte waren geen kinderspel! Het bivak Lam-Meulo op de oostkust, waar kapitein Jhr. Boreel toen commandeerde, werd ons uitgangspunt.
We hebben de klewangs uitgetrokken als we door het hooge gras, de alang-alang gingen, en elk oogenblik een verraderlijken aanval verwachten konden. We zijn van uit de omliggende heuvels niet zelden heftig beschoten en onze dappere geleider op de eerste reis, luitenant van Gheel Gildemeester - hij is thans reeds tot kolonel op Java opgeklommen - heeft stellig vaak gehuiverd voor de verantwoording, die hem door onze aanwezigheid in zoo gevaarlijke streken op de schouders gelegd was. We hebben het niet bij het binnenland van Atjeh gelaten, maar zijn ook het Gajoelandgebergte ingegaan en maakten de toen nog waaghalzige reis langs de groote bivaks aan de Oostkust. Maar onze recordprestatie werd toch nog een geheel andere klimpartij, die 22 dagen duurde. Van Medan uit trokken we met 80 man dekking de Bataklanden in, vandaar naar het Alas-hooggebergte, waar de rivier ‘banjerde’ en met bovenmenschelijke inspanning een pad gehakt moest worden en ten slotte reusachtige boomstammen gekapt werden, zoodat ze een primitieve brug vormden naar den anderen oever. We hadden op al onze journalistentochten twee dwangarbeiders mee. Die droegen guitaar en orgel. Ja, zeker, ons dierbaar straatzangersorgeltje van 1907! En als we dan die officieren en onderofficrien en moegevochten soldaten op hun eenzame posten bereikt hadden, dan klonken door de avondstilte onze Nederlandsche liederen. En dan stonden dien mannen niet zelden dikke tranen in de oogen. De ‘goedgezinde meid’ was toen in het Gajoeland, en ‘het broekie van Jantje’Ga naar eind65 wapperde in den avondwind.
Ja, gemakkelijk was het leven niet! Geen kinderspel. Geen toerisme, waarbij je de dagmarschen zelf kon uitzoeken en afpassen, de gewapende Atjehers en Gajoe'ers zaten ons dag en nacht op de hielen. Niet zelden gebeurde het, dat ze 's avonds dwars door de atapkeet schoten, waarin we speelden en zongen. En dan was 't: ‘lichten uit’ en ‘patrouille naar buiten’. Waarbij niet altijd allen levend terugkwamen...
Zij lieten een foto maken en Jean-Louis Pisuisse schreef daarop voor zijn moeder, Wilhelmina Jacoba Pisuisse-Schipper:
Herinnering aan mijn tropenreis
Voor m'n Moeder, Segli 5 october 1909
J Louis Pisuisse.
In de jaren bij Royaards is Fie Carelsen één van de vele actrices. Zij heeft weinig werk. Wel wordt haar, door ziekte van Caroline van Dommelen de kans geboden de hoofdrol over te nemen in ‘De vrouw in het spel.’ In plaats van een onbeduidende dienstboderol, vervult zij nu de rol van Claire Forster.
Amsterdam, 7 Februari 1910.
n.v. ‘het tooneel’
dir.: Willem Royaards
Kantoor: Paleis voor Volksvlijt.
Mejuffrouw,
Bij deze breng ik U den dank over van de directie van de n.v. ‘Het Tooneel’ voor Uwe hulp op Zondag 6 Februari en de wijze waarop die door U is verleend, met de mededeeling, dat U hiervoor eene gratificatie van f 25 zal worden toegekent.
Hoogachtend
n.v. ‘Het Tooneel’
J. Petersen
Administrateur.
Madioen, 17 maart 1910.
Mijn arme, ongelukkige, lieve Fieps,
Wat doe je ook met zoo'n eeuwig slechten, ouwen kerel van 'n Swiep aan te leggen! Je wist toch dat het zoo'n varken was, zoo'n gewetenlooze Don Juan voor wie beminnen niets dan een werkwoord is, dat zich in alle tijden en wijzen vervoegen laat! Iedereen heeft je toch tegen hem gewaarschuwd en je verteld, dat je op allerlei teleurstelling en ellende moest voorbereid zijn. Nou, en begrijp je nu niet dat-ie allang weer ‘'n ander heeft, dus dat je wel gek bent als je nog langer aan hem denkt....’ enz. enz. enz.
Zóo ongeveer, in dien geest hoor ik al alle lieve vrienden en vriendinnen praten bij wie jij, arme verlaten minnares, je nood gaat klagen en troost gaat zoeken.
