Korte en zakelijke beschrijvinge van de Colonie van Zuriname
(1763)–Thomas Pistorius– Auteursrechtvrij
[pagina 100]
| |
Echt, omstandig en naauwkeurig verhaal van de gepleegde moord aan zyne excellentie den heer van Sommelsdyk, gouverneur, en den wel-edelen heer Laurens Verboom, Commandeur van de Colonie Zuriname, op Maandag den 19 July 1688. Met de noodige bewyzen, brieven en documenten, hier toe betrekkelyk.Ga naar margenoot+DEn Heer van Sommelsdyk, die voor een derde Eigenaar was van de Colonie Zurinaame, besloot, ter beetere handhavinge van Regt en Geregtigheid, de reize derwaarts aan te neemen, en het Gouvernement aldaar, in eigene Perzoon te aanvaarden. Des begeeft hy zig, met deeze heilryke oogmerken bezwangert, schoon hy in 't Vaderland een Heer van groot vermogen en aanzien was, tegens het af- | |
[pagina 101]
| |
raaden zelf van Zyne Doorluchtige Hoogheid, naderhand Koningklyke Majesteit, Willem den III., in 't Jaar 1683 op reis, lande gelukkig op de Colonie aan, en was terstond na zyn aankomst onvermoeit beezig, niet alleen met veele ingesloopene misbruiken te keer te gaan en af te schaffen, maar ook met zoodanige Wetten en Voorzieningen te maaken, die niet anders als 't welzyn van de Colonisten, en tot verbeeteringe en bloei van de Colonie zelf, strekken konden. Gelyk nu zyne Excellentie een uitneemend vriend wasGa naar margenoot+ van God en Godsdienst, en 'er dagelyks over uit was, om door eigen voorbeeld zynen Burgeren de waare vreeze Gods in te boezemen, en tot een Baak te verstrekken, ter beoeffeninge van alle Christelyke Deugde-pligten; die ook zyne Excell. hier in 't naaste by kwamen, waren zyne beste vrienden, onaangezien haar staat, Geslagt of Kunne; zoo was hy, in tegendeel, een vyand van alle baldadigheid, ongebondenheid en ondeugd, en ging zulks manmoedig, zoo wel in aanzienlyke als geringe te keer; inzonderheid bevlytigde hy zig een gansche reforme onder de Militie te maken, die grootendeels als verzoopen lag onder allerlei gruwelen en Godloosheden; des fnuikte hy dezelve in de overdaad van hun voedzel, als zynde niet zelden de Broeisteresse van onbetamelyke hartstogten, en liet aan dezelve een matiger aandeel, doch over genoeg ter onderhoudinge van het leeven, uitdeelen; boven dien lag hy in haare dierlyke neigingen eenen breidel, met dezelve aan het werk te stellen en in gestaadige beezigheid te houden. Het is nu wel te denken, dat een onbandig volk, meerGa naar margenoot+ geneigt om haare ondeugdzaame en dierlyke lusten te voldoen, en daar door haare zielen in een eeuwig gevaar te stellen, als na Godsvrugt, Deugd en vreede te luisteren, en zig door dezelve de gerustheid des gemoeds en een bevreedigt geweeten te bezorgen, deeze billyke handelwyze van den Gouverneur met een wraakzugtig oog be- | |
[pagina 102]
| |
schouwden, en het onderling daar op toeleiden, door Muitzucht aangehitst, hunne overdadige vryheid en hebzucht, 't zy op wat voor wyze het zyn mogt, weder te verkrygen; des rotten zig elf van de voornaamste Rebellen zamen, en berokkenen het jammerlyke Treur-Toneel, van 't welke ik niet anders als met schroom en t'zidderinge de Gordyne open schuive. Ga naar margenoot+Deezen ongelukkigen dag voor zyne Excell., den Heer Gouverneur, en den Wel Ed. Heer Verboom, was door de Muitelingen by de eerste gelegenheid bepaalt. Des Saturdags, den 17 July, zynde den weekelykschen Rantzoendag, zogten zy op allerlei wyze daar toe te geraaken, onder frivole voorwendzels, dat, ingeval aan hen geen meerder Rantzoen werd uitgedeeld, zy den brui hadden van te werken. Dit hun zeggen beantwoorden zy ook met de daad; want des nademiddags eenig volk gecommandeerd wordende, om een party steenen, die van de Negers waren uitgekapt, na het Water-werk te brengen, weigerden zy zulks te doen, ten zy de gewoonlyke uitdeelinge van haar Rantzoen verhoogd werd. Den Adjudant niet magtig genoeg, om dit onwillig volk met geweld (want goede woorden hielpen niet) tot hun pligt te dwingen, resolveerde met dezelve naa zyne Excell. den Heer Gouverneur te gaan; by denzelven gekomen, vorderden zy van dien Heer, met brutaale woorden, vermeerdering van Rantzoen. Zyne Excell. ziende dat hy met gewelddadigers te doen had, verpligte hen egter, gedeeltelyk met dreigementen, en gedeeltelyk met beloften, dat, wanneer het Magazyn met genoegzaame Vivres voorzien was, zy ook een meerdere uitdeelinge zouden te wagten hebben, tot den arbeid; waarop zyn Excell. vertrok, en zy voor dien tyd, doch al morrende, hun gestaakt werk, hervatten. Ga naar margenoot+Maar des Maandags 's morgens, den 19 July, wanneer de gegeevene ordre, om steenen na het Water-werk te brengen, vernieuwd werd, sloegen zy zulks niet alleen in den wind, maar greepen ook de wapenen by de hand, en | |
[pagina 103]
| |
verpligten zig onderling met diere Eeden, dat, ingeval aan hen aanstonds geen meerder Rantzoen werd uitgedeeld, zy den Gouverneur den hals zouden breeken. Na alvoorens nog een en ander Soldaat op hunne zyde getront of gedwongen te hebben, begaven zy zig met haar agtienen of twintigen sterk, regt streeks naa het Fort, met voorneemen om 'er zig meester van te maken, en het daar leggende Guarnizoen te dwingen, met hen na den Gouverneur te gaan, om gezamentlyk van denzelven verhooginge van Rantzoen te vorderen. Doch den Heer Commandeur Verboom, en de Luitenant Kouper, traaden hen, met den Degen in de hand, te gemoed, en zogten haar, zoo wel door dreigementen als goede woorden, van hun voorneemen te doen afzien, paarende hunne reden met beloften, van voor haar by den Gouverneur te zullen spreeken; 't geene zoo veel indruk op eenige onder hen maakte, dat zy stilletjes afdynsden, en de Rebellige Troep verlieten. Den Heer Gouverneur kondschap gegeeven zynde, vanGa naar margenoot+ 't geen 'er gaande was, kwam zig ras met een Houwer in de hand vertoonen, en gaf blyken van misnoegen aan den Heer Verboom, dat hy zoo veele woorden met zulke snoode Rebellen wisselde, intusschen hy met wyde schreeden op de Muitende Troep naderde. Deeze, dus goede gelegenheid ziende, om hun godloos opzet ter uitvoer te brengen, waarschouwden den Commandeur van uit den weg te gaan, als niets tegens hem hebbende; doch deezen Edelmoedige en dappere Officier was zyn Opperhoofd veel te getrouw, dan dat hy denzelven alleen ten doel van een Muitzugtend Rot zou gelaaten hebben, des avanceert hy teffens met zyne Excellentie op de Rebellen aan. Deeze ziende twee Helden met een onverschrokkene moed op hen afkomen, hadden geen moeds genoeg dezelve in te wagten, maar riepen gelyker hand: Geef vuur, geef vuur; dat van dit gevolg was, dat de Heer Verboom, na drie vergeefsche schooten, met de vierde, zwaar gewond, ter | |
[pagina 104]
| |
aarde viel. Na datze nu voor deezen niet meer te vreezen hadden, viel 't hen ligt den Gouverneur van kant te maaken, dat hen ook, naa aan denzelven zes-en-veertig wonden toegebragt te hebben, gelukte. Ga naar margenoot+Naa datze nu deezen moord verrigt hadden, trokken zy gezamentlyk naa het Fort, namen het zelve in bezit, en stelden de noodige wagten uit, intusschen zy den Liutenant Kouper, tyd en vryheid lieten, om het doode Lighaam van zyne Exellentie, in zyn huis te haalen; zo als ook de Heer Verboom, in 't zyne gebragt werd. Den Liuten. Kouper wende alle dapperheid aan die hem mogelyk was, om het Magazyn voor de plunderzugt, der nu meestendeel half dronkene Muitenaars, te beveiligen; 't zoude hem ook ligt geweest zyn, hier in naar genoegen te slaagen, zoo hy slegts zes geresolveerde Karels, tot zyne assistentie, had by zig gehad; maar neen, niemand dorst voor de vuist uitkomen; des zag hy zig eindelyk genoodzaakt, voor de overmagt van eene verwoede troep te wyken, zoo hy niet op dezelfde wyze, als den Gouverneur was overgekomen, van hen wilde gehandeld worden, doch hy ontvlugte nog tydig haare moordlust in 't Bosch. Ga naar margenoot+Den Heer Kapitein Vreedenburg, die te dier tyd in de Stad by een Burger logeerde, werd verwittigd dat de Militie, ter volvoeringe van een kwaad dessein, op de been was en de Wapenen hadden opgevat; verzuimde geen tyd, om tot assistentie van den Gouverneur, naar het Fort te snellen; maar onder wege ontfing hy reeds berigt, hoe de zaak gesteld was; des onaangezien vertoefde hy egter niet om zyn voorneemen te vervorderen, en met de Rebellen op het Fort te spreeken; doch aldaar gekomen, weigerde ze hem niet alleen ten antwoord te staan, maar schooten zelfs op hem, doch vrugteloos; ten langen laatsten moest hy zelfs, naa alvoorens zyn Deegen afgelegt te hebben, op haare ordre binnen komen. Naauwelyks was hy in haare magt, of zy zette hem met den | |
[pagina 105]
| |
Liutenant François Anthony de Raineval, en de Secretaris de Graaf, die kort naa hem in 't Fort gebragt werd, in arrest. Intusschen maakten de Rebellen zig meester van het Magazyn, en voorzagen zig van Kruit, Loot en Levensmiddelen: dit verrigt zynde zonden zy een party van hen, geheel Paramaribo rond, die al de Burgers hun geweer afdwongen, en de overige Soldaten en Ambagtslieden ordonneerden om op het Fort in de Wapenen te komen, dat ook ras geschiede, nadien het grootste gedeelte van dezelve, reeds te voren verwittigd waaren, van 't geene te gebeuren stond. 't Leed niet lang, of men zag meer dan 150 man op 't Fort in de Wapenen; deeze alle schaarden zig in een ronde kring by een, en zy koozen als toen uit het midden van hen een Overste, een Kapitein, een Liutenant, een Vaandrig, een Adjudant en vier Sergeanten; behalven de eersten, zwoeren de andere Officiers, met de overige meenigte, hun Opperhoofd, en alle gezamentlyk aan elkanderen Getrouwheid, en beloofde daar voor den laatsten druppel bloed te zullen opofferen. Nu moest 'er 't Huis aan, van zyne Excell. den HeerGa naar margenoot+ Gouverneur; dit werd van de Rebellen ingenomen en van het kostbaarste, zo van Goud, Zilver als Meubelen beroofd. Het verkoren Opperhoofd, ontzag zig niet, het beste Kleed van zyne Excell. aan te trekken, en daar mede alom te pronken. Naa dat dit alles verrigt was, zonden zy een deel volk na Para, om de Soldaaten die de Post aldaar waarnaamen, naar 't Fort te transporteeren, dat hen, zonder veel moeite, gelukte; want zy misleiden den Commandant, die nog nergens van wist, en bragten hem, hoewel tegen zyn zin, benevens het volk en twee Booten met Kruit, naa Paramaribo. Ter zelver tyd, zonden zy een Commando naa Suri-Ga naar margenoot+naauw alwaar ongeveer 20 Soldaaten, midsgaders eenige Timmerlieden ter wagt lagen; eenige van dezelve volgden de Rebellen, de andere, omtrent 10 man sterk, waar | |
[pagina 106]
| |
onder de Corporaal en verscheiden Timmerlieden, wilden hen geen gehoor geven, maar ontsnapten met een Schuit, en voeren met dezelve na boven, naa den Heer Bachman, aan wien zy van het voorgevallene kennis gaven, en hun dienst aanboden. Ga naar margenoot+Des avonds omtrent 5 uuren, werd het Lighaam van zyne Excell. den Heer van Sommelsdyk, door de Rebellen op het Fort Zeelandia, staatelyk begraaven, onder het losbranden van het Kanon en drie Salvo's uit het klein Geweer, dat hun Overste, ter eere van den Gouverneur, geordonneerd had. Ga naar margenoot+Dit alles was dus verre geschied, zonder dat de Inwoonders daar van eenige kennis hadden, nadien de Muitelingen alle Schuiten en Booten aan 't Fort aanhielden, en zou mogelyk nog wel langer zyn onbekend gebleeven, ten waaren de Rebellen, uit eene byzondere goedheid, indien men het zoo noemen mag, niet hadden bewilligt, dat 'er een Bootje naar Commewyne gezonden werd, aan den Heer Fiscaal Meunix, met een Brief, waar in zyn Wel Ed. kennisse werd gegeeven van den gevaarlyken toestand van zyn Schoon-Zoon, den Heer Verboom, en teffens met verzoek van spoedig over te komen, zoo hy zyn Ed. nog levendig wilde zien. By deeze gelegenheid dwongen de Muitemakers, den Heer Secretaris de Graaf, een Brief, volgens haare Instructie, aan den Liutenant Lohausen te schryven, die omtrent met 24 Soldaten, op de hoek van Cottica lag. Zie hier deszelfs inhoud. | |
Myn Heer,Ga naar margenoot+‘DE Militie van het Fort alhier, (alwaar ik in arrest zit) hebben my geordonneerd UEd. te schryven, dat gy aanstonds, op het ontfangen deezes, de Post van Cottica zult verlaaten, en met al uw Volk alhier aan Paramaribo koomen; en hebben my nog gelast UEd. | |
[pagina 107]
| |
te zeggen, dat, in zoo verre gy niet wild komen, zy UEd. perfors daar van daan zullen doen haalen; waar mede eindigende, verblyve
UEd. D.W. Vriend A.D. Graaf.
