Mijn liefste lief
(1989)–Jean-Louis Pisuisse– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Jean-Louis Pisuisse aan Fie Carelsen
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Januari 1902 - Winter 1908
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam, Januari 1902.L.S.
Begin Februari zal het vijftig jaar geleden zijn, dat het Grand-ThéâtreGa naar eind1 werd gesticht. Ondergeteekenden meenen, dat dit feit niet onopgemerkt mag voorbijgaan. Het Grand-Théâtre heeft in de geschiedenis van het kunstleven te Amsterdam, onder de directie a. van lier, een bizondere plaats ingenomen. Het doel, dat voornamelijk bij de stichting heeft voorgezeten, was vreemde gezelschappen, in de eerste plaats Duitsche, gelegenheid te geven in Amsterdam op te treden. Daaraan heeft Amsterdam het voorrecht te danken gehad, in den loop der jaren vele voorname tooneelgezelschappen uit Duitsland, Frankrijk en zelfs uit Engeland binnen de muren van het Grand-Théâtre te zien. Het Grand-Théâtre is jaren lang het eenige geweest, waar men met de beste voortbrengselen der uitheemsche letterkunde kennis heeft kunnen maken, en de kunst te genieten kreeg der groote buitenlandsche talenten en genieën op tooneelgebied. Velen, die in Europa in de tooneelspeelkunst naam hebben gemaakt, zijn te Amsterdam uitsluitend of althans voor het eerst opgetreden in het Grand-Théâtre. De namen dier artisten vormen een geheele reeks. Ook het Hollandsch tooneel heeft daar gastvrijheid genoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Koninklijke Vereeniging ‘het Nederlandsch Tooneel’ heeft er haar beste en roemrijkste jaren doorleefd. De loop der gebeurtenissen, de concurrentie, de opkomst der specialiteiten-théâtres hebben hierin verandering gebracht. De goede oude roemrijke tijd van het Grand-Théâtre kan echter weder terugkeeren wanneer de tegenwoordige Directie door krachtigen financieelen steun in staat gesteld wordt de traditiën van weleer voort te zetten. Daartoe noodigen ondergeteekenden U uit op bijgaand biljet voor eene bijdrage te teekenen, als feestgave bij het 50-jarig bestaan.
Het Comité:
Mr. B.E. Asscher, President; S.J. Bouberg Wilson, Secretaris; J. Batavier; Louis Bouwmeester; Mr. W.K. van der Breggen; C.F. Breitner; Theod. C. Denz; J. van Eik; Henriette Hendrix; C.F. van der Horst; Eduard A. Lehmann; Rud. Lehmann; W. Mengelberg; W.G. Nieuwenkamp; Ernst Ostwald; J.L. Pisuisse; Jhr. A.W.G. van Riemsdijk; J.H. Rössing; Thérèse Schwartze; J.W. Schut Jr; Dr. A. Sleeswijk; F.H. Smit Kleine; Prof. Dr. B.I. Stokvis; H. Wertheim; M. Merens, Penningmeester.
Uit het Buitenland zijn tot het Comité toegetreden:
Antoine, Parijs; Ludwig Barnay, Wiesbaden; Sarah Bernhardt, Parijs; Coquelin Cadet, Parijs; Sigmund Lautenberg, Berlijn; Ernst Possart, München; Dr. Jan van Rijswijk, Burgemeester van Antwerpen; Mounet Sully, Parijs; Beerbohm Tree, Londen.
Getrouwd: J.Louis Pisuisse en Jacoba Smit. Amsterdam, 5 mei 1903.
De Heer en Mevrouw Pisuisse - Smit zeggen, ook namens wederzijdse familie, hartelijk dank voor de vele bewijzen van belangstelling, bij gelegenheid van hun Huwelijk ondervonden.