Maar mijn allerliefste Fiepsevrouwtje, moet jij je nou waarachtig zoo ongelukkig en rampzalig maken omdat er niet met elke mail zoo'n paar zijdjes volgekrabbeld postpapier van mij verschijnen die per slot van rekening ons beiden niet gelukkiger maken: integendeel, omdat we daardoor nog scherper voelen de afstand die ons scheidt! Want dit laatste viel mij op, toen ik jouw antwoorden las op mijn laatsten brief, je weet wel, die slechte ontdeugend - verliefde brief. Kijk, ik had daarin geprobeerd te vergeten, dat je een maand reizens van mij weg was, ik had gedaan of je in mijn armen lag en ik je al onze heerlijke liefdesherinneringen kon fluisteren in je oor. En 't gevolg was, dat ik terwijl ik schreef en jij terwijl je 't las ellendiger werd, omdat het maar allemaal herinnering en fantasie moest wezen. - Sedert heb ik gedacht, laat ik maar wachten tot ik terug ben en haar kan laten hooren, in mijn eigen woorden, zien in mijn eigen oogen, hooren aan mijn levenden hartslag hoe veel ik nog altijd van haar houd. Er komt meer bij: Wanneer ik jouw lieve, trouwe brieven las, je vurige verzekeringen van liefdevol geduld en opofferende moed, dan maakte ik mij wel eens ongerust. Ongerust over onze toekomst. Wàt moet daarvan worden? Wacht ons, als ik straks - d.w.z. over 'n jaar of zo - in Holland ben teruggekeerd, niets dan een scheeve, geheime verhouding, een stiekeme omgang van ‘maîtresse’ en ‘amant’? Dat zou vreeselijk zijn, en toch zie ik er niets anders van worden. Want zelfs als we maar zoo openlijk met
elkander gingen als we hier deden in Soerabaia, dan reeds zou uit elkaar vallen, uit elkaar moeten vallen mijn gezin. Ik zou mijn kinderen verliezen! Fieps, je hebt ze zelf gezien, mijn blonde schatten; begrijp je wel hoe moeilijk, hoe onmogelijk het voor mij is die kwijt te raken, willens en wetens. Ik wil toch mijn jongen zien opgroeien tot een man, knapper en beter dan ik. En mijn meisje tot een goede, hoogstaande vrouw van wier invloed ten goede uitgaat (wat je van zoo weinig vrouwen kunt zeggen!) En daartoe moet mijn huwelijk blijven bestaan, hoe zwaar 't mij ook vaak valt dien onverbreekbaren band te torschen. Trouwens - dat schreef ik je al eerder - ook aan mijn Vrouw ben ik verbonden door banden van erkentelijkheid en dankbaarheid, eerbied en hoogachting in meer dan eén beteekenis. En onder die omstandigheden kwelt mij maar aldoor de vraag: hoe moet dat met Fieps en mij? Bovendien, zoo dacht ik, sta ik haar niet in den weg? Verhindert niet de herinnering aan mij, dat zij haar belangstelling, haar genegenheid, haar liefde schenkt aan een man, die haar een toekomst van rustig geluk en niet - schuldige liefde bezorgen kan?
O, ik weet wel dat ik 't volgende oogenblik weer al die nuchtere solide redeneeringen op zij smijt, als ik liggende in mijn bed denk aan jou, aan je heerlijke warme lijf, aan je diepe oogen en je zachten mond.... maar toch.... maar toch kruipen telkens weer die zakelijke overwegingen in me naar boven, en dan durf ik niet meer te schrijven, aldoor bang een vuur aan te stoken in jou en in mij dat noodzakelijker wijs tot vernietiging van ons beiden geluk zou moeten voeren.
En er is nog meer wat mij in 't schrijven weerhield. Ik heb zware en moeilijke dagen achter den rug, meisje, en nog zijn al die bezwaarlijkheden en moeilijkheden nog niet overwonnen. - Je leest waarschijnlijk op 't oogenblik over onze Atjehreis.Ga naar eind66 Dat zaakje heeft ons tijdelijk financieel 'n mille of vier achteruit geholpen.
Daarbij komt, dat Max zich in ellendige omstandigheden bevindt. Zijn vrouw in Februari per ‘Vondel’ uitgekomenGa naar eind67, heeft zich aan boord blijkbaar op 'n ander verliefd: wat er gebeurd is tusschen hen, weet ik niet precies, maar - kort en goed - ze zijn alweer gescheiden zonder ooit samen te zijn geweest. Ook dat geschiedenisje met alles wat er aan verbonden is, kost Max 'n paar duizend gulden. Er moet dus verbazend hard gewerkt worden om dien achterstand in onze financiën in te halen en geld verdienen hier op Java is verdraaid moeilijk geworden. Stel je voor, hier reizen op 't oogenblik: Bouwmeester, tournée Spoor, tournée Chrispijn, tournée Kimmel (ofschoon die haast niet meetelt), Mr. Kamp, Premislav de violist, Door-Leblanc, 'n goochelaar, Köhler 'n pianist, Vincent, 'n goochelaar, Van Meurs, nog 'n zangeres en wij; deze laatsten natuurlijk allemaal op eigen houtje.
Eigenlijk maken Bouwmeester, Premislav en wij nog volle zalen, maar 't kost je ongelooflijke moeite om met al die concurrentie je dagen bezet te krijgen. Je snapt wel, dat zoo van schrijven niet veel komt, gezwegen nog van 't feit dat ik al 'n maand of langer in behandeling ben wegens onsteking in 't middenoor, 'n grapje dat - als de boel naar binnenslaat - mij ineens mijn kostbaar leventje kan kosten!
Maar!... Maar!.... Maar Fiepsenkind! Geloof jij nu heusch, dat al die grootendeels van buiten komende omstandigheden en omstandigheidjes iets, maar ook slechts iets kunnen veranderen in mijn binnenste. Heb jij nu werkelijk 'n oogenblik van mij kunnen denken, - denk je tot op 't oogenblik dat je dezen brief ontvangt nog altijd - dat ik, dat jou Swiep, niet meer van je houdt, dat ie je te ‘aanhankelijk’ vindt, dat-ie van je àf wil wezen?
Nu zal je voor je straf ineens alles om je heen vergeten, alles waar je aan bezig bent laten staan, en denken dat je bij mij bent. We zitten samen in 't stille voorgalerijtje van een of ander klein binnenlandsch hotelletje. Jij ligt op zoo'n lange stoel, weet je wel, zoo'n lage, lange rieten stoel in je groene kimono, en je slechte zwarte kop met 't haar los eromheen rust op 'n kussen, lekker - lui achterover. Ik zit bij je, naast je. Buiten schijnt de maan, maar om ons heen is alleen maar de rozige schemer van éen klein lampje.