Den Heer Lohausen was verstandig genoeg, om uitGa naar margenoot+ deeze Brief optemaaken, hoe de zaaken gesteld waaren, des liet hy zyne Soldaaten terstond ontwapenen, bragt hun Geweer in zyn Kamer, en gaf haar als toen eerst kennis, wat hem dagt dat aan het Fort te Paramaribo zou zyn voorgevallen. De Soldaaten als eerlyke Karels, zwoeren hem getrouw te zullen zyn, en met hem te leeven en te sterven. Den Corporaal, die op dezelfde Post lag, was door een van zyne makkers, een briefje toegezonden, waar in hy genodigt werd om aftekomen, met deeze byvoeginge: dat alles naar wensch gelukt was. Zoo ras de Heer Fiscaal Meunix, hier van kennisseGa naar margenoot+ kreeg, zynde alstoen by den Heer Abraham Pimper in Commetwane-Kreek, digt by de hoek van Cottica, ver trok hy terstond naar het Fort Cottica; integendeel voeren de Heeren Gillis Meunix en Pimper, de Rivier van Commewyne op, en gaaven van het voorgevallene de weet aan de Heeren Snelleman, Govert de Bruin, en voorts aan alle de Planters tot boven aan, by de Heeren Tyssen en Noording; intusschen maakte den Hr. Lohausen het zelve kond aan den Hr. Wobma, en deeze wederom aan den Heer Snelleman. Den Brief waar mede Lohausen aan Wobma de weet deed, was van den volgende inhoud. | |
Myn Heer,‘ZOo even bekoome ik een Brief van den Secreta-Ga naar margenoot+ris de Graaf geschreeven, maar van alle Sol- | |
[pagina 108]
| |
daaten getekend, dewelke my belasten, ten eersten aan Paramaribo te komen, want de Soldaten hebben zyne Excellentie dood geschooten, en 't Fort ingenomen, den Heer Verboom doodelyk gekwetst, en Vreedenburg, Raineval en de Graaff in arrest genomen, Kouper is in het Bosch gevlugt. Ik kan het droevig ongeluk niet genoeg beklaagen. Myn Heer, het zoude, myns oordeels goed weezen, om de andere Raadsheeren en Kapiteinen te waarschouwen, om aanstonds de Inwoonders te commandeeren, elk met een of twee Christenen, hier naa toe te koomen, en wel voorzien van haar Geweer, om zoo gezamentlyk naar 't Fort te gaan, om ze te stutten en te vreeden te stellen, en om onze Officieren te verlossen. Eindigende, ende stellende het verder aan UEd. oordeel. Ik verwagte eenig Volk alhier met den eersten. Ik zal doen en blyven als een getrouw Officier behoort te doen. Myne Soldaaten alhier belooven my by te staan: komt dan haast. Ik verblyve
Myn Heer
UEd. Dw. Dienaar L.C. Lohausen
P.S. ‘Gisteren hebben zy zyne Exellentie dood geschooten: komt doch haast. Cottica den 20 July 1688.
Ga naar margenoot+De Heeren Meunix, Pimper, Snelleman en Govert de Bruin, in de beneeden Deviesie van Commewyne; de Heeren Wobma in zyn Deviesie van Pirica, en de Heeren Thyssen en Noording, in de Opper-Deviesie van Commewyne; gaaven aan de Burgeren de nodige ordre om by elkanderen in de Wapenen te komen, zoo als zulks ook in een weinig tyds, met volle vaardig- | |
[pagina 109]
| |
heid geschiedde. Deeze trokken gezamentlyk, in alle haast de Rivier af, en kwamen op Donderdag den 22 July, op den Hoek van Cottica, by den Liuten. Lohausen aan; (deeze plaats was door de Heeren Raaden, tot de Rendevous bestemt;) en het overige Volk arriveerde den volgende nagt. De Scheepen van de Schippers Rykx en Plas, raakten intusschen, met Provisie, de Rivier af, gelyk mede 's Lands Barken; ter bevorderinge daar van, wende de Schippers alle vlyt en accuratesse aan. Geduurende dat dit van buiten in 't werk gesteld werd, hadden de gearresteerde Officieren en andere Societeit bediendens, binnen het Fort genoeg te doen, om de gunst van de Rebellen te behouden, hebbende in den beginne, weegens hunne geduurige dronkenschap, veel moeten leiden; doch wanneer hunne Officieren begonden te merken, dat daar door ligtelyk hunne geheele ondergang zoude kunnen ontstaan, lieten zy alom, binnen het Fort publiceeren: Dat ingevalle bevonden werd, zig eenig Soldaat in den drank kwam te buiten te gaan, denzelven op staande voet, zonder eenige genade, zouden worden opgehangen; waar door de gearresteerde eenige lugt kreegen, en de onorder wat aan het bedaaren raakte. 's Vrydags den 23, voor het aanbreeken van den dag,Ga naar margenoot+ vertrokken de Heeren Raaden, met het guarnisoen van Cottica en de Burgeren van Commewyne, van de algemeene verzamelplaats, en arriveerde des namiddags op de Plantagie Wiampibo, één myl van het Fort van Paramaribo gelegen. De Raadsheeren die zig aan het hoofd van dit klein Legertje vertoonden, waaren de Heeren Meunix, Snelleman, Wobma, Thyssen, Noording, de Bruin en Pimper, terwyl de Heeren Bachman, die aan de Rivier van Zuriname woonde, met Samuel Cohen Nassy, aldaar de noodige ordre stelde. Ondertusschen was het Neegerschip, den Salamander,Ga naar margenoot+ uit de Commewyne, en het Schip Sara gevoert door Schipper Jan Dronkers, uit Holland, aan het Fort gearri- | |
[pagina 110]
| |
veert, zynde beide Schippers onkundig geweest van het voorgevallene; deeze Scheepen werden terstond van de Rebellen in beslag genomen en bewaard. Ga naar margenoot+Dien zelfden agtermiddag van den 23 July, zoo ras de Burgery op de voorn. Plantagie was aangekomen, stelden de Heeren Raaden eenen Brief op, aan den Heer Commandeur Verboom gerigt; doch in het vertrouwen, dat dezelve door de Rebellen zoude onderschept en geleezen worden, voegden zy by denzelven een Vry-geleide voor twee of meerder Perzoonen, die de Rebellen zouden willen committeeren, om met de Raaden in Onderhandeling te treeden. Deeze Brief was van den volgenden inhoud. | |
Edele, Manhafte, Lieve, Getrouwe,Ga naar margenoot+‘UIt het rapport van de Heer Bachman verstaan hebbende, 't horribele fait by eenige van de Militie ondernomen, aan den Perzoon van zyne Excellentie, onzen Heer Gouverneur, als het ongeluk aan Uw Ed. overgekomen; heeft ons zoodanig gealtereerd, dat wy aanstonds met de Burgers in de wapenen zyn afgekomen, tot redres van het noodige, om zulke enorme en schrikkelyke revolte te dempen. Wanneer wy met onze magt aan Cottica waren, en de noodige ordre om aftetrekken reeds gegeeven hadden, bekomen wy zeekere tyding, dat ons eenigzins (uit de daar omtrent gemaakte opmerkinge) tot moderatie moveerd, en bygevolg goed gedagt, Uw Ed. deeze vooraf toe te zenden. 't Is ons onmogelyk te penetreeren de Acteurs van de begaane Crimineele actien, die by haare ontrouwe nog persisteeren, en haar meester maken van de Fortresse, violeerende daar door de authoriteit van Haar Hoog Mogende, aan wien zy, als aan ons, den Eed van Getrouwigheid hebben afgelegt. Wy willen gaarne op voor- | |
[pagina 111]
| |
noemde tydingen de zagte kant kiezen, en antwoord op deeze onze Missive afwagten, wat de Misnoegde Parthye haar intentie is, 't zy tot het persisteeren van haar begaan kwaat, of haar aan onze genaade overgeeven. Uw Ed. weet wy liefhebbers zyn van Regt en Geregtigheid, en devouleeren by haar Regt te mainteneeren, en de verongelykte, naar de Goddelyke en Menschelyke Wetten, die aan ons bevoolen zyn, onze authoriteit en hulpe te bewyzen, Op dat wy nu de Justitie naar behooren mogen handhaven, zoo willen wy gaarn aanhooren de reeden van dit haar doen; tot dien einde geeven wy hier neevens Vrygeleiden aan haare Gedeputeerden, om haar te hooren en ons antwoord te verleenen, te haarer gouverno. Op morgen vroeg met de Ebbe zullen wy hier op antwoord verwagten, en zoo wy voor de Vloed de gerequireerde Gedeputeerden niet en bekomen, zullen wy doen 't geene ons te raade zal werden; waar mede wy Uw Ed. Lieve Getrouwe, beveelen in de protectie des Allerhoogsten, en blyven
Was geteekend
GILLIS MEUNIX, CORN. SNELLEMAN, GERRIT WOBMAN, BAST. THYSSEN,
(Ter zyde stond)
NIC. NOORDING, GOVERT de BRUYN, ABRAHAM PIMPER.
Plantagie Wiampibo den 23 July 1688.
De inhoud van de Vrygeleide-Brief was als volgd.
‘WY Raaden van Politie en Justitie deezer Provin-Ga naar margenoot+tie Zuriname, geeven Vrygeleide aan één a twee, die ons uit het Guarnisoen van Paramaribo zal werden toegezonden, om reden te geeven van 't gene in onze Schryvens hier neevens gerequireerd werd; welke Per- | |
[pagina 112]
| |
soon of Persoonen in 't minste geen leet en zal geschieden, maar onverhinderd wederom zullen vertrekken. Tot naakominge deezes, geeven wy onzen parool, en ordonneeren alle en een iegelyk, deeze onze Vrygeleide te respecteeren, als zynde onze zuivere en opregte meeninge; tot welken einde wy dezelve met onze eigen Handen onderteekenen.
Actum op Wiampibo den 23 July 1688.
(Was geteekend als vooren.)
Ga naar margenoot+Deezen Brief en Vrygeleide werd door de Raaden met Domine Keetelaar, die zulks gewillig op zig nam, naar het Fort gezonden, met mondelinge last aan zyn Eerwaarde, dat, ingevalle deeze Brief door de Rebellen werd opgehaald, hy alsdan met den Heer Commandeur mondeling spreeken zou, en voor het overige naauwkeurig onderzoeken, hoe de zaaken gesteld waren, om daar van, by zyne terugkomste, aan de Raaden raport te doen. Ga naar margenoot+De Inwoonders nu by de Rivier Zuriname, waren van die by de Commewyne gesepareerd, nadien niet alleen het Fort tusschen beide lag, maar ook het Neger-Schip, dat de Rebellen sterk met volk voorzien hadden, lag in 't midden der Rivier; terwyl het egter noodzakelyk was, dat deeze twee Legertjes met elkanderen communicatie hadden, en, zoo het noodig was, t'zamen konden conjungeeren, zoo werd nog dien zelfden avond de volgende Brief, door de Heeren Raaden, met een vaardige Canno, waar in vyf Indiaanen en Blanken waren, aan de Heeren Bachman en Nassy afgezonden. | |
[pagina 113]
| |
Eedele Heeren J.F. Bachman en S.C. Nassy; ofte wel den Commandeerende Heer over de troepen by de Rivier Zuriname.‘OP gisteren, zynde den 22 deezer, hebben wy Uw Ed.Ga naar margenoot+ geadverteert, zynde toen aan Land, dat wy voorleeden nagt omtrent het Fort zouden zyn geweest met onze Troepen, waar aan het ook niet gemankeert zoude hebben, zoo de Scheepen spoedig genoeg hadden kunnen afkomen; zoo is 't, dat wy van daag zyn gearriveerd met een considerabele magt, aan de Plantagie Wiampibo, toebehoorende den Heer Perduyn. Wy verwagten alle oogenblikken de Scheepen van de Schipper Rykx, benevens de twee Barken en andere Scheeps-Boots, die alle, zoo van Scheeps-volk, Militie als Burgery, wel gewapend zullen zyn; zoo dat wy op morgen, onder Gods Zeegen, met onze magt, (de Vloed komende), geneegen zyn met Uw Ed. te conjungeeren, en alsdan het noodige te resolveeren. Zoo verzoeken wy (gelyk wy ook gelooven Uw Ed. van goede resolutie zyt), op morgen met het laatst van de Ebbe, omtrent het Fort, in Corps, te vertoonen, meede bezettende de Scheepen, zoo wy verstaan, boven het Fort zyn gedreeven, om haar te bevryden; van welkers Schippers en Volk wy niet minder verwagten te zullen doen, als die van Commewyne gedaan hebben. Verzeekerende, dat haar goede betaalinge voor vereeringe zal worden gegeeven, en gekwetst werdende, meede belooning. Wy verstaan, dat het Schip van Kapt. Dronkers op gisteren is voor het Fort gekomen, en door de Rebellen overmand is. En alzoo wy ter zelver tyd, aan Cottica zynde, tyding ontsingen, dat de muitende Parthye wel geneegen was, om in gesprek met de Ingezeetenen te komen, zoo hebben wy goed gedagt een Expresse aan | |
[pagina 114]
| |
den Heer Verboom te zenden, omme te mogen verstaan het sentement van zyn Ed., als mede van de Party; ten welken einde wy een Vrygeleide mede gezonden hebben, omme, zoo de Muitende Partye twee of meerder Gedeputeerden aan ons willen zenden, wy haar gaarn zullen hooren. Wy hoopen nog deezen nagt van Uw Ed. kondschap te zullen krygen, om te weeten waar naa ons te reguleeren. Waar mede afbreeke, beveelen wy Uw Ed. alle te zaamen in de bescherming des Allerhoogsten, en blyven Uw Ed. goede Vrienden
(Was geteekend)
G. MEUNIX, C. SNELLEMAN, GEERIT WOBMA, B. THYSSEN, N. NOORDING, GOV. de BRUYN, ABRAHAM PIMPER.
Actum op de Plantagie Wiampibo, den 23 July 1688. in de Nagt.