Als correspondent van het Algemeen Handelsblad in Londen (1903-1906) verschijnen er regelmatig stukken van zijn hand. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeen Handelsblad, 1904.Engeland Ons land als wereld-rariteit.
london, 6 Maart. (Part. corr.). In vorige brieven heb ik wel eens der verzuchting geslaakt dat de ‘average’ - Engelschman in zijn zelfgenoegzaamheid van wereldrijker zoo treurig weinig van ..... zijn land- en volkenkunde in 't algemeen en van òns land en òns volk in 't bijzonder afweet, of liever dat hij over het laatste zich denkbeelden permitteert die volkomen voegen zouden voor landstreken en volksstammen op Mars of op de Maan, waaromtrent de menschelijke phantasie nu eenmaal de wonderlijkste voorstellingen toovert. En dikwijls vraagt zich de Hollander hier af hoe 't toch komen kan dat de Engelschman zich zijn land nog altijd voorstelt als een ternauwernood van de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zee te onderscheiden moerasvlakte waarover de eene helft der bevolking op stelten loopt en de andere helft in booten vaart; hoe 't komen kan dat ondanks talrijke vlugge stoomvaartverbindingen met ons land dergelijke phantasieën over Holland-als-een-soort-van-wereldwonder bestaan blijven. Het antwoord op die vraag vond ik bij toeval dezer dagen, toen ik wachtende op een City-trein aan het stationnetje te Lee het Maart-nummer doorbladerde van de daar ter lezing gelegde ‘Traveller's Gazette’, een uitgave van de bekende firma Thomas Cook, die reizigers in kudden van tien, twintig, veertig en meer over de wereld zendt om ze in zòoveel dagen, à raison van zòoveel al het moois van de Riviera, van Zwitserland, van Noorwegen, van Amerika, enz. enz. te laten afkijken. Thomas Cook organiseert nu ook een Paasch-uitstapje naar Holland en zie hier een zoo goed als woordelijke vertaling van de wijze waarop zijn courant de aantrekkelijkheid opvijzelt van ons land, dat als 't ‘nieuwste land onder de zon’ wordt gequalificeerd: ‘Stel u voor een land dat jaarlijks £ 600,000 aan zijn inwoners kost om het boven water te houden, of beter om het water daarboven te houden! Een land waar, zoogauw als de bevolking ophoudt met pompen, zij begint te verdrinken! Waar de kikvorsch, kwakend in het riet, neerkijkt op de zwaluwen die op de daken zitten, en waar schepen varen hoog boven de schoorsteenen van de huizen! Kanalen, mijlen bij mijlen lang strekken zich naar alle richtingen uit. Schuiten, beladen met goederen of vol passagiers glijden zoetjes voorbij door de steden die prijken met haar hel geverfde en schitterend vergulde huizen. Schilderachtige woningen, erg scheef gezakt; kerken met zonderlinge koepels en torens; drukke kaden waarop hooge boomen groeien; en melkkarren door honden getrokken, zijn de voornaamste eigenaardigheden van Holland in zijn steden. Op het land ziet met de boerderijen met overhangende daken gebouwd op palen, waardoor ze er uitzien als groote paddestoelen, kudden bont vee, uitgestrekte weiden, en tienduizend windmolens die hun reusachtige armen zwaaien over het land....’ 't Is te hopen dat Cook succes heeft met zijn Paasch-uitstapje naar Holland. Er zullen dan tenminste weer wat Engelschen gelegenheid hebben op te merken dat we ook wel andere vervoermiddelen kennen dan trekschuiten en hondenkarren, dat in onze steden ook nog wel rechte huizen staan en dat onze plattelanders nog niet tot paalwoningen hun toevlucht behoeven te nemen.
In een interview met Edmond Visser vertelt Pisuisse: ‘Toen, op zekere dag, zat ik in de Hollandsche club in Londen - dat was in 1906. Het stortregende en tegenover mij in 't portiek van 'n bierkroeg stond 'n kerel met 'n gitaar en toen zeiden wij: “Die zullen ook niet veel verdienen.” “Nou”, zei 'n ander “dat zou je meevallen.” toen dacht ik erover, als journalistiek avontuur, in Londen als straatzanger op te treden, maar vóór dat 't daartoe kwam werd ik als chef-verslaggever naar Amsterdam overgeplaatst.