En nu buig ik me over je heen en laat je hoofd rusten op mijn arm, en, m'n kop voorover, kijk ik je diep, diep in je donkere oogen. Zeg, Fieps, Vrouwtje, hoû Ik niet meer van je?
En dieper, buig ik me over je heen, en mijn mond, gloeiend van hartstocht dekt de jouwe, die brandend openstaat; en terwijl onze lippen zich pletten op elkaar en onze tongen in razernij elkander zoeken schokt in ons een heerlijke, zoete maar onstuimige begeerte op. En terwijl ik je slanke lichaam aan mijn borst druk vraag ik je: hoû ik niet meer van je? Moet het uit zijn tusschen ons?
Mijn hand, mijn onbescheiden hand, verliest zich in de plooien van je kimono, streelt zachtjes je warme, teedere, kloppende borst en daalt omlaag, langs de golvende lijnen van je mooie hartstochtlijf, omlaag tot daar waar de begeerte haar vervulling vinden kan.... En terwijl het in ons brult en bruischt van wellust, terwijl ik je vastknel in mijn wilde omhelzing, hijg ik in je oor: lieveling, mijn heerlijkheid, zeg hoû ik niet meer van je?
En ik neem je op in mijn armen en draag je binnen in ons heiligdom. Daar sla ik je kleeren open en leg je in al de goddelijkheid van je donkere, zuidelijkmooie naaktheid op m'n bed, en smeed mijn lijf aan 't jouwe en dring binnen in je, zoodat mijn leven en mijn liefde je als een stroom van vuur brandt onder 't hart.... En als je snikkend van genot en zuchtend van verzadigheid rust tegen mijn borst, dan vraag ik je nog eens, heel zacht, heel teer, niet meer als een verwijt maar als een nieuwe betekenis van mijn innigste gevoelens; Zeg, Fieps, mijn mooie heerlijke, hartstochtelijke Vrouwtje, zeg, geloof je nog dat ik niet meer van je hoû? En wat, mijn lieveling, wàt zal dan 't antwoord wezen, dat je geven gaat aan jouw slechte, lui-schrijvende maar woestbeminnende Swiep?
Wat zal dan 't antwoord zijn?
Prentbriefkaart: Soerabaia Kaijoon; voorzijde
Soerabaja, 3-4-1910
Zeg, Vrouwtje, herinner je je dit plekje nog? Wij zagen 't doorgaans bij maneschijn.... Soerabaia zonder jou is stom vervelend. Waarom kom je niet hier om me te helpen met m'n werk. Heb je m'n laatsten brief al en krijg ik ook antwoord?
Altijd jouw Swp.
Adreszijde:
Beste Fieps, Groeten van 'n zaterdagavond-fuifje bij Hellendoorn.
Jammer dat je er niet bent.
J. Louis Pisuisse.
In ander handschrift:
Beste Fieps, kabar apa Kottaradja - Soekaboemi tida pickirGa naar eind68 - Ik zit met Zwiep en Max fijnemans bij Hell. te dineren.
dag velen groeten van Veertje
Bovenaan de briefkaart zeer onduidelijk geschreven de naam Max.
Pisuisse heeft met een pijl daarbij geschreven: Dit beteekent Max.
Amsterdam, 17-4-1910 aangekomen.
Batavia
Afzender: J. Louis Pisuisse
journalist-chansonnier
p/a Hotel des Indes
Batavia
De achterkant van een enveloppe waarop hij zich journalist-chansonnier noemt; brief ontbreekt.
Steeds weer maakt Pisuisse, vooral in zorgelijke tijden, financiële overzichten voor zichzelf en Max Blokzijl, om deze aan zijn schulden te herinneren.
Brieven schijft hij in deze periode niet meer aan Fie.
Vanaf 21 April 1910 | ||
Voor gezamenlijke rekening uitgegeven | ƒ 1249.62 ½ | |
Te vorderen van Max | 624.81 | |
Max in voorschot genoten | 1503.05 | |
_____ | ||
Van Max vorderen in totaal sedert 21/4/10 | ƒ 2127.86 | |
Verdiend sedert 21 april F 4632.- | ||
Aandeel Max | ƒ 1852.80 | |
_____ | ||
Blijft op rekening nà 21 april te vorderen | ƒ 275.06 | |
Was reeds te vorderen op 21 april | 1222.38 | |
_____ | ||
Max aan mij verschuldigd op 23 Aug. 1910: | ƒ 1497.44 | |
Accoord bevonden 23 Aug. 1910 | ||
M.B.Ga naar voetnoot1) |
Eind september 1910 maakt Pisuisse een spotlied op het Indische regeringsbeleid, hetgeen veel beroering teweeg brengt. De definitieve versie schrijft hij op in zijn schrift (december 1910) en daarna nemen Pisuisse en Blokzijl afscheid van Nederlandsch-Indië.
Begin 1911 vertrekken zij met de Java-China-Japanlijn naar Yokohama.
Hoe zij tot deze reis komen vertelt Max Blokzijl jaren later:
‘Astra’, 1928.
We zitten in Makassar, de hoofdstad van Celebes, en wachten op een bootverbinding terug naar Soerabaja, om daar met de ‘Nederland’ naar Genua scheep te gaan. Maar men heeft ons verkeerd ingelicht. We moeten 14 dagen wachten! En dat verdraagt het onrustige journalistenbloed niet.
