| |
| |
| |
Eerste boek
De Fransche Verovering
| |
| |
Inleiding
Een algemeene blik op de Fransche Revolutie toont aan, dat zij een historische evolutie voleindigt en een nieuwe huldigt. Zij stelt een einde aan het Oude Stelsel, niet alleen door eenheid en centralisatie van den Staat in zijn plaats te stellen, doch ook door den Staat op de souvereiniteit des lands te grondvesten. Beide hervormingen worden niet achtereenvolgens, doch gelijktijdig ingevoerd. Zij ontwikkelen zich als het ware te zamen; soms wel zijn zij elkander hinderlijk, ja tegenstrijdig. Meer nog, de gebeurlijkheden drukten zwaar op haar. Het is niet mogelijk, de Revolutie te begrijpen, zoo men geen rekening houdt met de gebeurtenissen die haar noopten maatregelen te treffen, welke geenszins met haar grondbeginselen strookten. Men zou gevaar loopen, zich van dezelve een valsche voorstelling te maken en tevens geen onderscheid te vinden tusschen haar innerlijk Fransch karakter en haar universeel karakter, zoo men uit het oog verloor, dat zij met Europa in oorlog lag, dat zij alles moest offeren aan de verdediging van een nationalen bodem en terzelfder tijd aan de vrijwaring van het door haar gevestigd stelsel, zoo men niet inzag, dat revolutionnaire hartstocht en vaderlandsliefde elkander versterkten.
Want, in het begin althans, verschijnt zij meer nog als een cosmopolitisch, dan als een nationaal feit. Zij heeft haar oorsprong in die wijsbegeerte die, in de XVIIIe eeuw, de Europeesche gedachten beheerscht, en zij verstaat dezelve te verwezenlijken, niet enkel in haar eigen belang, doch in het belang van alle volkeren. En, inderdaad, in de mate waarin zij zich dezelve eigen maakte, ondergingen allen daarvan den invloed; tot heden toe, dragen allen, en België meer dan eenig ander land, daarvan het kenteeken. In dit opzicht,
| |
| |
komt de Revolutie met het protestantisme overeen. Evenals dit laatste, is zij de uiting van een algemeene beweging van denkbeelden en gevoelens; ook is zij, als hetzelve, in haar grondvesten, geenszins het werk van een ras. Het ware nog verkeerder daarin een Romaansch, dan in de Hervorming een Germanisch verschijnsel te zien. Zij zelve, trouwens; had het volle bewustzijn van die algemeenheid harer strekkingen en harer grondbeginselen.
In stede van zich bij 's lands verleden aan te sluiten, beroemt zij er zich op, zoo volkomen met hetzelve te breken, dat zij zich als het uitgangspunt van een nieuw tijdvak beschouwt. Zij verstaat op alle menschen toepasselijk te wezen, derhalve wilde zij niet uitsluitend Fransch zijn, doch in spijt van zich zelve is zij het geworden, en haar nationaal karakter ontwikkelde zich onophoudelijk ten nadeele van haar cosmopolitisch karakter. De reden daarvan is, dat de omstandigheden de Franschen dwongen dezelve te verdedigen, terwijl zij zich zelven verdedigden, daarvan hun eigen have te maken, hun lotsbestemmingen met de hare te versmelten, kortom ze te misvormen door ze te nationaliseeren.
Wat was zij in den beginne? Een poging tot het vervormen van den Staat en de maatschappij, overeenkomstig dat rationalisme, dat in Duitschland Aufklärung en in Frankrijk philosophie heet. En duidelijk blijkt, dat zij hierbij eenvoudig verder den weg opgaat, dien Frederik II in Pruisen en Josef II in Oostenrijk als in België voor haar gebaand hebben. Het programma van de Nationale Vergadering en van de Constituante komt grootendeels overeen met dat van het ‘verlicht despotisme’. Om hetzelve te verwezenlijken, hoefde geenszins een omwenteling: een volstrekte monarchie volstond daartoe. Men vergeet wellicht al te zeer dat zij, in Frankrijk zelf, vóór 1789, reeds vele belangrijke hervormingen voltrokken had. Het zal voldoende wezen hier, onder de regeering van Lodewijk XVI, te herinneren aan de afschaffing van de hoorigheid in het koninklijk domein, aan de burgerlijke gelijkheid de protestanten bewilligd, aan de intrekking van de wetten tegen de Joden, aan de gelijkstelling van het huwelijk met een burgerlijk verdrag, aan de invoering der echtscheiding, aan de afschaffing der pijnbank. Klaarblij- | |
| |
kelijk begon de regeering, onder den drang van den tijdgeest, met de door Voltaire zoo onmeedoogend gehekelde traditie te breken. Economisten en encyclopedisten juichten die noviteiten toe. Toen Turgot naar het ministerie geroepen werd, scheen het alsof de beweging zou voortgezet worden.