Toen ben ik in Nederland gaan “straatzingen” met Max Blokzijl, 1907. In de maanden mei en juni van 1908 maakten wij een tournee door Nederland. Ofschoon 't smoorheet was, hadden we 't avond aan avond stampvol en Willem Stumpff, die onze impressario was, verdiende veel geld aan ons. En die verhuurde ons daarna in het cabaret bij Max van Gelder in Scheveningen, waar ik toen tevens ineens als conferencier optrad. Dat bracht mij dus voor de eerste maal in contact met een cabaret, dat op Fransche en Duitsche leest was geschoeid.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[7/10/07]Arnhem 7/10/07 Aan de Heeren Naphtalie de Roza en Joseph Pardo p/Adres ‘Algemeen Handelsblad’ Amsterdam
Wel. Edele Heeren!
Als abonné van het Handelsblad en getrouw lezer amuseer ik mij iederen avond kostelijk met Uwen genialen en onbetaalbare grap. U Ed. zoudt mij echter ten zeerste verplichten mij eens mede de deelen hoe het mogelijk was, alles wat men maar verlangde op het orgeltje te spelen, of was het meer een soort seraphine of te wel harmonium? U beiden reeds bij voorbaat dank zeggende (motto) ‘Puutje’ uit Arnhem.
Zij verlenen vaak hun medewerking aan liefdadigheidsvoorstellingen. We lezen in het verslag van de kunstavond ‘Voor jong Nederland’ dat Coba Pisuisse zijn vrouw, ook optreedt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
24 october 1907.Nieuws van de Dag,
Kunstavond ‘Voor Jong Nederland.’
Stampvol was gisteravond de ijzeren zaal van Bellevue, waar een kunstavond gegeven werd ten bate van de vereeniging ‘Voor Jong Nederland.’ De vereeniging zal tevreden zijn. Geen plaats was onbezet, zoodat der kas een flinke som ten bate zal komen. Voor deze liefdadigheidsvoorstelling verleenden belangelooze medewerking de Italiaansche straatzangers ‘Naphtalie de Rosa’ en ‘Joseph Pardo’ (de heeren J. Louis Pisuisse en Max Blokzijl, redacteurenverslaggevers van het ‘Algemeen Handelsblad’, die dezen zomer als straatzangers door een deel van ons land trokken.) De president van de ver., de Heer Otto, sprak in zijn welkomsttoespraak een hartelijk woord van dank tot de hh. Pisuisse en Blokzijl voor hunne medewerking en uitte zijn genoegen over de drukke opkomst. 't Was thans een goede gelegenheid voor den voorzitter om het doel van ‘Voor Jong Nederland’ uiteen te zetten. De vereeniging zendt elk jaar kinderen van ouders uit den eenvoudigen burgerstand, die niet over ruime middelen beschikken kunnen, naar buiten. De ouders dragen, als ze kunnen altijd iets bij in de kosten. Deze nuttige en goede vereeniging verdient steun. De Heer Otto hoopte dan ook, dat het goede doel meer bekendheid verkrijgen zal, waardoor vele bijdragen in de kas vloeien en als gevolg hiervan meer kinderen uitgezonden kunnen worden. De talrijke aanwezigen, die reeds door hunne komst in Bellevue de vereeniging steunden, kregen veel goeds en aardigs te genieten. Toen het voordoek rees, zat het publiek opeens voor de kunstzinnige sociëteit ‘De Kattebel’, onder de zinspreuk ‘Wie zal 'm aanbinden.’ De conférencier, de Heer Jac. Rinse, stelde de leden en introducées van zijn gezelschap voor: Mevr. Carry van Bruggen en Mevr. Coba Pisuisse, de actrices, Mej. Betsy van Praag, pianiste, Henri Klijnveld, humorist en monologenzegger, Kees van Bruggen, acteur, en Mr. J. Raaff, componist en pianist, Naphtalie de Rosa en Joseph Pardo, die aan het eind van hun kunstreis langs 's heeren wegen waren, gaven thans eene gastvoorstelling, bijgestaan door deze kunstzinnige sociëteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De straatzangers oogstten met hun publiek optreden veel bijval. Zij maakten hun entrée met de vraag: ‘Est-il permis de donner un petit concert,’ na toestemming zongen zij de aardige en vroolijke liedjes en met de hoeden in de hand gingen Joseph en Naphta de zaal rond. ‘Pour la musique, messieurs et mesdames,’ zeide ze maar en zij haalden nog heel wat op voor de vereeniging. De kunstzinnige sociëteit deed ook zeer haar best het publiek te amuseeren en te laten genieten. Alle medewerkenden hadden groot succes. Een dankbaar applaus en kransen en bloemstukken beloonden de kunstenaressen en kunstenaars voor het verschaffen van dezen genotvollen avond.