Twee, drie dagen houden we 't in 'n middelmatig hotelletje uit, slaan den tijd dood met tennis en kegelen, en piekeren in de ochtenduren op onze ligstoelen over wat we gezien hebben:
Zes maanden bij het Atjehleger, tweemaal dwars door Sumatra, Bataklanden en Gajoe Loeos, Nias en de Mentaweieilanden, de tin-winning op Banka, de
goudmijnen op Redjang Labong, Simau en Soelit; de komenmijnen, Deli met z'n tabak, zendingsarbeid, alle cultures op Java; groote jacht; de petroleumbronnen op Borneo; Celebes; geheel Java, waarbij zes bergbestijgingen en de hoogste kraters;
- we waren tevreden! Weinige Nederlanders hadden Indië zoo grondig gezien en bestudeerd als wij, zwervende journalisten.
Maar nu waren we voorloopig ook eerlijk gezegd een beetje ‘beu’ van de tropen. Die eeuwige zomer, dat nooit verdwijnende groen begon ons tegen te staan. En de hitte zorgde voor de rest....
En nu zouden we ten slotte in Makassar moeten stranden?
Dat nooit!!
We vroegen om de scheepslijsten en ontdekten den volgenden dag het vertrek van de ‘Tjimahi’. Naar Nederland? Neen, naar China en Japan....
‘Waarom eigenlijk niet?’ vroeg ik.
‘China?’ aarzelde Swiep.
‘Zou 'k graag zien.’
‘Japan?’
‘Moet toch ongelooflijk interessant zijn!’
‘Maar moet ik daar levensliedjes gaan zingen?’
‘Waarom niet? In de groote Fransche, Engelsche en Duitsche clubs?’
We beraadslaagden een kwartier. Voor ons doen geweldig lang! En kochten biljetten naar Yokohama, via Hongkong en Kobe.
Den dag daarop zaten we op 't vrachtschip ‘met accomodatie voor 4 passagiers’ - de ‘Tjimahi’ van de Java - de China-Japan-Lijn.
Aan boord van het stoomschip dat naar Hongkong vaart, maakt Pisuisse een lied waarin hij zijn eigen gevoel ten opzichte van de burgerman beschrijft: ‘'n Troostlied voor 'n armen artist.’
16 Febr.-27 Febr. 1911.
11 Maart 1911.
Hong Kong Club.
Telegraphic Address:
Hongclub
Hongkong
Mijn lieve, liefste, trouwe, booze en bedroefde Fieps,
Zooeven kom ik hier in Hongkong aan en vind je brief van...... 31 Augustus 1910, je laatste brief met die dikke strepen eronder, beteekenende in de leuke resolute manier, die ik van mijn nijdige Fiepsevrouw ken: ‘en nu is 't uit, uit, uit!’ Ja, en nu nog bovendien 't anwoord zoo lang uitbleef is het zeker heelemaal uit en heb je me allang vergeten - voor 'n ànder, misschien? Verontschuldigen over m'n weinig schrijven doe ik nu niet, dat weet je. Ik heb dat vroeger al eens gedaan en je weet, dat mijn gevoelens tegenover jouw zich niet naar waarde-in-frankeerzegels laten berekenen. Maar om je toch even te toonen hoe moeilijk ook zoo'n ‘geregelde correspondentie’ zou zijn, stuur ik je in dit epistel over de enveloppe van jouw brief, zoodat je aan de stempels, doorhalingen etc. kunt zien hoè lang 't duurt, voór mijn correspondentie uit 't vaderland mij werkelijk in handen komt.
O.a. Zal je eruit zien, dat je brief bijvoorbeeld van 4 Dec. tot heden hier in Hongkong Poste Restante heeft gelegen, en onder meer maar even heen en weer tusschen Medan en Amsterdam heeft gereisd....
Dat komt omdat niemand - ik zelf ook niet - vandaag weet waarheen ik morgen reizen - waar ik de volgende week zitten zal. Max en ik zijn zwervers geworden in den waren zin van 't woord, die ook nog maar niet het geringste idee hebben, wanneer wij weer ‘thuis’ zullen zijn. Van mijn Vrouw bijvoorbeeld hoorde ik al sedert September niets; ze weet niet waar ze me bereiken kan, of misschien ligt er ook van haar nog wel ergens 'n brief op me te wachten.
Waarom we dan zoo zwerven? Ik zal 't je zeggen. En dàt ik het jou zeg, mag je het bewijs zijn, dat jij nog altijd van me bent mijn ‘Seelenfreundin’, mijn verwante ziel, aan wie ik alles durf toevertrouwen wat mij op 't hart ligt, wetende dat zij in mijn zorg meevoelt en.... 't geheim tegen de onbescheidenheid van anderen bewaart! Max en ik zwerven, levende van dag op dag, omdat wij dood arm zijn en geen kans zien naar huis te komen, voilà. Hoe dat nu komt is 'n geschiedenis die ik de wel eens heelemaal zal vertellen als we weer eens ergens rustig samen zitten, jij met je mooie donkere kop tegen me aan, ergens rustig in 'n schemerduistere, warme kamer, waar je van mij alleen bent. (Of zal dat niet meer gebeuren?) Maar 'n feit is 't dat we op 't oogenblik weer even arm, zoo niet armer zijn, als toen we uit Holland weggingen. Ja, ik persoonlijk misschien niet, maar mijn debiteur is Max en die kan natuurlijk niets betalen, want die verdient niets als ik niets verdien.
We gaan nu van hier, waar voorloopig de zaken ook al weer beroerd staan, naar Japan, zonder veel moed op verbetering van den toestand, en zullen dan per boot over Amerika of per Transsiberische trein naar Rusland zien te komen. Of 't lukken zal.... 'k weet 't niet. Ik heb zoo dat ontmoedigende gevoel of niets mij meer lukken zal. Dat maakt me oud voor mijn tijd. Ik ben nu dertig en 'k voel me vijfenveertig.