Ga naar margenoot+Des nags werd door de wagt aangediend, dat de Boot van het Fort kwam. Wanneer dezelve aangeland was, bevond men daar in te zyn den Predikant Keetelaar, beneevens de Heeren Perduyn en Swart, en drie Gezanten van de Rebelleerende Soldaaten; deeze laatsten werden terstond by de Heeren Raaden gebragt; den Spreeker van dezelve was genaamd Colbreker; doch deeze zyn woord niet wel kunnende doen, zoo vatte de Heer Perduyn, het zelve op. ‘Voor eerst, zeide hy, “dat deeze drie afgezondenen belast waren, altoos by hem en Swart te moeten blyven, en niets in het particulier te mogen spreeken. Voorts verhaalde hy al het gepasseerde aan het Fort, en de reden, waarom de Militie zulks gepleegd had. Vervolgens vertoonde hy de Attestatien van alle de Ingezeetenen van Paramaribo; de Rantsoen-Rekening van tyd tot tyd van de Commiesen, en geteekend door Monsieur Ciprianus Ciprianys; als mede het accoord, welke die van | |
[pagina 115]
| |
Paramaribo, met de Militie hadden gemaakt, namentlyk, dat aan haar zoude bezorgd worden ƒ3500, voor datze zouden komen te vertrekken, in plaats van ƒ23000, en naderhand ƒ15000, die zy geëischt hadden, waar op zy de goedkeuringe van de Heeren Raaden verzogten”. Voorts sloeg hy uit naam van de Rebellen voor, of zy geliefden goed te vinden van Commissarissen of een Brief naar het Fort te zenden, om de zaaken in goede ordre te schikken’. Hier op werd hen beleefdelyk geantwoord: ‘dat zulksGa naar margenoot+ niet noodig was, aangezien zy Militie, alreeds met den Heer Verboom en verdere Officieren, mitsgaders met de Burgeren van Paramaribo, waren geaccordeerd, en het de Heeren lief was, dat ze reeds zoo verre met den anderen zig hadden verdraagen, en dat ze voor het overige nu gaarn zagen, dat ze hoe eer hoe liever wilden vertrekken’. En om aan de Afgezanten alle argwaan, ter uitvoeringe van het voorgenomene dessein, te beneemen zoo zeiden de Raaden nog tegens hen: ‘dat, terwyl die van Zuriname van dit accoord niets wisten, het derhalven zeer noodig was, dat de Heer Swart met eenige uit de haare, naar de Heeren Bachman en Nassy gezonden werden, om dezelve daar van kennisse te geeven, op dat die Heeren met hun volk, by 't Fort komende, geen de minste vyandelyke attacque zouden beginnen’. Met welke, en meer andere goede woorden en onthaal, doch zonder eenige de minste belofte, de Gedeputeerden zoodanig te vreeden waren, dat ze wel vergenoegd wederom naar het Fort vertrokken. Toen deezen vertrokken waren, werd den Heer Swart verzogt, om na de Heeren Bachman en Nassy te gaan, om aan dezelve mondeling hunne voorneemens bekend te maaken, met recommandatie zulks aan niemand anders te openbaaren, gelyk hy het zelve ook getrouwelyk heeft uitgevoerd. | |
[pagina 116]
| |
Ga naar margenoot+Zoo ras nu de voornoemde Heeren en de Gezanten van de Rebellen vertrokken waren, deed Do. Keetelaar aan de Heeren Raaden rapport, weegens zyne verrigtingen aan Paramaribo, tot genoegen van welgem. Heeren. Onder anderen verhaalde hy de groote consternatie onder de Militie, en de blydschap der Burgeren, veroorzaakt door de komste van de Heeren Raaden met de Ingezeetenen van Commewyne. Het gemaakte accoord door den Heer Commandeur Verboom, en de verdere Officieren en Burgeren, was de strik, waar mede zy gevangen werden; want de Rebellen dagten nu dat ze genoeg bedongen hadden; maar de Heeren Raaden dagten geheel anders, en wisten nu, dat ze niets meer hadden, als een afgedwongen accoord, aangegaan met gevangene Officieren en ontwapende Burgery van een Dorp; des niet te min was 't genoeg om hun in slaap te wiegen, en te diverteeren dat de Heeren Raaden geen ander accoord met hen behoefden aan te gaan, nog het gemaakte Schriftelyk te approbeeren. Hadden de Rebellen de Burger Vrouwen en Kinderen in het Fort gebragt en onder haar geweld gehad, het zou 'er slegt genoeg hebben uitgezien. Op den Brief door den Raad aan de Heeren Bachman en Nassy geschreeven, kreegen de Raadsheeren dien zelven nagt, even voor het aanbreeken van den dag, het volgende antwoord. | |
Aan de Ed. Heeren Raaden van Politie en Justitie,Ga naar margenoot+‘WY hebben Uw Ed. Brief van den 23 deezer, door Jan Hart, wel ontfangen. Wy zyn aan het afdryven met het Schip van Kapt. Dankers, de Bark van de Labadisten met twee Stukken, een Pont met twee Stukken, onze Tentbooten met omtrent 130 man, be- | |
[pagina 117]
| |
halven nog een goed getal Crioole Neegers. Wy leggen nu een myl boven Surinaauw, alzoo Kapt. Dankers, zonder ons weeten, zoo hoog gedreeven is, tot aan Pranarwacka; zoo dat wy met de naaste Ebbe, zonder dilay, zullen van hier 't Anker ligten, om te zien of wy met een Ty kunnen aan 't Fort komen, ofte ten minsten zoo verre als dezelve ons brengen kan, alwaar wy Uw Ed. resolutie zullen afwagten; waar mede afbreeke en blyve
(Was geteekend).
Uw Ed. Dw. Dienaar J.F. BACHMAN.
Des Saturdags 's morgens, met het lumieren van denGa naar margenoot+ dag, kwam digt by het Burger Camp van de Heeren Raaden afdryven een Schip, 't welke zy meenden het Negerschip te zyn, en dat het met Rebellen bevragt was, 't geene haar allarmeerde, en daadelyk in de Boot deed stappen, met voorneemen om zig aan boord van Kapitein Plass te begeeven, die toen nog voor Commewyne lag. Om egter, indien 't mogelyk was, 't Schip met de Rebellen niet te laaten passeeren, (want het Schip van Rykx en de eene Bark, waren de Commewyne nog niet afgedreeven,) stelden zy alles in 't werk dat doenlyk was; maar toen het meeste volk was in de Boot gestapt, vernamen zy dat het Schipper Dronkers met zyn Schip was, dewelke dien nagt van voorby het Fort was komen afdryven, en de vier Soldaaten, die zyn Schip bewaaren zouden, overmand en in het voor onder gejaagd had. Gemelde Schipper Dronkers, by de Raaden gekomen zynde, presenteerde aan dezelve alle dienstbaarheid, en overleeverde aan haar de vier gevangene Soldaaten. Deeze Gevangenen vermoeden nu niets anders, of zy zouden terstond worden opgehangen, maar geheel het tegendeel gebeurde hen; want zy werden met alle beleefdheid onthaald, en terstond met een Tent- | |
[pagina 118]
| |
boot, onder 't bestier van den Vaandrig Snelleman, wederom naa hunne makkers in 't Fort gezonden, met recommandatie, dat de Rebellen alle haast zouden maaken om 't Fort te verlaaten en t'scheep te gaan: 't welk zy beloofden hen te zullen zeggen. Ga naar margenoot+Omtrent een half uur, naa dat de vier Soldaaten naar het Fort te rug gezonden waren, kwamen de Heeren Swart en Cipriany, beneevens een Soldaat, als Gezanten van de Rebellen, eischende de vier Soldaaten met hun Geweer te rug. De Heer Swart en Cipriany getuigden, dat het afdryven van het Schip van Kapt. Dronkers, byna iets kwaads zoude veroorzaakt hebben; ook bragten zy een Brief mede van den Heer Vreedenburg aan Schipper Dronkers, raakende de meergemelde vier Soldaaten. Dezelve was van den volgenden inhoud.
Ga naar margenoot+‘DOor ordre van den Heer Commandeur, zal Uw Ed. laaten volgen aan de Brenger deezes, de vier mannen, door de Militie op Uw Ed. Schip gezet. Gy kunt naar Uw Ed. begeeren onverhinderd naa boven gaan of blyven. Vaart wel. Gedaan in 't Fort den 24 July 1688.
(Was geteekend)
A. van VREEDENBURG.
Laager stond
‘Ik verzoeke voor myn particuliere rekening eenige Bottels Secq en Frontejak, en Ansjovis met wat Orejo, neevens twee goede Hammen. En leevert de beloofde Vivres aan den Heer Commies Cipriany.’
Ga naar margenoot+Schipper Dronkers wilde egter de Proviesie niet leeveren, alvoorens hy daar toe expresse ordre hadde van de Heeren Raaden. Des werd door de Raaden goedgevonden, om de Muitelingen nog te meer te styven in de goe- | |
[pagina 119]
| |
de gedagten, waar mede zy reeds bezwangerd waren, dat aanstonds zoude geleevert worden zeven stoopen Brandewyn, twaalf stuk Brooden, eenige Stokvissen, Oly, Azyn, Erwten en Gort. Dit alles werd geordonneert in 't byzyn der Gezanten, en ook aanstonds in 't werk gesteld; waar mede zy groot genoegen namen. Ook eischten zy wederom te rug het Geweer van de vier mannen; doch zulks werd hen rondborstig afgeslagen. Na dat nu de Gezanten de bovengemelde Goederen ontfangen hadden, zyn zy wederom naar het Fort vertrokken. Kort daar na kreegen de Heeren Raaden ook een Brief van den Heer Vreedenburgh, die zyn Ed. geschreeven had uit naam van den Heer Commandeur Verboom. Dezelve werd gebragt door den Luitenant de Raineval, en was van den volgenden inhoud. | |
Wel-Edele Achtbaare Heeren,‘TOt onze byzondere droefheid, hebben wy gehoordGa naar margenoot+ een gerugt, dat 'er zyn, die ons met verkeerde of onkundige oogen aanzien, voorgeevende, dat 'er in deeze groote ongeleegenheid iets zou gedaan zyn door den Heer Commandeur, dat door andere weegen tot meerder Heil van de Colonie zou hebben kunnen uitgewerkt worden, als tot nog toe door ons geschied is. Zoo protesteeren wy voor God en de Waereld, dat wy tot nog toe niet kunnen bedenken, dat iets beeters of heilzamers heeft konnen geschieden, en zoude wel beter zyn, dat ons werde aangeweezen, niet door Charlatans of Rodemontades, maar door Mannen van kennisse, hoe men zig beter zoude hebben gedraagen; hier in zyn wy nogtans gerust, dat onze Officieren en alle Inwoonderen deezer plaats, met ons getuigen en verantwoorden, dat nog in Conduiten, nog in Soldaatschap, iets is ver- | |
[pagina 120]
| |
zuimt; en wy hebben ten dien einde aan Uw Ed. afgezonden den Heer de Raineval, om van alles rapport te doen, en zullen met blydschap verwagten Uw Ed. Achtbaar sentiment en conclusie, om daar uit te zien, of dezelve overeen komen zal met ons doen, ter geruststellinge van ons gemoed. Hier mede Uw Ed. Achtbaarhedens in Godes gunst beveelende, zal in alles betoonen te zyn
(Op zy stond)
Uw Ed. Achtbaare dienstvaardige Dienaar A. van VREEDENBURGH.
Door ordre van den Heer Commandeur.
Ga naar margenoot+Uit den inhoud van deezen Brief zou men denken, als of de Heeren Raaden, den Heer Commandeur Verboom ergens mede hadden willen beschuldigen; waar tegens de Raaden protesteerden, en betuigden zulks nooit in haar gedagten gehad te hebben. Hoe zou zulks ook met de gemoedelykheid van die Heeren hebben overeen gestemt, aangezien dezelve zeer wel bewust waren, dat den Heer Verboom in doods gevaar lag; en boven dien, dat men verpligt word, wanneer het geweld de overhand heeft, te moeten doen, het geen 't zelve begeerd. Nog ook, hadden de Heeren als toen nog niemand betigt over wangedrag nog pligt-verzuim, in den dienst die het Land vereischte. Des waren de Heeren Raaden grootelyks verwonderd, dat ze zulk een Brief van den Heer Vreedenburgh ontfingen; gelyk dezelve ook niet geloven konden, ja zig verzeekert hielden, dat dezelve niet door ordre van den Heer Verboom geschreeven was: veel eer veronderstelden zy, dat de Heer Vreedenburgh en verdere Officieren, mitsgaders de Inwoonderen van Paramaribo, in dat vaste denkbeeld zouden zyn, dat de Rebellen, volgens het gemaakte accoord, vry en ongehinderd vertrekken zouden, en dat zy Raaden zulks met | |
[pagina 121]
| |
goede oogen zouden aanzien. Maar deeze wyze en voorzigtige Heeren, hadden de zaaken heel anders besteld, en het gemaakte accoord moest hen dienen, om onder deszelfs dekmantel hunne waare desseinen te verbergen, zo als in 't vervolg blyken zal. 't Kan ook zyn, dat uit den mond van een der Mannen, die de vier Soldaaten met de Tentboot wederom naar 't Fort gebragt hebben, iets gevallen is, aangaande het dessein van de Heeren Raaden, daar hy doch niets anders als naa gissen kon, waar uit den Heer Vreedenburgh en de andere Officieren, iets tot hun nadeel hebben opgemaakt, en waar van hun gemoed hen zelf beschuldigde, alwaarom zy hebben gezogt zig door zulk een charlatante Brief, te regtvaardigen. Naa dat de Heer Raineval de Raaden verzeekeringeGa naar margenoot+ gegeeven had, van zyne trouwe en opregte geneigdheid in de bevorderinge van het welzyn deezer Colonie, waar in zy ook heel wel waren berustende; zoo maakten zy ook geen zwaarigheid, hunne weezentlyke voorneemens aan hem bekend te maaken, doch onder belofte, het zelve aan niemand anders, als aan Vreedenburgh en Couper, te openbaaren. Nog deezen zelfden avond, zonden de Heeren den vol-Ga naar margenoot+genden Brief aan de Heeren Bachman en Nassy, naar de Rivier Zuriname, boven 't Fort, om aan dezelve hunne voorneemens bekend te maaken, en alle abuizen voor te komen. | |
Wel-Ed. Heeren, J. Bachman en S.C. Nassy.‘OP gisteren was aan Uw Ed. onze laatste, waar inGa naar margenoot+ wy het gepasseerde alhier aan Uw Ed. hebben gecommuniceerd. Sedert bekomen wy daar op Uw Eds. Schryvens, zoo dat wy ons aan onze voorgaande refereeren. Wy hebben op gisteren avond, op onze gegeeven Vrygeleiden, een Gedeputeerde van Paramaribo bekomen, beneevens de Heeren Perduyn en Swart, | |
[pagina 122]
| |
die aan ons vertoond hebben een Verdrag tusschen de Heeren Verboom, Vreedenburgh en andere Officieren, beneevens de Burgers, met de Misnoegde Parthy gemaakt, zynde haar toegestaan vry en onverhinderd te mogen vertrekken, en die blyven willen, in den Dienst te continueeren. Welk Verdrag wy haar betuigd hebben, (aangezien het een gedaane zaak en buiten ons is,) zoo zyn effect mag neemen. Op voorleeden nagt is Kapt. Dronkers stil voorby het Fort gedreeven, en by ons voor Wiampibo komen leggen; de aldaar opgestelde vier Soldaaten hebben wy aanstonds aan Land laaten haalen, en haar, (om 't gemaakte accoord niet te altereeren), vry en onverhinderd naar 't Fort gezonden, om geen de minste agterdenken te geeven: waar op zy wederom eenige Gezanten aan ons gezonden hebben; beneevens haar is ook overgekomen den Luitenant de Raineval, aan wiens rapport, den Heer Vreedenburgh ons schryft, zig te gedragen; het zelve behelst de herstellinge van de gemeene rust; en dat was ook 't geene den Heer Raineval van ons verzogt. Verder verzogt hy onze gedagten te weeten, over 't voorneemen van 't aangegaane accoord met de Misnoegde Parthye; en in cas wy misnoegd mogten zyn, een ander middel met ons te beraamen. Waar op wy eindelyk, naar verscheide voorslagen, te lang om hier te verhaalen, geresolveert hebben, ons volkomentlyk op de beloofde getrouwigheid van dezelve Raineval verlaatende, dat men de Misnoegde Parthy zal toestaan, haar te embarqueeren op het Negerschip den Salamander, waar toe haar van voorsz. Heeren aan Paramaribo Paspoorten zullen werden verleend; en die blyven willen, in dienst gecontinueerd worden, waar toe de Heer Raineval (als daar zyn werk van makende,) ons verzeekert dat veele geneegen zyn, inzonderheid die aan de begaane actie zig niet schuldig kennen. Wy hebben, naa veele deliberatien, liefst | |
[pagina 123]
| |
tot deeze zagte middelen willen komen, om onze goede Ingezeetenen op Paramaribo, van alle moedwilligheeden en bloedstortinge te bevryden. En zoo wanneer, als de Misnoegde Parthy aan boord, en onze informatie aan den Schipper bekend gemaakt zal zyn, zoo zyn wy te raade geworden, met onze byhebbende magt, te weeten de Scheepen van de Kapts. Dronkers, Plas en Corn. Rykx, beneevens de twee Lands Barken, onder pretext van Visitatie te willen doen, op haar aan te vallen, en zoo te vermeesteren. Haar in onze magt hebbende, de schuldigen te straffen, om een Exempel te statueeren van zulke horrible onderneeminge; waar toe wy vertrouwen den Almoogende ons zyne hulpe zal verleenen. De Embarqueering zal, naar voorneemen, op morgen, zynde Zondag, ofte ten langsten Maandag, geschieden, waarop wy ons gereed houden. Uw Ed. zyn nu, buiten twyfel, op den hoek, in 't gezigt van 't Fort en Scheepen geavanceerd. Uw Ed. kan nu haare mesures op deeze onze resolutie maken, en zoo wanneer Uw Ed. zullen zien, dat 't voorn. Negerschip den Salamander, zyn Anker zal geligt hebben, en aan 't afdryven is, kan Uw Ed. mede afzakken, om zoo met ons te conjungeeren. Ons volkomentlyk op Uw Ed. getrouwigheid en vigelantie verlaatende. Waar mede afbreeke en verblyve
Wiampibo den 24 July 1688.