Wij lezen in de ‘Mededelingen van de Nederlandsche Journalistenkring’, nr. 99 het volgende bericht: | |||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam 13 april 1908.Hooggeachte Collega's,
Eensdeel omdat het U waarschijnlijk als mededeeling voor ons orgaan interesseert, anderdeels om te voorkomen, dat onjuiste berichten omtrent ons en onze plannen verspreid worden, stellen wij de volgende gegevens te uwer beschikking: Wij wenschen als jonge journalisten de wereld te zien, veel menschen te leeren kennen, veel ervaringen op te doen. Ten vorigen jare hebben wij geleerd, dat het reizen in bepaalde qualiteit het middel daartoe is. Daarom vangen wij thans een dergelijke reis aan, doch op veel ruimer schaal. Men kent ons nu eenmaal in den lande en daarbuiten als journalisten en als chansonniers en het is in deze dubbele qualiteit van schrijvers en voordrachtskunstenaars, dat wij, zoo spoedig onze tegenwoordige verbintenis met het Handelsblad geëindigd is, een wereldtournée gaan aanvangen. Wij beginnen met naar Nederlandsch-Indië te trekken, stellen ons voor daarna de Europeesche kolonies in de voornaamste Chineesche en Japansche handelsplaatsen te bezoeken, reizen dan via Indië naar Australië en vandaar naar Amerika. Overal waar interessante menschen wonen en interessante omgevingen zijn, overal waar dezulken onze liedjes zullen willen hooren, dáár zullen wij, journalistieke zwervers, heentrekken. En wat wij zoo zien en ervaren, dat zal men in Nederland uit onze ‘brieven’ lezen. Op den duur krijgt natuurlijk ook het ‘Straatmuzikanten’ boek een tegenhanger. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat wij met een paar voordrachten hier in 't land onze nieuwe onderneming inleiden. Met collegialen groet, Hoogachtend, J. Louis Pisuisse Max Blokzijl.
‘Aan boord van de “Rembrandt” (passagiersschip van de Mij. Ned.) naar Indië heb ik mijne ervaringen in praktijk gebracht door daar cabaretjes te maken. Ik liet iedereen daar zingen. We zaten in de rooksalon. Daar waren allerlei kleine lampjes en die werden allemaal uitgedraaid. Eén van ons ging bij 't schakelbord staan, draaide een willekeurig lampje aan en wie daaronder zat, moest 'n liedje zingen. Zo herinner ik me dat 'n zeer hooggeplaatst Indisch ambtenaar daar 'n schoon lied zong met deze verheven woorden: “Sla, kroten en andijvie, die sla ik op in m'n lijvie.” | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In het najaar van 1908 komen Jean-Louis Pisuisse en Max Blokzijl in Nederlandsch-Indië aan. Zij gaan daar kunstavonden verzorgen in verschillende sociëteiten. Naast deze werkzaamheden schrijven zij regelmatig artikelen voor het Algemeen Handelsblad.
De ondergeteekende, Mr. G.J. Bisschop, president den Societeit ‘Buitenzorg’, verklaart te hebben betaald aan de Heeren Pisuisse en Blokzijl eene som van twee honderd gulden (f 200) voor een kunstavond in de Societeit op 15-10-'08.
G.J. Bisschop. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeen Handelsblad, 7 Dec. 1908.Pisuisse
Hier ter stede onder dagteekening 10 Nov. ontvangen berichten omtrent den gezondheidstoestand van den zanger J. Louis Pisuisse wijzen op belangrijke verbetering.