Mijn haar raak ik kwijt. Al die eertijds nog tamelijk weelderige ‘lokken’ waar jij met je lieve handen over streelde, hebben me verlaten om naar alle windstreken van die heerlijkheid te gaan vertellen. En wat er aan haren nog overbleef, die worden dun en grijs.
Gesteld al, dat je niet den slechten, ondankbaren, gevoelloozen, hardvochtigen, nimmer-schrijvenden Swiep vergeten heb, en de liefde van 'n ander hebt aanvaard - zij het dan ook waar in den vorm van ‘groote vriendschap’ - ik zeg, gesteld al, dat dat zoo is, dan blijft het nòg de vraag of je den ‘ouden’ Swiep, die zoo weinig meer op dien van 1909 lijkt, nog wel zult willen accepteeren.
Want zelfs het vuur van jonge hartstocht dooft als zoo langen tijd de motregen van voortdurende zorg erop neerslaat....
Ofschoon... ik ken twee donkere oogen, die vrees ik dat vuur maar al te veel en al te hoog weer kunnen doen oplaaien.
God-god, Fiepsekind, àls toch nog de tijd weer eens daar is, dat ik jou in mijn armen mag nemen.... Ik moet er niet aan denken, want dan wordt ik beurtelings koud en warm en komt er een roode gloed voor mijn oogen.... als ik weer eens jouw hart mag voelen kloppen tegen 't mijne, jouw lippen mag voelen zwellen onder mijn brandende kussen, als weer eens mijn handen streelend mogen gaan over jouw heerlijke van hartstocht sidderende lijf, àls weer eens de tijd komt, zoo éen zalig oogenblik, dat ons lichaam en leven eén is, ja dan zal ik weer eens gelukkig, onbegrensd gelukkig kunnen zijn, en dan zal al de ellende van 't oogenblik, de zorg, de verlatenheid, de onvastheid en de verslagenheid mij een nare droom lijken, die ik vergeten wil.
Maar zoó ver, mijn liefste Vrouwtje, ben ik nog niet. De ijzeren werkelijkheid houdt me nog in haar kille armen gesloten en 't Hemelrijk is ver... En zoolang ik niets dan zorg en druk, piekerderijtjes en bezwaren op papier kan zetten.... och, laat mij zoolang maar liever niet schrijven, laat mij zoolang maar liever zwijgen.
Stuur jij mij brieven - bijvoorbeeld nu overland naar Shangai Poste restante - heerlijke troostende brieven, - je weet niet hoe die van vandaag mij juist goed doet en overeind houdt - maar wees niet boos als ik je niet terug schrijf. Met mijn zorgen en moeiten blijf ik liever alleen.
En nu neem ik, hip, - hip -, hip, drie groote sprongen over de drie dikke streepen, waarmee jij je brief besloot, ik sluit mijn Fieps in mijn armen, kijk haar diep in haar donkere, slechte, ondeugende zigeuneroogen, kus haar tot ze om genade vraagt en laat haar dan beloven, dat ze altijd weer vergevensgezind en vol warme, trouwe liefde zal blijven denken aan
haar eigen mannie.
Als ik in Nederland terugkom, maak ik in Amsterdam een cabaret. Dan moet jij aan R.Ga naar eind70 vragen of je na afloop van jelui voorstellingen er mag voordragen. Daarna gaan we samen naar huis....
‘Astra’, 1928
Max Blokzijl schrijft over die tijd:
Het ging er nu maar om, zich met behulp van ‘het levenslied’ door China heen te slaan.
We liepen de Engelsche, Fransche en Duitsche clubs op ‘The Bund’ af. Voorloopig zonder eenig resultaat. Men had nog nooit van ons gehoord. Had eigenlijk heel weinig vertrouwen, vond ons bovendien veel te jong, en van te weinig artistiek uiterlijk. Critieken in vreemde talen van vreemde landen hadden we ook niet. Zelfs de eigen consul kon ons niet helpen.
Den avond van dien dag was ons geld opgegeten en -gedronken. Het hotelbed, waar we doodop inkropen, konden we al niet meer betalen.
Den volgenden dag na het ontbijt vond ik nog 'n verfrommeld biljet van tien gulden. We staarden dat stuk papier aan, alsof 't met meteoorkeien uit den hemel gevallen was. Het leek ons 'n kapitaal. Bij nader inzien was 't.... niets. Hoogstens een bescheiden maaltijd voor beiden, ergens in 'n eenvoudig restaurant. Maar konden we dan niet beter op de rekening in ons hotel verder eten en drinken?
En hopen op het een of andere wonder?
We ontdekten het programma van de renbaan. 's Middags tegen half vijf. Vier rennen. En als bijzondere attractie de eerste vliegdemonstratie in China, door den Franschen vlieger Vallon.
‘Daar gaan we heen,’ waagde ik.
‘Je bent krankzinnig,’ zei Swiep. ‘We gaan naar den consul, en laten ons geld geven voor 'n derde klas of tusschendeksterugreis naar Batavia.’
‘Dat nóóit!’
‘Nooit.... Nou goed. Dan nooit.... Dus naar de renbaan. En wat daar?’
‘In de eerste plaats: zien vliegen. Dat is ook voor òns nieuw. En dan.... gokken. En het verdere reisgeld verdienen.’
Op de renbaan in Shanghai.