(Was geteekend van alle de Heeren Raaden.)
P.S. ‘Zoo aanstonds heeft Monsr. Swart, van zyne verrigtinge, alhier rapport gedaan.
Dat deezen Brief wel besteld is geworden, schoon het reeds al donker was, blykt uit het volgende antwoord, dat dien zelven nagt nog inkwam. | |
[pagina 124]
| |
Edele Achtbaare Heeren,Ga naar margenoot+‘WY hebben gezien de reden die Uw Ed. gehad hebt om te consenteeren in 't accoord, gedaan met de Misnoegde Parthy, dat zeekerlyk zeer gewigtig is, om zoo onze Mede-Burgers en Broeders tot Paramaribo van eenig verder ongemak te preserveeren, gelyk ons van daag gezeid is door Monsr. Swart, en nu door Uw Eds. geadviseerd word; ik wil hoopen Uw Ed. goede intentie zal de oorzaak weezen, dat deeze juist tot zulk een einde komende, de Burgers van Paramaribo geen nadeel zullen lyden, dat onze principaalste inzigt moet weezen.
(Was geteekend)
Myn Heeren,
Uw Ed. Dw. Dienaar J.F. BACHMAN.
Tusschen den 24 en 25 July, Zaturdags Nagts, 1688.
Des Zondags 's morgens ontfingen de Heeren Raaden het volgende Briefje van Kapt. Joannes Plass. | |
Aan de Heeren van den Raad.Myne Heeren, Ga naar margenoot+OP Uw Ed. Resolutie en verzoek, heb ik den Heer Lohausen met 25 Soldaaten aan Cottica ingenomen, op dat de helft in Kapt. Rykx zoude overgaan; maar de Soldaaten en willen van malkander niet scheiden, zoo dat ik de Heeren verzoek, hier in ordres gelieven te stellen, op dat ik zeeker in myn Schip zal weezen. Hier op verwagte antwoord, en blyve
(Was geteekend)
Uw Ed. Dienstw. Dienaar JOANNES PLASS. | |
[pagina 125]
| |
Hier op werden de Heeren Snelleman, ThyssenGa naar margenoot+ en Noording verzogt om perzoonlyk aan boord te gaan en aldaar zoodanige ordre te stellen, als zy lieden zouden goed vinden, en om teffens aan den Luitenant Lohausen, van alles dat geresolveerd was, te communiceeren. Aan boord komende, naamen zy plaats in de Hut, en lieten Kapt. Plass en Luitenant Lohausen verzoeken, aldaar by haar te komen, waartoe Plass zig aanstonds bereidwillig toonde, maar Lohausen, naa lang draalens, eindelyk ook verschynende, weigerde binnen te komen; doch de Heeren buiten gaande, maakten hem bekend om wat reeden zy aan boord van 't Schip gekomen waren, en, datze gaarn met hem wilde overweegen, 't geene reeds gedaan was, en nog te doen stond, en dan het zeer noodzakelyk was, dat de Soldaaten in twee partyen verdeeld werden, en de helft van hen op Kapt. Rykx zyn Schip overgingen; verder verzogten zy aan hem, om met haar aan Land te gaan. Maar Lohausen antwoorde, ‘dat, dewyl 'er reeds zoo veel buiten hem gedaan was, zy nu ook het verdere konde doen, en dat hy 'er niet mede wilde te doen hebben, nog ook in de Hut wilde komen; dat ook bovendien de Soldaaten niet wilde cepareeren, terwyl hy haar ook beloofd hadt, by malkanderen te zullen blyven’. De Heeren zagen nu wel, dat de Luitenant, met de Soldaaten t'zamen een complot hadden gemaakt, des stelden zy aan hem alle zwaarigheid voor, die uit zodanige onwilligheid, zoude voortspruiten, boven dien de pligt volgens zyn dienst verschuldigd, en den Eed van Getrouwigheid aan den Heer Gouverneur en Raaden gedaan. Waar op Lohausen antwoorde; ‘dat hy wel geloofde een Eed gedaan te hebben, maar niet wist wat voor Eed het geweest was, en dat hy zulks diverse maalen tegens den Heer Wobma hadde gezegt’; (en diergelyke expressien meer, te lang om dezelve hier altemaal in te lassen.) Waar op hem gerepliceerd werd; ‘dat de Heeren niet veel staat op zoo | |
[pagina 126]
| |
een Perzoon konde maaken, en derhalve aan hem ordonneerden, dat de Soldaaten haar Geweer zouden agter brengen, alzoo de Raaden zulk een dienst van hem en de Soldaaten niet noodig hadden’. Vervolgens steldenze hem voor, ‘dat uit zyn gedrag kwam te blyken, de grootste ontrouw die gevonden kan worden, naamentlyk gehoorzaamheid te weigeren, aan zyne wettige Overigheid, en een kwaad exempel te geeven aan anderen, voornamentlyk in een tyd, wanneer men op het uiterste is, en alle uuren den Vyand staat te attacqueeren’. Dit zeggen bragt zo veel op het gemoed van Lohausen te weeg, dat hy met de Heeren in de Kajuit ging, alwaar zy zig onderling verdroegen, en resolveerden de Soldaaten aan te spreeken, en te maaken dat de helft van hen zoude overgaan op het Schip van Kapt. Rykx; dat eindelyk na veele goede woorden en dreigementen geschiede, waar over Kapt. Plass zeer verblyd was, terwyl hy nu wederom het Schip in zyn geweld had. Naa dat de Soldaaten nu alle gehoorzaamheid beloofd hadden, zyn kort daar naa, de Heeren Lohausen en Plass aan land gevaaren. Toen deeze twist geëindigt was, kwaamen de Schippers met een Verzoek-Schrift aan de Heeren Raaden te voorschyn, weegens hunne Scheepen en Goederen, luidende aldus.
Ga naar margenoot+AAngezien UEd. Achtb. Heeren Raaden van Politie en Justitie, deezer Colonie van Suriname, Kreeken, Rivieren en Distrikten van dien, ons ondergeschr. Schippers, met onze onderhebbende Scheepen en Volkeren, hebben gelieven te commandeeren, ons te vervoegen by de Inlandsche Burgerye, om zoo gezamentlyk de rebellige Militie op Paramaribo, en in bezitting hebbende de Fortresse Zeelandia, te helpen dempen, om zoo de gemeene rust deezer Landen te herstellen, tot alle het welke haar als getrouwe Liefhebbers van onze Souve- | |
[pagina 127]
| |
raine, de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, als ten respecte van UwEd. Achtbaare, wy ons zeer gaarn willen vervoegen; maar aangezien wy onze Scheepen en Goederen, (toebehoorende onze Heeren en Meesters,) niet en vermoogen op de bovengezeide manier te resiqueeren, aangezien wy Koopyaardy-Scheepen zyn; zoo zyn wy met behoorlyk respect aan UwEd. Achtbaare verzoekende, ons te guarandeeren, en in te staan voor alle ongeluk en schaade, die ons in 't bevorderen dezer herstelling zoude moogen overkomen, zo aan onze onderhebbende Scheepen, als de ingeladene Goederen, ter prisatie van UwEd. Achtbaare zelfs, of met die geene die UwEd. daar toe zal gelieven te committeeren, en naademaal wy onze Scheeps-Volkeren, alles hebben bekend gemaakt, die haar Lyf en Leven ten diensten van den Landen, beneevens ons zeer gewillig zyn te besteeden, mits UwEd. Achtbaare haar Verzeekering gelieven te geeven, (in cas van gequetst te worden,) haar 't zelve, zonder manquement, voldaan en betaald werde, die zelve Premie die haar Hoog Mogende daar toe hebben gesteld, ten tyde van Oorlog; en dat wy verders voor onze getrouwe dienst (naar gewenscht Succes, waar toe den Almoogende zynen zeegen wil verleenen,) beneevens ons Scheepsvolk, zal toegelegt werden, zoodanige beloninge als wy ten eenemaal aan de genereuse discretie van UwEd Achtbaaren stellen.
(Was getekend)
CORNS. RYKX, JAN PLASS en JAN DRONKERS.
Op Sondag den 25 July 1688.
Op dat het Zeevaarend Volk nu mogt ge-encourageerdGa naar margenoot+ werden en zig in alles getrouw betoonen; zoo hebben de Heeren goedgevonden te maaken het volgende Placcaat, | |
[pagina 128]
| |
en op ieder Schip een voor de Mast laaten plakken, als ook in het Campement doen bekend maaken.
Ga naar margenoot+‘ALzoo wy RAADEN VAN POLITIE EN JUSTITIE, neevens de Ingezeeten deezer Landen van Zuriname, ook de Militie, nog onder gehoorzaamheid zynde, en de Schippers, beneevens haar onderhebbende Volk, beslooten en vastelyk geresolveert zyn, de rebelleerende Militie, die den Heer Gouverneur hebben vermoord, en den Heer Verboom doodelyk gequetst, dezelve met alle magt te attaqueeren, en met Gods hulpe, onder ons geweld te brengen, op dat de Moordenaars naar verdiensten, volgens de Goddelyke en Menschelyke Wetten gestraft worden, andere ten Exempel; zoo is 't, dat wy, als RAADEN VAN POLITIE EN JUSTUTIE, hebben willen belooven en naarkoomen, aan alle die geene, die deeze occasie zullen bywoonen, indien iemand (dat God verhoede,) mogt komen gequetst te worden, dat 'er een eerlyke belooning, naar bevondene Quetsuure, zal gegeeven worden, of wel zoodanig, als haar Hoog Mog. de Heeren Staten Generaal, dien-aangaande, hebben gelieven te reguleeren, en alle andere, die haar in deeze Actie begeeven, zullen naar verdiensten beloond worden.
(Was geteekend)
GILLIS MEUNIX, CORN. SNELLEMAN, GERRIT WOBMA, BAST. THYSSEN, J. BACHMAN, NIC. NOORDING, GOVERT de BRUYN, ABRAHAM PIMPER.
Den 25 July 1788.
Ga naar margenoot+Beneevens deeze Resolutie, werd 'er nog door de Raaden, het volgende Reglement beraamd en vastgesteld, van dewelke aan ieder Schipper een Afschrift gezonden, | |
[pagina 129]
| |
en vervolgens aan ieder een bekend gemaakt werd, om zig daar naa te reguleeren: waar van den Inhoud dus luid.
‘OP dat alles in goede ordre, in cas van AttacqueGa naar margenoot+ mag toegaan, zoo is 't noodzakelyk, dat iemand van de Kapiteinen met haare Scheepen alhier leggende, de eerste, en als Commandeur zal zyn, om te attacqueeren, waar toe by haar zelfs is genomineerd en aangesteld, Kapt. Cornelis Brandligt. Agter wiens Schip alle beide de Lands Barken haar zullen vervoegen, en zoo digt aanleggen als mogelyk is, om mede op 't begin van de attacque haar devoir te doen, en ook dadelyk te abordeeren; gelyk ook vervolgens de andere Scheepen en Vaartuigen zullen doen, om, is 't mogelyk, de Rebellen tot de overgaaf te brengen, met goedheid, anders dezelve met alle rigeur aan te tasten. ‘En op dat geen disordre mogt gepleegd worden omtrent het embarqueeren van 't Volk, zoo is beslooten, dat den Heer Lohausen met elf a twaalf Soldaaten, zig zal vervoegen in het Schip van den Commandeur Rykx, als mede Kapt. van Haagen, met zyn resteerende Volk, welke te zaamen op dit Schip zullen zyn, en op Kapt. Plass zyn Schip zullen blyven de twaalf Soldaaten, die 'er thans op gevonden worden, onder commando van den Commandeur Box, (een zeer braaf en vigeland Persoon;) ook zal Kapt. Philip Briegd, zig in 't zelve Schip vervoegen, met bystand van zyn Ed. Compagnie, om aldaar zyn devoir te doen. ‘Kapt. Guillam Bedloo, zal zich met zyn Volk nog hebben te transporteeren op het Schip van Kapt. Dronkers, om met het Schip en Volk, naar devoir te doen. ‘Op de Bark van Schipper Maissonet, zal mede ge- | |
[pagina 130]
| |
daan werden by de zes mannen die 'er reeds op zyn, nog twaalf man, makende dus het getal van agtien. ‘Den Buit, behoorende de voorn. Rebelleerende Soldaaten, zal zyn en blyven ten profyte van die geene die dezelve zullen komen te veroveren.
Actum in 't Campement op Wiampibo, in de Rivier van Zurinaame, den 25 July 1688.
Was getekend van devoorfz. zeven Raaden.
NB. De andere Lands Bark onder commando van Schipper Teûne, was reeds met twintig a twee-en-twintig man voorzien.