Wat de Fransche monarchie ongetwijfeld belette die beweging te vervolgen, was niet, zooals de Fransche revolutionnairen geloofden, dat de koning een dwingeland was, doch integendeel dat hij te zwak was. Had Lodewijk XVI de macht bezeten van Frederik II of Josef II, dan had hij denkelijk Turgot niet afgedankt. Doch, absolutistisch koning in de theorie, was hij dit geenszins in de practijk. De traditie van Lodewijk XIV drukte loodzwaar op hem en verlamde hem. Lodewijk XIV had den adel en de geestelijkheid verknecht, om hun alle politieke macht te ontnemen. Hij had hen buiten de regeering gesloten, doch had hun het paleis overgeleverd. Zijn opvolgers zouden in de macht hunner hovelingen wezen. Zij zouden maar regeeren, op voorwaarde de tallooze misbruiken te dulden, waarvan het hof leefde; zij moesten toezien, dat de Staat uitgeplunderd werd. Om denzelve te hervormen, hadden eerst de parasieten uit Versailles moeten verdreven worden. Wie had dit ooit gedurfd? Te midden van zijn adel en zijn hofprelaten, mocht de koning zich alles veroorloven, op voorwaarde dat hij zich niets tegen hen veroorloofde. Hoe had hij kunnen breken met een aristocratie, wie hij het recht erkende op zijn kosten te leven en wier pleegvader hij werkelijk was? Mogelijk had hij hervormingen willen invoeren, doch hij had noch de macht noch overigens den wil, dezelve zoover door te drijven, dat zij de bevoorrechten aan de natie hadden geofferd.
Evenwel was hij wel gedwongen zich tot deze laatste te wenden, toen het steeds aangroeiend tekort de regeering aan den rand van het bankroet gebracht had. Doch de StatenGeneraal bijeenroepen, welke het koningschap sedert 1614 niet meer had laten vergaderen, zoo iets behoorde geenszins tot de toekomst, maar tot het verleden. Dat was zijn zwakheid bekennen, zonder daarvan de oorzaak te willen inzien. Want die oorzaak lag in het overwicht der bevoorrechten,
| |
| |
en die bevoorrechten zouden de overhand hebben in de Staten, daar zij twee van de drie standen bezaten waaruit de vergadering samengesteld was. Om de crisis op te lossen, werd beroep gedaan tot het volk, niet zooals hetzelve bestond, doch zooals het twee eeuwen te voren bestaan had. Kon de Derde Stand van 1789, zoo ontzaglijk verrijkt, zoo verlicht, zoo bewust van de gebreken der regeering, langer geofferd blijven aan adel en aan geestelijkheid? Terwijl een radicale maatregel zich opdrong, werd slechts een ouderwetsch lapmiddel aangewend. Dit schetst wel Lodewijk XVI: een man even zwak als welmeenend, die niet durft doorwerken, die onbekwaam is tot het verwezenlijken van het goede dat hij wenscht en die, in zijn gemoed van schuchter doch eerlijk man, hoopt dat rekening zal gehouden worden met zijn goede bedoelingen, terwijl hij zelf aanleiding geeft tot den schijn, dat hij tegen dezelve konkelt.
De vervorming van de Staten tot Nationale Vergadering was onvermijdelijk. De Derde Stand eischte deze reeds van 17 Juni af, en tien dagen later aanvaardden de beide andere standen het feit, dat voltrokken was in spijt van den koning, in spijt van het hof, in spijt van hen zelven. De Revolutie was in aantocht.