Op de renbaan, die meer dan overvol was,- natuurlijk was heel Shanghai uitgeloopen om het wonder van den eersten vliegenden mensch te zien! - speelden we in drie nummers, en verloren. Het toeval wilde, dat ik m'n totalisatornummers van de laatste ren nog precies in de herinnering had, ofschoon ik de papiertjes geergerd had weggeworpen. Tot Pisuisse mij opeens er opmerkzaam maakte, dat we de borden met de nummers der winnaars verkeerd gelezen hadden. Het juiste nummer was net precies dat van het paard, waar we op gewed hadden! En het betaalde 10:215! Een buitenkansje, dat slechts bij geweldige outsiders pleegt voor te komen. En op dit ongeluksbeest hadden we tweemaal vol gewed. Dat beteekende een paar honderd dollar voor menschen, die hun hotelrekening niet konden betalen!
Maar waar de biljetten te vinden?
We verdeelden het terrein, waar ze liggen konden, in twee afdeelingen, en gingen met koortsachtigen ijver aan het zoeken, een kwartier, een half uur, een uur.
De vlieger VallonGa naar eind71 was al lang van de aarde los en snorde boven de hoofden der tienduizenden. Wij zochten. Voor 't vliegwonder hadden we geen oog meer. We zouden stellig tot het invallen der duisternis gezocht hebben, als niet een kreet uit duizenden monden onze aandacht toch nog afgeleid had.
Vallon viel.
Als een steen kwam de arme kerel uit de lucht naar beneden. Geen dertig meter van ons af plofte hij op de baan. Morsdood....
Ik hoor nog het gillen van een vrouw. Zijn vrouw! Het was afgrijselijk....
Alles rende door elkaar. Alles schreeuwde en snikte.
We stonden met het gedrang buiten voor we het wisten.
En weer een uur later voor het Fransche consulaat.
Daar boden we aan, onmiddellijk ten bate van de weduwe een weldadigheidsconcert te geven. Men nam dankbaar aan. Het stedelijk orkest en andere kunstenaars werkten mede. Men stroomde er heen.
In ons hotel kwam de directeur ons beide handen drukken. Duitsche en Engelsche clubs vroegen voordrachtavonden en betaalden ruim. We voldeden alle rekeningen, aten er eens goed van, en konden nog net de ‘Tjimahi’ bereiken, die opnieuw geladen had en nu naar Tsingtau koers zette.
Met Pisuisse en Blokzijl aan boord.
Zij hadden nu ervaring opgedaan met Europese clubs in China en kregen aanbevelingsbrieven mee voor Tsingtan, Peking, Tokio, Kobe, Yokohama en andere steden.
Maar de Europese kolonies in China en ook in Japan waren voor de doortrekkende kunstenaars allesbehalve goudmijntjes. Het publiek is dankbaar, maar veel geld heeft men voor kunst niet over.
The Japan Advertiser (Tokio, April 1911): ‘He sang equally well in Dutch, Italian, French, German and Englisch, and as his audience was made of representatives of Tokyo's cosmopolitan society, they followed his quick changes from one language into another, the German or the Italian or the Frenchman becoming enthousiastic as his own songs were rendered. It is hoped, that these young man will be heard on other occasions in Tokyo.’
1 juni 1911.
Algemeen Handelsblad,
Pisuisse en Blokzijl.
In een brief aan de ‘Vlissingsche Courant’ vertelt een te Shanghai wonende oud-Vlissinger, dat Pisuisse en Blokzijl, begin Mei te Sjanghai tenhuize van onzen consul-generaal en ook in niet-Hollandsche clubs, zeer goed geslaagde uitvoeringen gaven.
Binnen korten tijd zullen zij over Tientsin, Wladiwostok en Petersburg naar het vaderland terugkeeren.
Verder deelt de schrijver mede, dat onze vroegere medewerkers in Maart jl. met gevaar van eigen leven, deel hebben genomen aan eene redding van zeven Japansche vissers gedurende een ontzettenden typhon op de Oostkust van Japan
Van Peking reizen ze door naar Charbin, de Russische benaming voor de Chinese stad Pin-Tjiang in Mantsjoerije waar de cholera heerst. Zij nemen dan zo snel mogelijk de Transsiberische spoorlijn naar Irkoetsk.
Pisuisse geeft een overzicht van de reis die begon op 22 augustus 1909 en die eindigt in Rusland, eind mei 1911.
Op de achterkant van zijn reisschema schrijft hij een Russisch liefdesgedicht in Latijnse lettertekens met de Nederlandse vertaling daarnaast.
Sabang. Kottah Radja.Ga naar eind72 SegliGa naar eind73. Bireoen. Lho SeumaweGa naar eind74 Lhosoekoeu. Idi. Langsa. Koeala Simpang. Pankalan Brandan. Tandjoeng Poera. Medan. Koeta Tjané. Kebon Djahé. Seriboe Dolok. Siantar.
Toba meer met eiland Samosir. Balige. Siborong. Taroetoeng. Sibolga. Padang. Sawah Loento. ss. v.d. Capellen. ss. de Kock, Bengkoelen. Kepahiang. Pageralam. Lahat.
Moeara Enim. (Rivier Loematang) Palembang. Muntok. Blinjoe. Soengei Liat. Koba. Toboali.
Nias. Telokdalam. Bawaganeuve.
Stiliganeuve. Stilisatako.
Mentawei | (Siberoet) Saïbi: |
Japan | Sousamaskakaio. Nagasaki.
Sjimonoseki. Kioto Tokio. Yokohama. Kobe |
China | Hongkong. Shanghai. Kiantsjou of Tsingtoe. Tsifoe. Tieutsin. Peking. Charbin. |
Rusland | Mansjoeria, Irkoetsk. Omsk. Tomsk. Oefa. |
- eind1
- J. Louis Pisuisse; in latere brieven treedt de naamsverandering op. Hier gebruikt hij Louis, omdat hij thuis, door familie en intieme kennissen Lou of Louis genoemd wordt.