Ga naar margenoot+Deezen avond omtrent 10 uuren, is by den Raad gekoomen den Heer Luitenant Arnoldus Kouper, rapporteerende hoedanig de zaaken aan Paramaribo stonden, en bragt de volgende Brief van den Heer Vreedenburg mede, met het Afschrift van een Pardon-Briefje, die den Heer Verboom had believen te doen publiceeren. De Brief behelst den volgende inhoud. | |
Wel Ed. Achtbaare Heeren.Ga naar margenoot+‘HEt heeft den Heer Commandeur gelieft, dat dit Billet zoude werden gepubliceerd; wy hebben daar van aanstonds de goede vrugten gezien; veele separeeren zig, weshalve ik geloof dat het geen groot getal zyn zal, dat zig te scheep zal begeeven. Hier mede UwEd. Achtbaare Heeren, in Godes gunst beveelende, blyve
Wel Ed. Achtbaare Heeren (Ter zyde stond)
Uw Ed. Dienstw. Dienaar A. van VREEDENBURG
Verders is alles toebetrouwd aan den Heer Kouper | |
[pagina 131]
| |
Het Billet of Pardon-Brief, waar van den Heer Vreedenburgh meld, dat door ordre van den Heer Verboom zoude zyn afgekondigd, is van den volgenden inhoud.
‘Door ordre van myn Heer den Commandeur, werdGa naar margenoot+ gepubliceerd een Ammissie, Vergiffenis en Vergeevinge van alles wat tot dato is gepasseerd; en werd haar toegestaan te blyven of te repatrieeren, na haar welgevallen’.
De Heeren Raaden maakten hunne meeninge, zoo overGa naar margenoot+ 't een als ander, aan den Heer Kouper bekend, waar mede deeze nog dien zelven nagt vertrok. Des Maandags morgens kreegen de Raads-Heeren den volgenden Brief van de Heeren Bachman en Nassy. | |
Wel Ed. Achtbaare Heeren,‘DE ingeslootene hebben wy hier by geleid, om metGa naar margenoot+ Uw Ed. goedvinden, naar Paramaribo te zenden, alzoo ons Volk zeer murmureerd, als of wy in gedagten waren, dat ons het Land belet werd. Ik heb haar verzeekerd, dat zulks onder Uw Ed. en ons vast gearresteerd was, om aan onze Mede-Burgeren van Paramaribo, alle occasie van verdere ongemak te beletten; doch zoo de Misnoegde Parthye te weeten koome, dat wy hier dus lange met zulk een magt blyven leggen, kan het niet anders zyn, of zy zullen daar over tot onze disreputatie spreeken; maar wanneer het aan haar niet mankeert, maar wel aan het afvaardigen van het Schip, zoo zullen wy ons zulks nog voor eenige dagen getroosten, om de goede meeninge van de Heeren niet tegen te gaan, en om alles conform en met eendragt en communicatie uit te werken, om zoo alle onze desseinen, onder Gods Genade, tot een gewenscht einde te brengen. | |
[pagina 132]
| |
Waar toe wy zyne Goddelyke Majesteits hulpe afsmeeken, en bidden, dat hy Uw Ed. Achtb. en de gansche Colonie, voor alle onheil wil beschermen. Verblyvende
Wel Ed. Achtb. Heeren, (Was geteekend)
Uw Ed. Dw. Dienaars J.F. BACHMAN en S.C. NASSY.
Op 't Schip van Kapt. Dankers, 's Maandags 's morgens, den 26 July 1688.
P.S. ‘Indien Uw Ed. difficulteerd, dat de ingeslotene gezonden werd, geliefd ons dan dezelve te rug te zenden, met Uw Ed. Antwoord, en zoo niet, laat ze door de Indiaanen aan 't Fort brengen.
Ga naar margenoot+Den yver die by 't Volk was, onder Commando van de Heeren Bachman en Nassy, was ongetwyffeld de rede van het zenden der bovenstaande Brief, met zeekere ingeslootene aan de Heeren Bourssen en Swart; die egter, om gewigtige reden, naar 't Fort niet gezonden werd, maar te rug gehouden, om aan de Rebellen geen de minste agterdogt te geeven. Doch de Raaden zonden den volgenden Brief tot antwoord. | |
Edele Heeren J.F. Bachman en S.C. Nassy,Ga naar margenoot+‘WY hebben zoo eeven Uw Ed. Missive wel ontfangen, ook geremarqueerd Uw Ed. goede intentie; en om dat geen tyd meerder zoude verlooren gaan, zoo hebben wy expres den Heer W. de Bruyn gedeputeerd, omme de Misnoegende Parthye aan te zeggen, dat wy begeeren, dat zy deezen nagt nog de Fortresse zullen hebben te abandonneeren, en haar zelve te embarqueeren, en haar verders geschreeven, dat wy deezen dag nog possessie van 't Fort willen hebben, of haar, | |
[pagina 133]
| |
onder Gods Zeegen, daar toe te dwingen; zoo dat wy absolut geresolveerd zyn, met de Vloed, nog 't effect te doen sorteeren; ten welken einde wy Uw Ed. by deezen advertentie geeven, om te mogen weeten waar na Uw Ed. zig te reguleeren hebben; ten ware den Heer W. de Bruyn voorn., zulk een antwoord bragt, waar door wy reden zouden vinden, om nog te vertoeven; waar van wy Uw Ed. aanstonds notificatie zullen geeven: doch indien wy met onze magt naar 't Fort komen, zoo geliefd met Uw Ed. troepen mede te naderen, om, zoo 't noodzakelyk is, van boven by Uw Ed., en om laag, voor ons te landen, waar op wy ons verlaaten. Hier nevens gaat de Copy van den Brief, ofte Op eissching aan de Militie. Verder blyve
Edele Heeren,
Uw Ed. goede Vrienden.
(Dezelve was onderteekend van de zeven Raaden.)
Ondertusschen vonden de Heeren Raaden goed, denGa naar margenoot+ Heer Willem de Bruyn naar 't Fort te zenden, als Gedeputeerde, om de Fortresse van de Muitenaars op te eisschen; ten welken einde zyn Ed. voorzien was van de volgende Op-Eisch-Brief. | |
Aan 't Guarnisoen in de Fortresse Zeelandia.‘ALzoo aan ons, door diversse uwer Gedeputeerden,Ga naar margenoot+ is verzeekert, dat de Fortresse op gisteren, of ten langsten deezen morgen, zoude verlaaten geweest zyn, en UE. Persoonen te embarqueeren, naar welken tyd wy met groote impatientie hebben gewagt; doch, 't welke tot deezer uure nog niet geschied is; des heeft | |
[pagina 134]
| |
ons zulks doen resolveeren, den Heer Willem de Bruyn, expres te deputeeren, met ordre, om UE. aan te zeggen, dat wy niet langer kunnen wagten, maar begeeren, dat gy de Fortresse aanstonds zult hebben te abandonneeren, en uwe Persoonen te embarqueeren, op dat wy deezen dag, met de Vloed, nog possessie daar van moogen neemen. Waar op wy ons verlaaten, niet twyffelende, of gy zult zulks observeeren. Ook verwagten wy, dat aan onzen Heer Gedeputeerde, goed onthaal en korte depeches zal gegeeven werden; doch de Fortresse overgelevert zynde, zouden UE. nog wel langer in het Schip (indien het nog niet gereed was,) konnen blyven, voor één of twee dagen.
Actum in 't Campement op Wiampibo den 26 July 1688.
(Was geteekend van de Zeven Raaden.)
Ga naar margenoot+Hier op gebeurde, dat de Schippers aan Land kwamen, en aan de Raaden rapport bragten van nieuw ongenoegen onder 't Scheeps-Volk, namentlyk, dat het zelve niet wilde vegten, nog na den vyand gaan, ten zy aan haar verzeekeringe gegeeven werd te zullen erlangen, 't geene zy pretendeerden. Waar op terstond gedelibereert en goed gevonden werd, dat drie Heeren wederom aan boord zouden gaan, van 't eene Schip na 't andere, om 't noodige aldaar te bezorgen. Ga naar margenoot+De Gedeputeerdens aan boord gekomen zynde, ontfingen dezelve, zoo wel van 't Volk van Kapt. Dronkers, als Plass en Rykx, een Verzoek-schrift, die genoegzaam alle drie van een en denzelven inhoud waren, alwaarom wy 'er alhier maar een van plaatzen zullen, luidende als volgd. | |
[pagina 135]
| |
‘Wy Ondergeschreven Officieren en Matroozen vanGa naar margenoot+ 't Schip daar Kapt. Joh. Plass op is, zyn ten volle volvaardig onze Perzoonen ten dienste en voordeele van de Colonie Zuriname te stellen, tegens die Rebellige Soldaaten, die den Heer Gouverneur moorddadig omgebragt hebben, om deezen in haar voorneemen te stuiten, en hun te attacqueeren van de Fortresse, of Schepen te water, maar niet te lande, onder conditie, dat wy ondergeschreeven, zullen genieten, byaldien eenige van ons Scheepsvolk, dat God verhoede, kwam te verliezen, Arm, Been, Oogen ofte eenige andere Leeden, de Premie die de Heeren Staaten, ten tyde van Oorlogen daar op hebben gesteld, en bovendien, voor onzen vrywilligen dienst nog genieten een recognietie van zes Maanden Gagie; gelyk een ieder in 't Schip dienst doende, is winnende; met nog deezen beding, dat het attacqueeren, niet verder zal geschieden, als in de Rivier Zuriname’.
Naa eenige debatten over en weer, is eindelyk, door de Heeren Raaden, aan de Officiers en Matroozen, geaccordeert het volgende.
‘Wanneer iemand gekwetst word, zoo zal aan hemGa naar margenoot+ betaald worden, zodanige Premie, als by Haar Hoog Mog., de Heeren Staaten, is vastgesteld; maar zoo men in gevegt geraakt, en niemand gekwetst werd, zoo zal aan haar lieden drie Maanden Gagie gegeven worden; doch in geen Gevegtraakende, zoo zullen zy zig moeten te vreeden houden met een Vereering, ter discretie van de Heeren’.
Waar op de Officieren en Matroozen, welgemoed, denGa naar margenoot+ Eed van getrouwigheid deeden. Terwyl de drie Heeren Raaden op het Schip van Kapt. Dronkers waren, werd aan hen overgegeven een Ver- | |
[pagina 136]
| |
zoek-Schrift van zes Gevangenen of Banditen, die door den Hoofd-Officier van Amsterdam, herwaards gezonden waren; behelzende haar Vryheid. Waarop gehoord werd het rapport van Kapt. Dronkers, dewelke verklaarde, dat die zes luiden haar hadden gedragen als eerlyke Menschen, in alles waar toe dezelve gebruikt zyn geworden. Zoo werd aan haar beloofd, wanneer zy zig wel kweeten tegens de muitineerende Soldaaten, Vryheid, om uit het Land te vertrekken. Ga naar margenoot+Naauwlyks waaren deeze Zwarigheden, door wyze maatregelen uit den weg geruimt, of ziet, eene andere staat wederom voor de deur, alzo de Heer Bourssen, Commis van de Ed. Westindische Compagnie, met twee by zig hebbende Gecommitteerden, aan de Raadsheeren kwam bekend maken, ‘dat 'er groote oneenigheid ontstaan was in het Schip den Salamander, en wel tusschen den Schipper en zyn Volk, willende de laatste, den Schipper niet langer op het Schip dulden, nog veel minder met hem in Zee gaan. Weshalven de Heeren Broun en Bourssen aan het zelve had moeten accordeeren, dat den Schipper op een ander Schip, als Passagier zoude overgaan; dat den Opper-Stuurman voor Schipper, en den Onder-Stuurman, voor Opper-Stuurman zoude ageeren; dat men een ander Onder-Stuurman op het Schip bezorgen zoude’. Het verzoek was derhalven van de Heer Bourssen, ‘dat de Heeren Raaden, den een of ander Schipper wilde beweegen, om een Stuurman te missen. Ga naar margenoot+Waar op de Raadsheeren de Schippers Rykx, Plas en Dronkers, by zig ontboden, en aan dezelve onder 't oog bragten, de oneenigheid die 'er op het Schip de Salamander, tusschen Schipper en Volk ontstaan en derhalven nodig was, dat zy lieden een of ander Stuurman van haar Schepen op den Salamander zonden, met verzeekeringe, dat zulks maar voor een paar dagen zoude te doen zyn, naardien de Heer Bourssen voor zeeker berigtte, dat de mui- | |
[pagina 137]
| |
tende Militie, nergens anders naar wagte om zig te embarqueeren. Voorts stelden de Heeren aan de Schippers voor, dat het ten hoogsten noodzakelyk was, een getrouw man op dat Schip te hebben, waar van men niet anders als een goed gevolg te wagten had. Kapt. Rykx bewoog derhalven een Perzoon van zyn Schip, om op den Salamander over te gaan. Deeze nieuwe Stuurman, naa alvoorens van de Raadsheeren in 't particulier onderregt te zyn, wat hy, ter bereikinge van het voorgestelde oogmerk, op den Salamander te verrigten had, maakte met de Heer Bourssen, in het byzyn van de Raaden en de Gedeputeerdens van de Muitende Parthye, een accoord, en ging wel gemoed op dat Schip over. Gemelde Heer Bourssen had teffens voor de Raadsheeren, van het Fort mede gebragt een Brief, geschreeven door Kapt. Vreedenburgh, en een Verzoek-schrift, onderteekend door Kouper en Raineval; waar van den Brief dus luid: | |
Wel-Edele Achtbaare Heeren,‘DEn Heer Bourssen zal aan Uw Ed. Achtb. rap-Ga naar margenoot+port doen van onzen toestand. Ik bid dat het Uw Ed. Achtb. behagen mag, my te doen weeten, wat ik verder, ten besten van het Land, doen zal; en zyt verzeekert, dat myne grootste ambitie is, alles, onder Gods Zeegen, te onderneemen, dat tot het beste van de Colonie zal geoordeeld worden verder te behooren, en zal in alles doen zien, hoe zeer ik tragte te zyn,
Wel-Edele Achtbaare Heeren, In 't Fort Zeelandia den 26 July 1688., omtrent 10 uuren.
Uw Ed. Achtb. Ootm. Dienaar A. van VREEDENBURGH.
P.S. ‘Van de Gerevolteerden zullen, naa myne calculatie, omtrent 90 man vertrekken. Zy protestee- | |
[pagina 138]
| |
ren van niet te willen vertrekken, ten zy haar vier Ostagiers worden mede gegeeven. Ik hoope, onder Gods Zeegen, deze zwaarigheid ook weg te neemen, en ben gansch niet van intentie om haar dit te accordeeren, ten zy den Heer Commandeur en Uw Ed. Achtb. anders ordonneeren. Op het Volk, dat nu van haar gescheiden is, zal men zig tot nog toe niet mogen verlaaten.
(Was geteekend).