We volgen nu de jaren van Fie Carelsen die vooraf gaan aan het moment waarop zij Pisuisse ontmoet. Zij wordt op 16 september 1905 (voorlopig) b-leerlinge op de Toneelschool in Amsterdam toegelaten. Wat het begrip a en b leerling inhoudt wordt in de volgende fragmenten beschreven. Het zijn gedeelten uit een rapport van de commissie die zich bezighoudt met de reorganisatie van de Toneelschool. De commissie wil o.a. van het systeem af van a en b leerlingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
's Gravenhage, 18 Febr. 1905.Mijne Heeren,
De Commissie, ingevolge besluit van de Algemeene Vergadering van het Nederlandsch Tooneelverbond, gehouden in 1904, belast met het voorbereiden van een reorganisatie der Tooneelschool - in welke Commissie met de door de Algemeene Vergadering benoemde leden, zijnde de heeren Henri Dekking, J. Meihuizen en Jac. Rinse, zitting namen de heeren Marcellus Emants, namens het Hoofdbestuur, en Dr. C.J. Vinkesteyn, door de Commissie van Beheer en Toezicht uit haar midden aangewezen - heeft de eer als resultaat van het door haar ingesteld onderzoek en de door haar gevoerde beraadslagingen het navolgende onder Uwe aandacht te brengen en U de na te melden door haar ontworpen wijzigingen in de inrichting der Tooneelschool en het aldaar gegeven onderwijs in overweging te geven. De Commissie stelt voorop, dat zij de meening is toegedaan, dat terecht het instandhouden eener tooneelschool in de statuten van het Nederlandsch Tooneelverbond in de eerste plaats wordt genoemd onder de middelen ter bevordering van het doel, dat het Verbond zich heeft gesteld: de verbetering van het Tooneel in Noord- en Zuid-Nederland. In hoever de Tooneelschool te Amsterdam aan de te stellen eisschen heeft voldaan en voldoet? - De Commissie acht het verklaarbaar, dat vaak de klacht is gehoord, dat te oordeelen naar de resultaten, de Tooneelschool niet steeds heeft beantwoord aan de verwachtingen, en dat voornamelijk de in de latere jaren verkregen resultaten ‘mager’ worden genoemd. Kan de Commissie de gegrondheid dezer klachten niet ontkennen, toch komt het haar onbillijk voor | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat, als uiting van een gevoel van teleurstelling, tegen de school en het aldaar gegeven onderwijs verwijten worden gericht, onder dat daarbij rekening wordt gehouden met de hoedanigheid van het aanwezige materiaal. Het behoeft hier wel geen betoog - en toch wordt het zoo vaak vergeten - dat men van menschen zonder aanleg, op geen school ter wereld, kunstenaars kan maken. En hierbij sluit zich aan een andere omstandigheid welke, in verband met de resultaten, van groote beteekenis is: vele leerlingen - en daaronder juist de meer begaafden - verlaten de school vóór het einde der opleiding is bereikt, als gevolg van de aanbieding van een engagement bij een der tooneelgezelschappen. Om dit euvel te keeren, behoeft de tooneelschool voor alles de medewerking der tooneeldirecteuren. En die medewerking ontbreekt. Het argument, waardoor deze heeren zich trachten te verontschuldigen, is onveranderlijk ‘wanneer ik het niet doe, is een van mijn concurrenten mij voor.’ Pogingen reeds bij herhaling aangewend door het Tooneelverbond om tusschen de tooneeldirecties onderling samenwerking tot stand te brengen, bleven steeds vruchteloos. Ten aanzien enz., enz....... De grieven der Commissie spruiten voort uit de navolgende omstandigheden:
Wat de splitsing in a- en b-leerlingen betreft, is de Commissie van oordeel bestendiging van dit stelsel te moeten ontraden. Volgens dit stelsel toch worden de b-leerlingen, die geheel verstoken blijven van het onderwijs in vreemde talen en niet deelnemen aan de lessen in tooneelletterkunde en tooneelgeschiedenis, al te stiefmoederlijk bedeeld. Wat blijft er onder de bestaande omstandigheden voor de b-leerlingen, zelfs in alle bescheidenheid, over van de algemeene beschaving, de - meer in het bijzonder - litteraire ontwikkeling, die van den tooneelspeler mag worden gevorderd? Het spreekt van zelf, dat de Commissie van oordeel is, dat geen enkele candidaat met talent van de school mag worden geweerd en daarom wenscht zij de eischen voor algemeene ontwikkeling zoo laag mogelijk te stellen. Maar deze lage eischen moeten dan ook zoo streng mogelijk worden gehandhaafd. Het is evenmin in het belang van den betrokken leerling als in het belang der school, als met het toelatingsexamen de hand wordt gelicht; dit is reeds in de praktijk gebleken en blijkt nog dagelijks. Waar nu evenwel de ervaring leert, dat juist de leerlingen, die den meesten natuurlijken aanleg bezitten vaak het minst algemeen ontwikkeld zijn acht de Commissie het wenschelijk, dat, ten einde het nadeel van mogelijke afwijzing bij het admissie-examen zooveel doenlijk op te heffen, de mogelijkheid worde geopend om aan adspiranten van vermoedelijk meer dan gewonen aanleg, zoo noodig voor rekening der school lager onderwijs te doen verstrekken. Dit onderwijs worde evenwel buiten de tooneelschool gegeven, aangezien wederoprichting van een voorbereidende klasse, naar het oordeel der Commissie, allerminst aanbeveling verdient. Voor zoover enz., enz..... | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De directeur van de Tooneelschool, S.J. Bouberg Wilson schrijft op 21 december 1905 naar het Nederlandsch Tooneelverbond welke leerlingen hij op 16 september 1905 tot zijn school (als a en b leerling) heeft toegelaten. De naam van Fie Carelsen staat tussen vele andere bekenden.
v. Gasteren, Goedhart, Carelsen en v.d. Veer zijn 16 Septr., de anderen 31 Augs. toegelaten. * Is toegelaten als a, maar werd om practijk-bezwaren b.
In de notities van de lerarenvergadering op 30 mei 1906 lezen we:
Carelsen: niet overgaan, niet wegens ontevredenheid als leerling maar te jong voor de 2e klasse, beter voor haar opleiding en te lastig.
Voor haar moeder Cécile Carelsen valt het niet altijd mee haar dochter alleen groot te brengen. Wel lezen we uit haar brief aan de directeur van de Toneelschool, dat zij vertrouwen heeft in de toekomst. | |||||||||||||||||||||||||||||||
A'dam 17.4.07.Lieve mijnheer Wilson,
Nu u even gauw een paar woorden, anders wordt 't weer op den langen baan geschoven. Ik heb gisteren Sophie f 6.25 mede gegeven, natuurlijk hebt u dit dus ontvangen en dank ik u dus nogmaals voor 't uitstel en voorloopige vermindering. Van Sophie hebt u wellicht 't een en ander omtrent mij vernomen, ik voel me verplicht u dit mede te deelen. Door Brondgeest was mij een tamelijk goed engagement aangeboden, ik heb 't echter niet durven aannemen met 't oog op Sophie. Haar toch kan ik onmogelijk meer alleen laten, vooral nu niet, nu ze nog iets ouder is, dan toen ik naar Indië vertrok. Daar er helaas niet veel keus is, de goede gesubsidieërde gezelschappen zijn overvol, zoo ben ik wel verplicht bij de Gebr: van Lier te blijven. Ik heb een weinig betere gage en moet dan maar zien daarmee uit te komen. Er is niets aan te doen. Maar weer hopen op een volgend jaar. Ik wensch nu maar, dat alle opofferingen bekroond zullen worden en Sophie over een paar jaar een schitterend engagement zal bekomen, dit zal mijne zorgen dan enorm verlichten. Met de allerhartelijkste groeten voor u teeken ik met de meesten hoogachting
Cécile Carelsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In het voorjaar van 1908 besluit Cécile Carelsen haar dochter van school te halen en haar mee te nemen op tournee door Nederlandsch-Indië (gezelschap Kimmel en Chrispijn).