- eind2
- Mijn vrouw; Jacoba (Coba) Smit.
- eind3
- Br.; Johan Brandenburg.
- eind4
- soedah; laat maar.
- eind5
- Max; Max Blokzijl. In de volgende brieven wordt met Max altijd Max Blokzijl bedoeld.
- eind6
- afschaffer; geheelonthouder.
- eind7
- tida ada; tidak ada, is er niet.
- eind8
- Meester Cornelis; een afdeling van de residentie Batavia. De afdeling bestaat uit particuliere landerijen. De hoofdplaats Meester Cornelis telt (in 1905) 33989 inwoners.
- eind9
- Delianen; bewoners van het land Deli, aan de oostkust van Sumatra.
- eind10
- Kassian tòch; kasian, zielig tòch.
- eind11
- ‘Pisuisse-tje’; waarschijnlijk een lekkernij door Pisuisse aan haar gegeven en door hem zo genoemd. Eigen benamingen en afkortingen voor zaken en personen komen regelmatig in de brieven voor.
- eind12
- Swiep; komt van Pisuisse, Piswiep, Swiep. Fie noemt hem het eerst zo. Goede vrienden nemen deze naam over. Zijn familie blijft hem Louis of Lou noemen.
- eind13
- melatti; melati, wit bloempje met een jasmijnreuk.
- eind16
- SS; stoomschip.
- eind17
- Mignon de B.; Mignon de Benville.
- eind18
- ‘Du, Hexe, du hast mich gefangen’; citaat, bron niet achterhaald.
- eind19
- P-gedachte; hij mag van haar geen lelijke woorden gebruiken, pestgedachte.
- eind20
- goeleng; rolkussen.
- eind21
- Toewan, poekoel sepoeloeh. Ada soerat; Toean Saja poekoel sepoeloeh kali, Ada soerat; Meneer, ik klop tien keer. Er is een brief.
- eind22
- vreezelijk; vreselijk.
- eind23
- sprookjesdichter; Jacob Grimm. K.H. Grimm is een café-restaurant in Soerabaja.
- eind24
- louange; loftuiting.
- eind25
- soedah; laat maar.
- eind26
- perkara; moeilijkheid, ruzie.
- eind27
- K.; Anton Kimmel.
- eind28
- Noorderlijn; zie hiervoor het kaartje.
- eind29
- Kotser; toneelstuk van August von Kotzebue.
- eind32
- mesjoggene; mesjoche, gek. sjikse; christenmeisje (als dienstmeisje).
- eind33
- Chrispijn en z'n vrouw; Louis Chrispijn en Christine van Meeteren.
- eind34
- Je moeder en Spoor; Cecile Carelsen en Henri Spoor.
- eind35
- Phine; Josephine Louise Spoor.
- eind36
- Medea; een tragedie van Euripides (485/480-406 V. Chr.), Grieks tragediedichter die zijn hele leven vocht voor een zuiverder godsbegrip en pleitte voor de vrijwording van de vrouw. Medea, een met toverkracht begiftigde vrouw, helpt Jason het Gouden Vlies te bemachtigen. Zij wordt later door hem verstoten voor de dochter van de Koning van Korinthe en zendt deze bruid dan een vergiftigd gewaad, doodt haar eigen kinderen en vlucht naar Athene.
- eind37
- Pasir Malang; pasar Malam, avondmarkt.
- eind38
- hari besar; grote dansavond.
- eind39
- Croesus; Croesus, de rijkste koning van Klein-Azië.
- eind40
- entre nous; onder ons, samen.
- eind41
- ‘le monde et son moral, je m'en fiche’; ik lap de wereld met z'n moraal aan mijn laars.
- eind42
- passez-moi le mot; vergeef mij dat ik het zeg.
- eind43
- kinderen; Jack en Eline Pisuisse.
- eind44
- Haute nouveauté; nieuwste, laatste mode.
- eind45
- dikke; driemaal onderstreept.
- eind46
- Mignon, Mignon de Benville.
- eind47
- Huysertje, Huyser; waarschijnlijk wordt hier bedoeld Leendert Ari Huysers, een telg uit een groot toneelgeslacht waar Alexandrina Huysers, Leendert Huysers, Jacoba Rosenveldt en Willem Louis Rosenveldt en zijn halfbroer Louis Bouwmeester toe behoorden.
- eind48
- rijke Delianen; bewoners van het land Deli, oostkust van Sumatra, waar veel tabaksteelt is.
- eind49
- huwelijksvonnis van Max Blokzijl, deze heeft zich per brief verloofd met juffrouw Vrede; Pisuisse schrijft hierover op 17-3-1910:
Zijn vrouw, in Februari per ‘Vondel’ aangekomen, heeft zich aanboord blijkbaar op 'n ander verliefd; wat er gebeurd is tussen hen, weet ik niet precies, maar - kort en goed - ze zijn al weer gescheiden zonder ooit samen te zijn geweest.
- eind50
- anakje soedah habis; anak soedah habis, en nu is het kindje weg.
- eind51
- Mignon; Mignon de Benville.
- eind52
- a/b SS; Aan boord van het stoomschip Van der Capellen van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij.