A. van VREEDENBURG.
Het Verzoek-Schrift vervat de volgende begeertens; het werd door de Gezanten van de Rebellen aan de Raaden overgelevert. | |
Wel-Edele Achtbaare Heeren,Ga naar margenoot+‘DE Militie alhier, dewelke op haar vertrek naar 't Vaderland staan, hebben ons alles geaccordeerd, het geene by het bewuste Contract, met haar aangegaan, bedongen is; en alzoo zy eenigzins voor de Scheepen en het Volk, beneeden leggende, bevreest zyn van geattacqueerd te zullen worden; zoo hebben zy ons verzogt, mede te mogen neemen 3 a 4 Burgers van de voornaamste alhier, die zy zoo lang verzoeken by haar te mogen houden, tot dat zy de Rivier de Commewyne gepasseerd zyn, als wanneer zy haar, zonder eenige verhindering, van Boord zullen laaten vertrekken. Wy hebben getragt, zoo vee] ons mogelyk was, haar van dit verzoek te diverteeren; maar zy blyven daar op persisteeren; weshalven wy hier op zullen afwagten het goed oordeel van Uw Ed. Achtbaare. Waar mede Uw Ed. Achtbaare in de genadige pro- | |
[pagina 139]
| |
tectie des Allerhoogsten beveelende, verblyven, met grooten yver,
(Was geteekend)
Uw Ed. Achtb. onderdanige Dienaaren ARNOLDUS KOUPER. FR. ANTH. de RAINEVAL.
Paramaribo den 26 July 1688.
De Raaden, die in alles zeer voorzigtig te werk gin-Ga naar margenoot+gen, gaaven hier alleen mondeling antwoord op, en zeiden: ‘Dat het haar zeer onbetaamelyk en onordentelyk voorkwam, van eenige Burgers te willen mede neemen; dat het een blykbaar teeken was, dat zy Militie niet ter goeder trouwe zogten te handelen, aangezien, wanneer zy de Burgers, tot beneden de Commewyne, in haar geweld hadden, zy met dezelve naa haar welgevallen zouden kunnen leeven, en dat de Heeren dan niet in staat zouden zyn, de kwaade behandelinge voor te kunnen komen; dat derhalven, om deeze en meer andere redenen, zy haar zulks niet konden toestaan; en wanneer zy Militie, nogtans onderstonden, tegens de intentie van den Raad, zulks te doen, zy het zelve dan zouden aanmerken als eene nieuwe hostiliteit, die niet ongewrooken over het hoofd zou kunnen gezien worden; waarom zy dan absolut van deezen hunnen eisch zouden hebben af te zien’. Deeze redenen, die van klem waren, deeden hun van gedagten veranderen; en zy waren nu wel vergenoegd en geconsenteert, dat ze zoo ras een Stuurman, zoo ze meenden, naa haar genoegen gekreegen hadden, waar op zy zig vertrouwen konden. Des verzeekerden ook de Gedeputeerden, dat de Militie zig nog voor den aankomenden Nagt embarqueeren zou. Kort naa het vertrek van den Commies Bourssen metGa naar margenoot+ de Gedeputeerden, ontfingen de Heeren Raaden den | |
[pagina 140]
| |
volgenden Antwoord-Brief van de Muitende Militie, op haar Opeisch-Biljet, die door den Heer Willem de Bruyn wederom van het Fort was mede gebragt. Dezelve was in het Hoogduitsch geschreeven; doch luid in het Nederduitsch overgezet, van woord tot woord aldus:
‘ANtwoord van den Brief, geschreeven van de Heeren Raaden, waarom dat wy niet zyn vertrokken; de schuld en is aan ons niet, dan het aan den Commis Bourssen en aan onze Paspoorten, dan zy hebben zoo gaauw niet kunnen klaar komen; maar wy verhoopen deezen avond aan Boord te gaan, om morgen vroeg af te dryven en te vertrekken.
(Onder stond)
De Gebiedenisse van de gantsche Militie, die geneegen bennen te vertrekken of te Repatrieeren.
In 't Fort Zeelandia den 26 july 1688.
Ga naar margenoot+De Burgerye begon intusschen al vry wat te murmureeren, om dat de Raad haare deliberatien en voorneemen zoodanig secreteerde, en aan haar daar van geen de minste kennisse gaf. Op dat nu de eendragt en goedwilligheid van dezelve, niet mogt komen gestoord en vertraagt te worden; zoo resolveerden de Heeren, dat door de Kapiteinen aan de mindere Officieren, en deeze wederom aan de voornaamste Planters, haar voorneemen zoude worden bekend gemaakt. Teffens ordonneerden zy ook aan dezelven, wel toe te zien, zoo 'er iemand van Paramaribo komen mogt, dat geen van haar Volk zig zou laaten gebruiken, om aan dezelve de minste woorden te verleenen; maar ingeval iemand met zes a acht Muskettiers mogt aankomen, dat ze die, stilzwygende, by de Heeren Raaden brengen zouden. | |
[pagina 141]
| |
Hier op gebeurden het, dat zig den Heer T.R. vanGa naar margenoot+ Heemert, geweezene Luitenant, by de Heeren Raaden liet aandienen, en aan dezelve verzogt, dat aan hem mogt het commando gegeeven worden over omtrent 40 man Liefhebbers, die zig aan hem reeds vrywillig hadden gepresenteerd, om op het Schip van den Commandeur Rykx te gaan, om gezamentlyk met de Matroozen en de 12 Soldaaten, die op het gem. Schip zyn, de Rebellen op het Schip den Salamander te attacqueeren. Het welke aan hem werd toegestaan. Hebbende zyn Ed. het grootste gedeelte van het Volk, reeds opgeschreeven en by der hand; maar aangezien den Luitenant Lohausen, hier over wederom veel spuls zogt te maken, werd den uitvoer van deeze trouwe daad van den Heer van Heemert, gestaakt, en zyn Ed. daar voor bedankt. Even nu voor den avondstond van dien zelven dag,Ga naar margenoot+ vonden de Raadsheeren goed, ordre te geeven dat de gantsche Burgerye, zig zoude embarqueeren, ieder op het Schip of Bark, waar toe zy bescheiden waaren, alzo haar Ed. Achtb. vaststelde, dat de Militie dien avond zouden scheep gaan, om des nagts aftedryven, en zig van de donkerheid te bedienen, om te eschappeeren. Te meer drongen de Heeren hier op aan, om, wanneer zulks 's morgens met den dag geschiede, het alsdan te veel geraas zoude veroorzaaken, zoo dat de Burgerye, hier toe aanstonds gewillig, tot één man toe te scheep gingen. Niemand dan de Heeren Raaden, Kapt. van Hagen, T.R. van Heemert en de Luitenant Lohausen, bleeven aan land. Deeze laatste zogt al weêr nieuwe sporlinge te maaken,Ga naar margenoot+ waar uit niet anders als groote onlusten stonden voort te komen; want hy zeide, ‘wel op het Schip van den Commandeur Rykx te willen gaan, mits dat hy onder niemands commando behoefde te staan; dat ook die 12 man die altyd by hem op het Schip van Plass geweest | |
[pagina 142]
| |
waaren, dan ook met hem op het Schip van Rykx, zoude moeten overgaan, en dat de Soldaaten die thans op het Schip van Rykx waren, op dat van Plass zoude getransporteerd worden. Doch de zeer veel geduld oeffenende Raaden, keurden zulks gansch niet goed, waar van zy, met zeer veel bescheidenheid, de volgende reden gaaven: ‘dat de Heeren niet konden zien, wat voor reden hy daar toe had, terwyl de Soldaaten, die zig op 't Schip van Rykx bevonden, zoo wel, als die op dat van Plass waaren, alle weerbaare mannen zyn; en hy daarom geen onderscheid behoorde te maken; dat, wanneer zulks in de nagt geschiede, gelyk het nu zou moeten geschieden, niet anders dan groote confusie en kwaad agterdenken zoude geeven; dat zy Heeren, ook wel mogten zien, dat hy Luitenant, by die Soldaaten op het Schip van Plass ging, en dat het hem evenveel moest zyn, op wat voor Schip hy zig embarqueerde’. Waar op dit korsel Hoofd, zig met zeer onvriendelyke en onbetaamelyke expressien, tegens de Heeren verzette, zeggende: ‘dat hy dat Volk uit het Schip van Plass, by zig hebben wilde, of zig anders niet wilde embarqueeren’. Dus zagen de Heeren duidelyk, dat ze met een onwilligen te doen hadden; des resolveerden de meeste van hen, om hem aan land te laaten, en buiten employ te stellen. Hoewel de langmoedigheid van de Raadsheeren, nog zoo ver ging, om was 't mogelyk hem nog over te haalen, dat ze hem met beweeglyke reden voorstelden zyne eigene woorden, die hy op het Schip van Plass tegens de Heeren gesprooken had. Hier op zig een weinig bedenkende, en eenigzins tot reden koomende, werd, door tusschenkomst van den een en ander, de kwestie eindelyk, wederom bygelegt. Waar op de Raaden hem voorstelden, zig aanstonds te moeten declareeren, op wat voor Schip hy zig wilde begeeven. Waar op hy dat van Kapt. Rykx verkoos, daar Kapt. van Ha- | |
[pagina 143]
| |
gen met zyn Volk op was, en hy beloofde zyn uitterste devoir te zullen doen. Nadien het nu de Heeren Raaden, om niets anders teGa naar margenoot+ doen was, als alleen om die Soldaaten, die schuldig waaren aan den dood van zyne Excellentie, den Heer Gouverneur, en het doodelyk kwetzen van den Heer Commandeur Verboom, in haar geweld te krygen, en dezelve haare welverdiende straffe te doen erlangen. Aangezien nu het getal der Rebellen die zig op het Schip den Salamander begeeven hadden, zeer groot was, en alle geresolveert waren om kloekmoedig te vegten; zoo vonden de Heeren Raaden goed, om haare Ingezeetenen, zoo veel mogelyk was, te spaaren, en de Koopluidens Scheepen en Goederen in geen waagschaal te stellen, Pardon te verleenen aan alle de geene, die aan het vermoorden van zyne Excellentie, en het doodelyk kwetzen van den Heer Verboom, niet schuldig waren, ten welken einde Haar Ed. Achtbaare, den Heer van Heemert verzogten, den onderstaande Pardon-Brief, aan de Rebellen voor te leezen, dat dien Heer zeer gewillig op zig nam, en ook dien nagt, toen de Rebellen op den Salamander gescheept waren, verrigtte. Behalven deeze Pardon-Brief, gaaven zy ook aan hem een Commissie-Brief mede. Den Pardon-Brief was van den volgenden inhoud:
‘WY RAADEN van POLITIE en JU-Ga naar margenoot+STITIE deezer Colonie van Zuriname, Rivieren en Districten van dien. Naa genomene reflectie op den toestand der zaaken, rakende de Rebelleerende Militie die zyne Excellentie den Heer Gouverneur hebben dood geschooten, en den Heer Commandeur doodelyk gekwetst; zoo zyn wy te raaden geworden, dat onze Resolutie aan alle en een iegelyk, | |
[pagina 144]
| |
die 't zoude mogen aangaan, worden bekend gemaakt. Gelyk wy dan by deezen declareeren, dat onze opregte meeninge is, te pardonneeren, gelyk Wy pardonneeren by deezen, allen den geenen, die niet bevonden zullen werden handdadig te zyn aan het doodschieten van onzen Heer Gouverneur voorn., nog aan het kwetzen van den Heer Verboom; dat is te zeggen die op geen van beide hebben geschooten, nog haar Geweer gelost: want onze intentie niet anders en is, als den schuldigen te straffen, gelyk ons by de Goddelyke Wetten is aanbevoolen. En op dat den Onschuldigen geen de minste mistrouwen op dit ons Pardon zoude mogen hebben, zoo belooven Wy, onder Eeden, in de tegenwoordigheid Godes, alle het bovengeschreevene, heiliglyk en onverbreekelyk te houden en naartekomen. Andermaals verklaarende, geen andere te zullen straffen, als die haar Geweer op voorn. Heer Gouverneur, en den Heer Verboom hebben gelost, mits dat die geenen, die Wy ons Pardon in deezen zyn geevende, haar Geweer met onze aankomste, tegen ons en onze Burgerye, niet en zullen opneemen, maar haar gewilliglyk by ons begeeven, en ten allen tyden, wanneer zy uit deeze Colonie zullen willen vertrekken, en te repatrieeren, dat aan haar de noodige Paspoorten zullen verleend worden; doch zoo wanneer iemand zal bevonden worden, hier inne contrarie te handelen, zullen zy dezelve straffe onderworpen zyn, die wy teegens de schuldige en Daaders van de crimineele Actie, zullen excecuteeren, en hoe meer de schuldige haar teegens ons zullen komen te opposeeren, hoe zwaarder de straffe zyn zal; waaromme dezelve aangemaant word, haar gezamentlyk aan onze genaade over te geeven. | |
[pagina 145]
| |
‘Aldus geslooten en gearresteerd, deezen 26 July 1688. Zuriname, in 't Campement op Wiampibo.
(Was geteekend)
G. MEUNIX, C. SNELLEMAN, G. WOBMA, B. THYSSEN, N. NOORDING, G. de BRUYN, A. PIMPER.
Den inhoud van de Commissie-Brief, aan den Heer van Heemert mede gegeeven, was dus luidende:
‘OP de Resolutie, heeden by ons, als RAADENGa naar margenoot+ van de Politie en Justitie, deezer Colonie van Zuriname en Districten van dien, genoomen, aangaande het Pardon, by ons gegeeven aan alle en een iegelyk, die niet handdadig zyn aan den moord van zyne Excellentie, onzen Gouverneur, nog aan het doodelyk kwetzen van den Heer Commandeur Verboom, is geresolveert en goedgevonden, om den Heer van Heemert te deputeeren aan de ge-embarqueerde Militie, op het Neegerschip den Salamander om dezelve haar lieden voor te leezen, en onze goede meeninge te expliceeren of uitteduiden. Andermaal verklaarende, dat alles by ons in opregte meeninge is gesteld, derhalven wy ons aan de rapporten van gemelde onze Gedeputeerden, gedragen, die wy hoopen dat korte depeches en goed onthaal erlangen zal. Actum in Zuriname, in 't Campement op Wiampibo, deezen 26 July 1688.
(Was geteekend van alle de Heeren Raaden.)