De directeur van de Tooneelschool geeft een getuigschrift af zoals dat in het rapport van de commissie reorganisatie toneelschool aanbevolen wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam, 4 maart 1908.L.S.
Ondergeteekende, Directeur der Tooneelschool, verklaart hierbij, dat Mejuffr. Sophie Carelsen, gedurende twee-en-een half jaar leerlinge der Tooneelschool is geweest, en zich in al dien tijd onderscheiden heeft door haar ijver en toewijding. Zij deed zich tevens kennen als iemand met een helder hoofd, die in alle vakken van studie haar medeleerlingen in dezelfde klas vooruitstreefde, en een goed begrip bezit. De Dir. v.d. school S.J. Bouberg Wilson.
Het kontrakt van het Nederlandsch-Indisch Tooneel is voor het seizoen 1908/1909 ‘Een duizend vijfhonderd gulden per jaar, uit te betalen in 10 maandelijkse termijnen van elk ƒ 150,--’
We lezen in Het Nieuws van de Dag op 5 mei 1908: | |||||||||||||||||||||||||||||||
5 mei 1908Stadsnieuws
Het Ned-Ind. Tooneel.
Het Nederlandsch-Indisch Tooneel, directeur de heer Anton Kimmel en artistiek leider de heer L.H. Chrispijn Sr., is vertrokken uit Amsterdam. Thans is het gezelschap op weg naar Genua, waar het 6 Mei aan boord gaat van de ‘Kleist’, een schip van den Norddeutschen Lloyd, dat het Ned-Ind. Tooneel naar Batavia voert. Zij, die zich geschaard hebben onder de leiding des heeren Chrispijn zijn de heeren Jan Musch, van de Nederlandsche Tooneelvereeniging, Henri Spoor, Kon. Ver. Ned. Tooneel, Paul de Groot, Ned. Schouwburg, te Antwerpen, J.N. Brandenburg, n.t.v., en de dames: Sophie de Vries, van het Brondgeestensemble, Cecile Carelsen, Grand-Théatre-Van Lier, Christina van Meeteren, Ned. Tooneel, Amalia de Groot, Grand Théatre, Sophie Carelsen, leerlinge van de Tooneelschool, en Aleide Wilson, n.t.v. De heer Henri Wilson is tweede administrateur, G. Dullé decorateur-tooneelmeester. Te vijf uur gistermiddag vertrok de trein met het gezelschap van het Weesperpoortstation. Familieleden en bekenden deden den leden van het gezelschap uitgeleide. Onder de aanwezigen bevond zich ook de heer S.J. Bouberg Wilson, directeur der Tooneelschool.
Aan het eind van het jaar 1908 geeft het Nederlandsch Indisch Tooneel nog een laatste avondvoorstelling in Soerabaja. Jean-Louis Pisuisse woont deze voorstelling bij. De volgende morgen is er een toevallige ontmoeting tussen Pisuisse en Fie Carelsen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in de trein die het gezelschap Het Ned. Ind. Tooneel en ook het duo Pisuisse-Blokzijl dieper Java inbrengt. In de treincoupé vertelt Pisuisse verhalen, hij praat boeiend en weet veel over wajang voorstellingen aan het Hof van de Sultan van Djocja, en Javaanse historie. Hij vertelt over toneel, over voorstellingen in Londen, stukken van G.B. Shaw enz. Later in Batavia komt hij Fie in het Java Hotel opzoeken. Hij laat haar vertellen over háár belevenissen en toekomstdromen. Daarna spreekt hij over zijn zingen, zijn reizen, het cabaret en het levenslied. Over de naam, het begrip ‘Levenslied’ vertelt hij in 1920 in een interview met Edmond Visser: Max Blokzijl en ik zaten in Indië en daar noemden we ons journalisten-chansonniers, totdat de een of andere venijnigerd in de pers zei: De volgende dag ontvangt Fie zijn eerste brief: |
|