Zij begon op de puinen van het Oud Stelsel den modernen Staat te vestigen, dien de burgerij zoowel als het volk vurig wenschten. Wat de monarchie schroomvallig aangevat had, voltooide zij met een stoutmoedigheid en een onbekrompenheid, die het bewustzijn harer macht haar schonk. Hierbij verwantschapt zich haar werk met dat der ‘verlichte’ vorsten van Weenen en Berlijn, met dit onderscheid, dat zij bij de wet vaststelt, wat die vorsten met decreten vastgesteld hadden. Josef II ziet de zaak helder in. Hij roemt er op, dat zijn voorbeeld zoo nauwgezet gevolgd wordt en gunt zich het genoegen de Belgen er op te wijzen, dat zijn hervormingen, tegen welke zij zich zoo halsstarrig verzetten, door de Nationale Vergadering aangenomen worden. Burgerlijke gelijkheid, afschaffing der leenroerige rechten, hervorming der wetboeken, der rechtbanken, der geestelijkheid, afschaffing
| |
| |
van neringen en gilden, dat alles had hij reeds gewild en, in zijn stijfhoofdigheid, was hij Frankrijk vóór geweest.
Toen Frankrijk de wetten goedkeurde, welke van dan af de grondslagen van den modernen Staat gebleven zijn, verwezenlijkte het slechts, als het ware, een internationaal programma van hervormingen, dat ontworpen en reeds gedeeltelijk toegepast was, niet alleen in Pruisen en in Oostenrijk, doch zelfs in het groothertogdom Toscana en in Savoye. Niets daarvan is eigenlijk Fransch van oorsprong. En ware de Revolutie daarbij gebleven, dan ware zij niet meer revolutionnair geweest dan vóór haar zoovele ‘verlichte’ despoten zulks geweest waren.
Doch haar oorspronkelijkheid ligt juist hierin, dat zij, zoo zij het despotisme zijn programma ontleent, zich terzelfder tijd tegen het despotisme verheft. Elders hebben de absolute vorsten den Staat gemaakt; in Frankrijk, daarentegen, werd hij tegen den vorst gemaakt. En daardoor is het werk der Nationale Vergadering een revolutionnair werk. Zij keert zich tegen het koningschap, omdat het koningschap in zijn taak schijnt te kort te schieten. Onder Lodewijk XV en onder Lodewijk XVI offerde hetzelve het volk al te zeer aan de bevoorrechten, dan dat zijn machteloosheid, ten aanschijn van de misbruiken, niet als medeplichtigheid zou voorkomen. Het volk had zooveel van den adel te lijden, omdat de koning dezen liet begaan. Voor Camille Desmoulins, die hierbij slechts de tolk der heerschende meening is, zijn al de koningen van Frankrijk, alleen met uitzondering van Hendrik IV, den vriend der boeren, slechts ‘monsters’, ‘losbandigen’ en ‘tirannen’. 's Lands verleden komt de hervormers slechts voor als een afschuwelijke mengeling van zedenbederf en misdaden. De classieke opvoeding die zij ontvingen en de philosophie die zij belijden, versterken nog den afschuw welken het hun inboezemt. Beide wekken bij hen tegenzin jegens het despotisme op: de eerste toont hun als ideaal de republikeinsche vrijheid van den burger der oudheid, de andere leert hun dat de mensch, uiteraard goed, slechts bedorven werd door de ondeugden der maatschappij en der regeering. De omwenteling van Engelands Amerikaansche kolonën komt juist van pas om hen in hun meening te versterken.
| |
| |
Zij juichen haar ‘verklaring der rechten’ zoo geestdriftig toe, omdat zij die als een rechtvaardiging hunner eigen theorie vertolken. Zij ontdekken daarin de toepassing eener op het natuurlijk recht gegrondveste politiek. Geenerlei mecht staat boven het recht en toch wordt het door een ieder miskend of verkracht. Elke opstand is dan ook gewettigd en wordt zelfs een heilige plicht. ‘Het volk heeft altijd gelijk, omdat het altijd het goede wil, zelfs als het dit niet altijd ziet’. De Brabantsche ‘aristocraten’ zelven verdienen achting, vermits zij opstaan tegen een ‘tiran’.