Nog laat op dien zelven avond, kwam den Heer Kapt.Ga naar margenoot+ van Vreedenburgh van Paramaribo, by de Heeren, | |
[pagina 146]
| |
op Wiampibo, rapport brengen, ‘dat de Rebellen het Fort verlaaten hadden, en reeds omtrent vyftig man van dezelve ge-embarqueerd waren, en dat, terwyl de overige, in omtrent veertig bestaande, met de Pont naar boord willende gaan, het Schip den Salamander waren voorby gedreeven, tot beneeden de Zaagmoolen, alwaar dezelve was komen stil te leggen; weshalven hy, Vreedenburgh, oordeelde, dat, zoo wanneer de Heeren daar naa toezonden, het makkelyk zoude zyn, gemelde Pont in hun geweld te krygen’. Dit rapport werd van de Raaden met verwondering aangehoord, alwaarom zy hem ook tot antwoord gaven: ‘Dat zy Raaden, zeer verwonderd waren, dat hy Vreedenburgh, zulk rapport aan haar bragt, met byvoeginge van den voorslag, terwyl hy wel wist, dat het vallend water, en derhalve onmogelyk was, met een Schip of Bark tegens de Ebbe op te vaaren, om de Pont te bezetten; dat hy vry beeter zou gedaan hebben, wanneer hy dit rapport gebragt had, aan het Schip van Kapit. Adriaan Dankers, alwaar de Heeren Bachman, Nassy en Condrey, met haar volk op waren; dat dat Schip, benevens de Barken, maar eeven boven het Fort laagen, en met 130 man voorzien waren; dat hy Kapitein, aldaar volk genoeg tot assistentie konde gekreegen hebben, om binnen den tyd van een half uur, gem. Pont met omtrent veertig man te konnen overweldigen; waar van de gevolgen zouden geweest zyn, dat men des te gemakkelyker het Schip den Salamander, zoude hebben kunnen overmannen’. Waar op den Heer Vreedenburgh repliceerde; ‘dat Monsr. Swart aan de Heeren Bachman en Nassy, daar van rapport was gaan doen’. Doch de Heeren gaven hem hier op tot antwoord: ‘dat zulks zyn pligt was geweest te doen, om in deeze goede gelegenheid zyn devoir en dapperheid te toonen’. De Heeren Raaden waaren over deeze handelwyze van Vreedenburgh | |
[pagina 147]
| |
zeer misnoegd, gelyk zy daar toe ook reden hadden. Echter zonden zy terstond een Canno met een Blanke en eenige Indianen uit, om te spioneeren, die tegens de Ebbe opvaarende, en met het begin van den Vloed wederom kwamen, en het rapport bragten, dat de meergem. Pont met het Volk nog beneden de Zaagmoolen was leggende. Waar op aanstonds geresolveerd werd, dat twee Heeren naa de Scheepen en Barken zouden gaan, om aldaar te ordonneeren, aanstonds de Ankers te ligten, en wel eerst de Barken, die zouden gaan leggen tusschen de voorn. Moolen en het Schip den Salamander, omme, ingevalle de gem. Pont met Rebellen nog niet aan boord was, te beletten, dat ze aan het Neeger-Schip komen konden; de legplaats der Scheepen zoude zyn digt by het Schip den Salamander, en aldaar het rapport afwagten, dat den Heer van Heemert aan de Raaden doen zou; en by aldien de Rebellen het Pardon weigerden te accepteeren, een ieder als dan zyn best zou doen, met dezelve te attacqueeren; zoo als zulks ook aanstonds door de Schippers van de Barken en Scheepen, met veel getrouwheid, in het werk werd gesteld. In de Nagt, bevoorens de Heeren nog van Wiampibo naa het Schip van Kapt. Dronkers vertrokken waren, zoo ontfingen zy nog van de Heeren Bachman en Nassy, den volgenden Brief. | |
Wel-Edele Achtbaare Heeren,‘ZOo aanstonds komt Monsr. Swart by ons aanGa naar margenoot+ boord rapport brengen, dat de Pont met vyftig van de Moedwilligen, van Land naa het Schip willende vaaren, het zelve waren mis gedreeven; zoo dat wy, in plaats van morgen, volgens Uw Ed. Resolutie, geresolveerd zyn, om nu terstond af te dryven. En aangezien Monsr. Swart nogmaals zal gaan zien, of de voorsz. Pont ook aan boord mogt zyn geraakt, waar | |
[pagina 148]
| |
van hy ons andermaal rapport doen zal; en ingevalle de Pont aan boord gekomen is, zyn wy geresolveert het Schip te attacqueeren.
Wel-Edele Achthaare Heeren,
Uw Ed. Dienstw. Dienaren J.F. BACHMAN. S.C. NASSY.
Tusschen Maandag en Dingsdag den 26 July, ten 11 uuren, 1688.
Op den bovenstaanden Brief werd geen schriftelyk antwoord gegeeven, doordien zulks niet noodig was, terwyl de Barken en Scheepen reeds hunne Ankers geligt en aan het naa boven dryven waren. De Heeren Raaden konden wel bevroeden, dat de Pont met Rebellen onder faveur van de Voorvloed aan boord zou zyn geraakt, en deezen voogel hen zoude ontsnapt zyn. Ga naar margenoot+Omtrent Middernagt, vertrokken de Heeren van Wiampibo, naa het Schip van Kapt. Dronkers, om des te beeter een ieder in haare tegenswoordigheid aan te moedigen. Wanneer zy digt by het Schip van de Rebellen gekomen waren, lieten de Schippers, op ordre van de Heeren, hunne Ankers vallen, om aldaar het rapport van den Heer van Heemert in te wagten. Deezen Heer, door de donkerheid van den nagt, de Scheepen gemist hebbende, kwam eerst omtrent een uur voor den dag aan boord van't Schip van Kapt. Dronkers, brengende mede het volgende rapport: ‘Dat de Rebellen hem vergund hadden, om zyne Commissie-en-Pardon-Brief voor te leezen; dat zulks eene groote consternatie onder hen veroorzaakt had; dat zy, naar onderlinge woordwisseling, hem verzogt hadden, dat de Burgerye met de Scheepen niet zouden aankomen, om haar te attacqueeren, terwyl zy hem verzeekerden, met het aanbreeken van den Dag, Gezanten aan de Heeren Raaden | |
[pagina 149]
| |
te zullen zenden’. Doch, toen 'er met het den dageraad nog geen Gezanten te voorschyn kwamen, werd door de Raadsheeren geordonneert, dat de Scheepen wederom haare Ankers ligten zouden, en aan de Schippers van de Barken werd order gegeeven, te gaan leggen, digt by het SchipGa naar margenoot+ den Salamander, om, zoo ras den Commandeur Rykx de attacque zoude beginnen, of de Rebellen haar Schip abordeerden, mede aan te vallen. Terwyl nu de Scheepen, weegens het vallende water weinig avanceeren konden, zoo zyn de Heeren Wobma en Thyssen voorby het Fort en het Schip den Salamander gevaaren naa het Schip van Kapt. Dankers, omme aldaar te aboucheeren met de Heeren Bachman en Nassy. Toen deeze Heeren omtrent tegen over het Schip den Salamander waren, zagen zy een Sloep van dat Schip afkomen en naa haar toevaaren, by haar gekomen, bevonden zy daar in teGa naar margenoot+ zyn, drie Gezanten van de Rebellen, die haar Ed. in de Boot overnamen, en met zig naar het Schip van Dankers voerden. Aldaar gekomen, verzogten zy de Heeren Bachman en Nassy in haar Boot te komen; aanpassant namen zy van 't Fort ook mede den Heer Kouper, en voeren toen gezaamentlyk naa het Schip van Kapt Dronkers, alwaar, alstoen de Heeren alle by elkander waren. Het eerste dat men verrigtte, was de Gezanten af te vragen, wat haar aanbrengen was? waar op deeze ten antwoord gaaven; ‘Dat, toen de Pardon-Ga naar margenoot+Brief van de Heeren Raaden, aan Boord geleezen werd, groote ontsteltenis was veroorzaakt; dat de onschuldigen geen straffe begeerden te leidden, nog haar zelven in eenig perykel stellen wilden, en zy daarom geresolveerd waren, de schuldigen over te geeven’. Verders verzogten de Gezanten: ‘Dat de Heeren aan hen geliefden op te geeven, wien Haar Ed. Achtb. begeerden te hebben, die zy dagten schuldig te zyn; dat niemand in het Schip der Rebellen de schuldigen durfden noemen, uit vreeze van ongemak, maar zoo de Heeren slegts | |
[pagina 150]
| |
twee Perzoonen die schuldig waren, haar wisten te zeggen, dat zy dan genegen waren dezelve dadelyk overtegeeven, die dan de rest wel zouden beklappen. Ga naar margenoot+Hier op werd by de Raadsheeren geresolveert, den Heer van Heemert, andermaal te zenden naar het Schip van de Rebellen, met twee van de Gezanten, die uit dat Schip aan haar gezonden waren, om de twee a drie perzoonen, die zy hadden opgegeven, te eisschen, en naa het Schip van Dronkers over te voeren, en verder te maken, dat alle de Rebellen hun Geweer overgaven. Ga naar margenoot+Intusschen naderde de Scheepen van Plass en Dronkers, met een doordringende Wind, tegens Stroom op, zoo digt aan het Schip den Salamander, dat zy met malkanderen spreeken konden; deeze Scheepen laagen op zy van de Rebellen, met de Ankers in den Grond, en de Barken neffens haar geposteerd, het welke zulke alteratie onder de Muitelingen veroorzaakten, datzy den Heer van Heemert smeekte, om te roepen, dat 'er niet geschooten mogt worden; dat zy gewillig waren om alles te doen, wat men zoude begeeren. Kort daar op werd door gem. Heer, aan het Schip van Plass toegeroepen, dat 'er een Boot moest gezonden worden, om het Geweer af tehaalen, en Volk om possessie te neemen van het Schip. De Rebellen bragten zoo gewillig en driftig haar Geweer, dat 'er verscheide stuks van zyn over boord geraakt. Ga naar margenoot+Den eersten die men aan het Schip van Kapt. Dronkers overbragt, was den geenen die onder de Rebellen voor Generaal geageerd had; deezen werd naa examinatie, en bekendmakinge der andere schuldige Perzoonen, in de Boeijens geslooten. Daar op werden de andere gehaald, die mede naa examinatie, het zelve lot te beurt viel, en zulks wel tot het getal van zestien a zeventien toe. Ook bekende deeze Gevangene, dat 'er nog zes a zeven schuldigen aan land gebleeven waren, van welken zy de | |
[pagina 151]
| |
naamen noemden, die mede by den troep geweest waren en geschooten hadden. Op de Verklaaringe van deeze, zonden de Heeren Raaden terstond een Expresse naa het Fort, aan den Heer Vreedenburgh, met verzoek, om de beschuldigde Perzoonen te doen apprehendeeren. Waar op den Heer Vreedenburgh terstond het volgende antwoord zond. | |
Wel Ed. Achtbaare Heeren,‘HEt Biljet, door ordre van Uw Ed. Achtb. my toe-Ga naar margenoot+gezonden, hebbe ik ontfangen, en wenschte wel dat het in myn magt was, hier in Uw Ed. Achtb. zoo wel te voldoen, als ik in alles bereid ben myn Perzoon aan des Lands Diensten op te offeren. De Militaire Discipline wil niet lyden, dat men iets doet buiten kennisse van den Heer Commandeur; en dien volgende is het myn onmogelyk iets te onderneemen tegens zyn Ed. goedvinden. Hier mede Uw Ed. Achtb. in Godes gunst beveelende, blyve,
Wel Ed. Achtbaare Heeren,
Uw Ed. Achtb. Dienstw. Dienaar A. van VREEDENBURG.
Paramaribo den 28 July 1688.