- eind53
- Je kunt nooit weten in zoo'n oorlogsland; Om deze situatie te kunnen begrijpen moeten we even terug in de tijd: Atjeh was vanaf de 14e eeuw een Islamitisch havenvorstendom in Noord-Sumatra dat dankzij zijn handelsfunctie en zijn pepermonopolie een zekere internationale status genoot. De Atjehers wisten aanvankelijk handig gebruik te maken van de rivaliteit tussen Portugezen, Engelsen en Nederlanders.
In 1641 werd echter door de VOC (Verenigde Oost Indische Compagnie) een einde gemaakt aan het pepermonopolie van Atjeh. Daarna werd de positie van Atjeh, mede door grote interne verdeeldheid, zwakker. De komst van de Britten in Penang (1769), een eiland voor de westkust van het schiereiland Malakka bracht aan Atjehs peperhandel een zware slag toe. Hierna bleef het vorstendom alleen nog voortbestaan omdat Engeland noch Nederland tot annexatie in staat waren.
In 1824 sloten Engeland en Nederland een verdrag waarbij Nederland zich verplichtte geen inbreuk te maken op Atjehs onafhankelijkheid. Bij het Sumatratractaat van 1871 liet Engeland - in ruil voor de afschaffing van differentiële invoerrechten voor Engeland op Sumatra - zijn bezwaren tegen eventuele Nederlandse annexatie van Atjeh varen. Daarna werd in 1873 een eerste Nederlandse expeditie met grote verliezen afgeslagen. Tijdens een tweede expeditie in 1874 werd welliswaar het paleis van de sultan ingenomen, maar er ontwikkelde zich een soort heilige guerilla-oorlog van fanatieke moslimstrijders tegen de ongelovige Nederlanders.
Ondanks het feit dat jaarlijks tientallen miljoenen guldens besteed werden aan de oorlog bleven de Atjehers heer en meester in hun land met uitzondering van Kottah Radja (hoofdplaats) en omgeving. Pas in 1904, meer dan 30 jaar na het begin van de vijandelijkheden, slaagde men erin Atjeh definitief te bezetten.
Tot aan de Tweede wereldoorlog echter bleven aanslagen op Nederlanders regelmatig voorkomen.
Het feit dat Pisuisse en Blokzijl met geweren en revolvers naar Atjeh gaan is dus geen overbodige luxe!
- eind54
- Berceuse van Privas; ‘Berceuse’ van Xavier Privas, een wiegeliedje.
- eind55
- Ueberbrettl; in 1901 ontstaat in Duitsland een nieuw genre dat tussen ‘Brettl’ (variété) en ‘Brett’ (Bretter, planken, toneel) in ligt: Ueberbrettl. Door Friedrich Wilhelm Nietzsche is het woord ‘ueber’ in de mode, zodat deze omschrijving van het Duitse cabaret voor de hand ligt. Op het programma staan liedjes, duetten, pantomime, schimmenspel en eenacters, het geheel aan elkaar gepraat door de conférencier. Het is deze Duitse vorm die Pisuisse vooral voor ogen staat als hij na zijn buitenlandse tournees, gaat meewerken aan het cabaret van Max van Gelder.
- eind56
- Serenissimus-scène; Serenissimus is letterlijk vertaald Zijne Hoogheid; een begrip in Duitsland, genoemd naar Serenissimus en Kindermann, twee figuren die vanuit de zaal commentaar geven op het gebeuren (op het toneel). De eerste stappen op het politiek-satirisch terrein in het cabaret.
- eind57
- ‘Vriendinnetje’; ‘La petite amie’ van Eugène Brieux.
- eind58
- 't Kamerlid; ‘Der Kammerdiener’ van Robert Walter òf een of ander politiek stuk.
- eind59
- N.I.T.; Nederlandsch-Indisch Tooneel.
- eind60
- huwelijksplannen van Max Blokzijl; zie hiervoor noot 49.
- eind61
- oranjetuig; denkt terug aan de Oranjefeesten ter gelegenheid van de geboorte van prinses Juliana (31-4-1909). Zijn lied: ‘Brief van een ongehuwde moeder aan Koningin Wilhelmina’ is toen niet erg enthousiast ontvangen.
- eind62
- kossong; kosong, overkapt rijtuig op vier wielen met de koetsier op de bok.
- eind63
- o shocking Margariet; zoiets doet men in gezelschap niet! citaat, bron niet achterhaald.
- eind64
- sirz; sier, koetsier.
- eind65
- ‘De goedgezinde meid’ en ‘Het broekie van Jantje’ zijn liedjes uit het repertoire van Koos Speenhoff. De Franse invloed (Aristide Bruant) op Koos Speenhoff is duidelijk merkbaar. De tekst is eenvoudig, licht sentimenteel, romantisch, soms vermengd met ironie en spot.
- eind66
- onze Atjehreis; serie artikelen in het Algemeen Handelsblad, 2 maart 1910 tot en met 26 september 1910.
- eind67
- uitgekomen; is de gebruikelijke term voor het meisje dat eerst in Holland ‘met de handschoen’ is getrouwd om dan als voor de wet gehuwde vrouw naar haar man in Indië te reizen.
- eind68
- Kabar apa Kottaradja - Soekaboemi tida pickir; welk nieuws is er uit Kottaradja - niet piekeren in Soekaboemi is niets aan de hand.
- voetnoot1)
- paraaf van Max Blokzijl
- eind69
- Phillister; burger, iemand met een bekrompen, benepen opvatting.
- eind70
- R.; Willem Royaards.
- eind71
- De vlieger Vallon; René Vallon vloog boven de renbaan van Shanghai toen zijn tweedekker in een draaistroom terecht kwam. Het toestel gierde naar links en naar rechts en sloeg vervolgens vanaf 200 meter hoogte te pletter. De piloot was op slag dood.