Deeze Brief was gedateerd den 28, en zynde maar denGa naar margenoot+ 27, toen dezelve van de Raaden ontfangen werd. Deeze Heeren waren zeer ontdaan, dat aan haar zoo een Brief, opgevuld met Complimenten, toegezonden werd, en terstond al ondervonden de oppositie van haare goede meeninge. Waar op het gevolg was, dat de Heeren naa Land toe zyn gevaaren, naa alvoorens ordre gegeeven te hebben, dat de Burger Kapiteins met haar Volk, benee- | |
[pagina 152]
| |
vens de Gevangenen, die zy onder haar verdeelen zouden, ook aan Land moesten komen, gelyk geschiede. De Heeren Raaden aan Land gekomen zynde, gingen terstond den Heer Commandeur Verboom, bezoeken. Deezen Heer was zeer ontsteld geworden, toen hy van de Scheepen had hooren schieten, het welke de Schippers gedaan hadden, wanneer de Raadsheeren en de Burgers van haare Scheepen vertrokken waren. Ga naar margenoot+Toen de Burger Kapiteinen haare Compagnien aan Land in ordre gesteld hadden, trokken zy gezamentlyk naar het Fort, met intentie haare Gevangenen aldaar ter bewaaringe te brengen. Maar toen zy voor de Poort kwamen, hoorden zy vreemd toe, dat de Heer Vreedenburgh belast had, dat zy niet zouden worden ingelaaten; maar zoo wanneer de Burger Kapiteinen de Gevangenen wilden overleeveren, zy alsdan dezelve in 't Fort zouden ontfangen. Dit was waarlyk een zeer slegt stuk van den Heer Vreedenburgh, dat gantsch niet overeen te brengen is met zynen Brief van daags te vooren, (ziet Pag. 138.) waar in hy de Raadsheeren adverteert, dat men zig op de blyvende Militie of Soldaaten niet vertrouwen kon; en 's anderen daags 's morgens, stelde men in dezelve zoo veel vertrouwen, ja meer als in de Burgers, aangezien dezelve buiten het Fort blyven moesten. Het scheelde niet veel, of de Burger Kapiteinen, die over deeze slegte bejegeninge zeer misnoegd waren, zouden met haare Burgerye de Fortresse met geweld hebben ingenomen, waar toe zy magts genoeg hadden; ten ware de tusschenkomst van eenige Raaden hen hier van gediverteert had. En men vond goed, om alle moeilykheid voor te komen, en om teffens den Heer Verboom, die doodelyk ziek was, niet te altereeren, dat de Burger Kapiteinen, met haare Gevangenen, en de Kist daar het Geld in was, wederom aftrekken, en zig zoo lang cantonneeren zouden, in zeekere Huizen, die door haar Ed. Achtb. hen werden aangeweezen, en voor de Corps de Garde gestigt waren, | |
[pagina 153]
| |
gelyk zulks dan ook geschiede. Geduurende deeze geheele broeljerie, hield zig Vreedenburgh geabsenteerd en kwam niet te voorschyn, als eerst naderhand, wanneer hy zig zelf zogt te excuseeren, zeggende dat den Heer Verboom hem zulks bevoolen had; doch de Heeren Raaden naamen in deeze verschoning weinig genoegen, en zeiden tegens hem, ‘dat zy zulks niet konden gelooven, aangezien haar Ed. slegs een weinig van te vooren by den Heer Verboom geweest waren, en dat dien Heer hen niet het allerminste daar van gesprooken had; en ingeval het al waar zyn mogt, dat den Heer Verboom hem zulks belast had, zoo was het egter zyn pligt geweest, om aan de Heeren Raaden daar van in tyds kennisse te geeven, die alsdan hadden kunnen voorkomen, dat de Burger Kapiteinen met haare Burgers niet naa het Fort getrokken en te leur gesteld waren geworden. Deeze affrondteuse handelwyze van Kapt. Vreeden-Ga naar margenoot+burgh, veroorzaakte weezentlyk, zeer veel moeilykheid onder de Burgers, te meer toen zy naa verloop van twee dagen, nog geen ordre van de Raadsheeren ontfingen, om in 't Fort te trekken, omme, zoo als de Burgers het noemde, 't afront door de Rebellen haar aangedaan, te vernietigen. Doch de Raaden niet anders zoekende, dan alle oneenigheid te dempen en ten eenenmaal weg te neemen, hebben dezelve met vriendelyke woorden te vreeden gesteld, en bevoolen, goede wagt te houden, en de Militie niet te vertrouwen. Nog dien zelfden nademiddag, liet den Heer Ver-Ga naar margenoot+boom, alle de Raadsheeren by hem verzoeken. Toen dezelve by zyn Ed. verscheenen, en zig voor zyn Ziek-Bedde hadden ter neêrgezet, deed hy aan haar Ed. Achtb. een Verhaal van 't geene 'er was voorgevallen, en op wat wyze den Heer Gouverneur, omgekomen en hy zwaar gekwetst was geworden. Ook sloeg hy aan de Heeren voor, ‘of het met Regten Billykheid overeenstemde, dat de Moordenaren konden gestraft worden, uit hoofd van 't gemaak- | |
[pagina 154]
| |
te accoord, dat hy als Commandeur, beneevens de andere Officieren en de Burgeren van Paramaribo, met dezelve had aangegaan, waar in hen was toegestaan, onverhinderd te mogen vertrekken; te meer oordeelde zyn Ed. datze straffeloos vertrekken konden, om dat hy vast vooronderstelde, dat, wanneer zy in Holland kwamen, gelyk zy alle gezwooren hadden, zig aldaar naa toe te begeeven, haare welverdiende straffe niet ontgaan zouden’. De Heeren Raaden gaven zyn Ed hier op ten antwoord; ‘Dat zulk een accoord geen stand kon de grypen, aangezien het zelve maar gemaakt was, door zyn Ed. en de verdere Officiers, die in het geweld der Rebellen waren, en van Burgers die geen Geweer hadden, zoo dat het niet anders was als een afgedwongen accoord; bovendien was het zelve niet gemaakt met de Heeren Raaden, die de Regeerders van het Land waren, buiten welken geen ander als een gedwongen, of nietswaardig accoord konde gemaakt worden; dat zy Raaden, derhalven als Regeerders van het Land, oordeelden niet te zullen zondigen, nog tegens Regt nog Billykheid, wanneer zy Moordenaaren, die zelfs het Bloed van de Edelste des Lands vergooten hadden, hunne welverdiende straffe, deeden geworden; veel meer hadden zy te dugten, van zig zelfs een zwaare straffe van God en hunne Principaal op den hals te haalen, wanneer zy zulk een horribel fait straffeloos door de vingeren zagen; dat deeze Moordenaaren zig ook wel wagten zouden van in Holland te komen, weshalven zy ook alreeds geresolveerd waren te Duinkerken in te loopen’. Den Heer Verboom antwoorde hier op: ‘Dat het alles aan de Heeren Raaden stond; dat hy van Harten wenschte, dat God de Heere haar wilde bywoonen met den Geest der Wysheid, om niet alleen alle haare Raadslagen met Voorzigtigheid en Wysheid de beraamen en uittevoeren, maar ook teffens daar by het beste welzyn van het Land te betragten, 't geene hy | |
[pagina 155]
| |
haar Edele Achtbaare, ernstelyk recommandeerde. Onaangezien nu dat de Heeren Raaden zeer wel wis-Ga naar margenoot+ten dat het Militaire boven de Politie niet kan provaleeren, omtrent het Opperhoofdschap, volgens het Octroy by Haar Hoog-Mog., aan de Edele Westindische Compagnie verleend, zoo vonden de Heeren nogtans raadzaam, om het gevoelen van den Heer Verboom, des aangaande in te neemen. Waar op zyn Ed. het volgende met weinig woorden te kennen gaf: ‘Dat 'er niemand konde gesteld worden boven de Raaden, maar dat alles in haar Ed. Achtb. magt was, en zy niemand te kennen hadden; dat zulks zonneklaar was; maar dat hy nogthans aan haar Ed. recommandeerde, van den naaste Officier in rang in de Militie, zoo wanneer de Raaden hem daar toe bekwaam oordeelden, in het commando van de Militie te laaten’. Waarop de Raadsheeren zyn Ed. wederom ten antwoord gaven; ‘Dat het Sentiment van zyn Ed. in alles concureerde met dat van haar, en dat zy zulks altoos zouden tragten te observeeren’. Waar op de Raadsheeren, naa dat den Heer Commandeur aan hen nog iets wegens zyne Plantagie gerecommandeerd had, vertrokken, zynde zyn Ed. wegens het veel spreeken zeer vermoeit geworden. Wanneer de Raadsheeren omtrent den avond verga-Ga naar margenoot+derd waren, vonden zy onderling goed, om aan de Heer Verboom te verzoeken, dat 't zyn Ed. behaagen mogt, aan de Heeren Raaden schriftelyk zyn gevoelens te willen geeven, aangaande het Opper-gezag van de Militie en Politie, zoo als zyn Ed. zig des aangaande mondeling aan de Heeren gedeclareerd had, om haar daar van te bedienen, zoo zyn Ed. deeze Waereld mogt komen te verlaaten; te weeten, dat het Opperhoofd van de Militie, in geenen deele zoude kunnen pretendeeren, boven de Politie het Gezag te voeren, maar dat het zoude staan en afhangen van en onder de directie van de Raadsheeren. Maar toen de twee Heeren, tot deeze Commissie gedeputeerd, by den Heer Verboom | |
[pagina 156]
| |
kwamen, vonden zy zyn Ed. in zulk een slegten staat, dat ze niet geraden vonden, met zyn Ed. daar over te spreeken, zoo mede niet daags daar aan, wanneer den Heer Commandeur geheel buiten kennis was, en door zyne daar op gevolgde dood zulks onmogelyk maakte. 't Was niet zoo zeer uit noodzaaklykheid dat de Heeren op deeze schriftelyke verklaaring gesteld waren, maar uit voorzorg, om, of 't mogt komen te gebeuren, dat den Heer Vreedenburgh, naa de dood van den Commandant, zig iets zoude willen aanmatigen, waar door dit regt gecorumpeerd werd, hem alsdan met de schriftelyke hand van dien Heer het tegendeel te kunnen aantoonen, en alle herrewerren en disputen voor te komen. Ga naar margenoot+Op Woensdag den 28 July, waren de Raadsheeren den ganschen dag beezig met delibereeren, met het examineeren van de Gevangenen en met meer andere noodwendige beezigheden; die grootelyks door het overlyden van den Heer Commandeur Verboom verzwaard werden. En nog te meer wanneer twee Burgers in de Vergadering verscheenen, die aan de Raaden adviseerden: ‘dat 'er geduurig partyen van de overgeblevene Militie, langs Paramaribo omzworven, 't geene zeer veel agterdenken veroorzaakte, te meer, nadien de Militie nog zeer sterk was, en de Burgers daar en tegen zeer nalatig en onverschillig op haare Wagthuizen waren; weshalven zy verzogten; dat de Raaden daar in tydig geliefden te voorzien, en aan de Waarden te verbieden, dat dezelve buiten de Maaltyden niet zouden mogen tappen, om alle disordres voor te komen’. Dit berigt van de twee voorn. Burgers, was van te verre uitzigt, dan dat de Raaden zulks met onverschillige Ooren zouden hebben aangehoort, daar nog by kwam, dat den Heer Vreedenburgh, als nog eenige Moordenaars en andere Muiters, die by het gepleegde fait tegenswoordig geweest waren, protegeerde en in dienst hield, en op de andere rest niet te vertrouwen was. | |
[pagina 157]
| |
Des ontbooden de Heeren de Kapiteinen by haar, enGa naar margenoot+ recommandeerden aan dezelve, ‘vooral zorg te dragen, dat de Wagthuizen met goede en sterke Wagten bezet werden, en niemand te vertrouwen’; 't geene de Kapiteinen ook terstond te werk stelden. Hier op volgde een Publicatie van wegens den Raad, die alom werd geaffigeert, waar in ‘aan de Waarden op zwaare boete verbooden werd, eenige Drank aan iemand buiten de Maaltyden te geeven’. Den Heer Kapitein Bedloo werd aangezegt, ‘met zyn Compagnie in 't Huis van den Heer Wobma, dat digt by het Fort leid, te gaan logeeren’. Niet verre hier van daan, te weeten in de Kerk en het Nieuwe Magazyn, lagen de Compagnien van de Kapts, Bregt en Coudry. Vervolgens werd by de Raadsheeren geresolveerd, vastGa naar margenoot+ gesteld en gepubliceert, tegens Vrydag den 30 July, een DANK- VAST- en BEDE-DAG, om inzonderheid op dezelve ‘God Almachtig te danken, dat het hem behaagt heeft de Colonie en derzelver Inwoonderen te bewaaren voor verwoestinge en meerdere Bloedstortinge; dat de Moordenaars en andere Rebellen gevallen zyn in de handen van het Geregt, zonder een druppel Bloed te vergieten: verder, om zyne Goddelyke Majesteit te smeeken, voortaan het Land voor zulke en diergelyke bezoekingen te bevryden’. Donderdag den 29, zynde den dag op welken het LykGa naar margenoot+ van den Heer Commandeur Verboom ter Aarde zoude besteld worden; reezen 'er wederom groote debatten, zoo tusschen de Raaden en Officieren, als tusschen de Burgers en Militie, aangezien deeze laatste, de Burgerye gansch niet vertrouwende, wel gaarn zoude gezien hebben ‘dat de Burgers ongewapend in het Fort hadden getrokken, om agter 't Lyk den laatsten Eeren-dienst aan den Commandeur te bewyzen; of anders gewapend voor de Poort van hen Fort te blyven staan’. Welken eisch wederom nieuwe gelegenheid tot deliberatie by de | |
[pagina 158]
| |
Raadsheeren veroorzaakten. Deeze Heeren, (van welke men met waarheid zeggen kan, datze met een zagtmoedige en langmoedige Geest, bezielt geweest zyn,) vonden goed, om alle misverstand en de daar uit spruitende moeilykheid, uit den weg te ruimen; ‘dat de Burger Compagnien niet agter het Lyk gaan zouden, maar wel voor haare Wagthuizen in ordre geschaard, en dat, wanneer de Charges in 't Fort gedaan werden, zy dezelve alsdan ook zouden doen’. Maar de Burgerye konde zulks naa haar genoegen niet verrigten, aangezien 't dien ganschen dag zeer zwaar regende, ofschoon het den voorgaanden dag mooi weêr was geweest. Onder het begraven viel iets aanmerkelyks voor, te weeten, een van de Soldaaten, die mede een van de Moordenaars was, dog door Vreedenburgh geprotegeerd en in dienst gehouden werd, kreeg, onweetende van wie, een Kogel door zyn Arm, waar door dezelve deer]yk gekneust werd. Ga naar margenoot+Alle de volgende dagen werden by de Raadsheeren doorgebragt, zoo wel met besoigneeren over gemeene Lands zaaken, als met het examineeren der Gevangenen, tot den 11 Augustus incluis, wanneer tegens den avond aan elf Perzoonen den Dood werd aangezegt, om op Maandag daar aan volgende te sterven; ten dien einde werden ze alle by elkanderen in de Kerk geplaatst, alwaar Kapt. Bregt met zyn Compagnie dezelve bewaarde. De Predikanten zyn door de Heeren verzogt geworden, deeze Doodschuldigen te bezoeken, en alles daar toe aan te wenden, en van God voor haar te smeeken om de Bekeeringe ten leeven, gelyk hunne Eerwaardens zulks ook, tot de laatste oogenblikken van de stervende Perzoonen, getrouwelyk gecontinueerd hebben. Ga naar margenoot+'s Maandags morgens werd aan vyf Burger Kapiteinen geordonneerd, hun Volk byeen te vergaderen, en met dezelve naa de Geregtsplaats te trekken, gelyk zulks tegens 11 uuren geschiede. De Kapiteinen van Haagen, | |
[pagina 159]
| |
S.C. Nassy, G. Bedloo en Candry, schaarden zig met de Burgers aldaar in een ronde kring; toen dit in ordre geschied was, kwam Kapt. Briegd met de Patienten, en overleeverde dezelve, op de Geregtplaats, aan den Heer Fiscaal, waarna hy zig met zyn Volk in de kring begaf, en dezelve geslooten werd. Daar op verscheenen de Heeren Raaden met den Secretaris de Graaf binnen den kring, die de elf Misdadigers hun Sententie voorlas. Dezelve vervatte het volgende: Dat drie van haar zoude gerabraakt en de overige agt opgehangen worden, onder welke laatste den geweezene Rebellen Generaal was, wiens straffe van ook Gerabraakt te worden, waar toe hy mede gecondemneerd was, tot de Galg verligt werd, wegens de goede getuigenis, die 'er buiten deeze daad, van hem was gegeeven geworden. Dus hebben deeze elf Perzoonen, zonder dat 'er eenige de minste moeilykheid bespeurd werd, hunne welverdiende straffe gekreegen. Naa de volbragte executie, werd aan de Burger Kapitei-Ga naar margenoot+nen verzogt, zig met hun Volk te vervoegen voor het huis alwaar de Raadsheeren vergaderd waren. Aldaar gekoomen, wierden dezelve, als mede de andere Burger-Officieren, en gansche Burgerye, door den Heer Meunix, als President van de Vergadering, uit naam van de Raaden, voor haare goede en gewilligen dienst, in deeze haggelyke omstandigheid betoond, hartelyk bedankt, met verzoek dat dezelve zig by diergelyke gelegenheden, (dat God verhoeden wil,) wanneer de nood zulks mogt komen te vereisschen, even zoo gewillig, als nu, ten dienste van den Lande zig zouden daar stellen. Voorts zyn dezelve van hun dienst ontslagen, en verlof gegeeven, om, met bewillinge van hunne Kapiteinen, te mogen gaan een ieder naa zyne Plantagie, gelyk ook nog dien zelven Nagt geschiedde. In alle deeze handeling werd 'er geen één Soldaat buiten het Fort gezien; maar binnen het zelve waren ze gezaamentlyk in de Wapenen; doch de Burgers van Paramaribo, hielden zig stil en ongewapend. | |
[pagina 160]
| |
Ga naar margenoot+Dus hebben wy u, goedgunstige Leezer, een omstandig verhaal medegedeelt van alles dat 'er is voorgevallen, aangaande den oorsprong, voortgang en einde van deeze gansche Rebellie. Met regt waren de Inwoonderen van dit Waereld gedeelte verpligt den Hemel te danken, dat dezelve zonder verdere Bloedstortinge is ten einde geloopen; het geen 'er zeekerlyk in te voorzien was. Doch wie vond zig niet mede verpligt, om de wysheid, voorzigtigheid, het goed beleid en langmoedigheid van de te dien tyd regeerende Raaden te roemen, en een krans van onverwelkelyke Lof op hunne Hoofden te zetten; want buiten dat zou 'er een geheel Bloedbad hebben kunnen ontstaan, en het ruïn der Colonie veroorzaakt zyn geworden. Wy voor ons wenschen zulks in haar Ed. Nazaaten te erkennen, tot zoo lange, dat wy, door Gods genade, bereikt zullen hebben een zaalig
EINDE. |
|