Het is niet te verwonderen, dat de Nationale Vergadering, onder den drang van die denkbeelden, door schrik voor despotisme aangetast was. Zij begroet de inneming der Bastille als de dageraad der politieke vrijheid en, eenige weken later (Augustus 1789), verkondigt zij de rechten van den mensch en den burger en vleit er zich mede alzoo de constitutie te grondvesten op de onwrikbare en universeele beginselen der menschelijke natuur. Derhalve wordt de souvereiniteit van den koning overgedragen op de natie, wil zeggen van één mensch op al de menschen samen. Doch de natie kan ze zelve niet uitoefenen, derhalve vertrouwt zij die aan wetgevers. De koning behoudt niets meer dan de uitvoerende macht en alle voorzorgen zijn getroffen, opdat hij van zijn gezag geen misbruik kunne maken om de ‘tirannie’ te herstellen. Deze zijn zelfs zoo goed getroffen, dat zij de regeering feitelijk afschaffen. De koning wordt in zulke mate gekleineerd, dat hij zelfs de macht niet meer bezit om de wetten te doen uitvoeren. Zijn ministers zijn eenvoudige bedienden; hij beschikt over geenerlei vertegenwoordiger noch in de departementen noch bij de gemeentebesturen; het recht van veto dat hem toegekend werd, is louter opschorsend, en zoo hij in de theorie het bevelhebberschap over het leger behoudt, kan de nationale wacht, die hem ontsnapt, zich desnoods tegenover het leger stellen. Feitelijk heeft de grondwet van 1789, uit vrees voor despotisme, de anarchie ingericht. Hier gaat haar werk mank aan een gewichtige tegenstrijdigheid.
De regeering had, inderdaad, moeten toegerust zijn met een macht en een ontzag, die pasten bij de reuzentaak welke
| |
| |
zij op zich genomen had, en wèl het toepassen van al de door haar gedecreteerde hervormingen, het sloopen van het Oude Stelsel en het opbouwen, in de plaats daarvan, van het nieuwe stelsel, het herscheppen van den Staat en de maatschappij, met één woord, het verwezenlijken van een zoo grondige, uitgestrekte en snelle vervorming, dat geenerlei land en geenerlei tijd, het zij dan ter uitzondering van de Mohamedaansche invallen, er een gelijkaardige beleefd had. En daar werd zij door wantrouwen ontzenuwd. Gansch het bestuurswezen ontsnapt haar. Zij hangt heel en gansch af van verkiesbare machten, waarop zij geenerlei vat heeft en die, bij grebrek aan leiding, tegen elkander aanbotsen en zonder samenhang handelen. De natuurlijke goedheid der menschen werd voorwaar overschat! Josef II maakte er zich vroolijk over en zegde spottend, dat de Nationale Vergadering tot Adam opklom om de oprechte grondbeginselen der regeering te ontdekken.
Had Frankrijk dan nog zonder gevaar de ontzaglijke proef mogen nemen welke het ontworpen had. Doch, van het voorjaar 1792 af, is het in oorlog met Oostenrijk, met Pruisen, en weldra met gansch Europa. En dan komt heel de zwakheid van het hoofdgezag in het volle daglicht. De machteloosheid des konings baart de onmacht van het leger, zoodat zij genoopt worden met den vijand te onderhandelen. Daarentegen ontwaakt de vaderlandsliefde, onder de bedreiging van den vreemdeling. De Franschman komt weer te voorschijn onder den vrijen mensch. Parijs, dat reeds sedert zoolang de openbare meening leidt, neemt de taak op zich, Frankrijk en met hetzelve de Revolutie te redden. Tot hiertoe was deze slechts menschelijk, nu wordt zij Fransch. De in de theorie verkondigde souvereiniteit des volks zal de verschrikkelijkste werkelijkheid worden, want in de crisis die het gezag ondergaat, is het niet meer mogelijk het te verzwakken onder voorwendsel de vrijheid der burgers te waarborgen. Nu komt het openbaar welzijn vóór elk andere beschouwing te staan. Frankrijk wordt aan al zijn grenzen door den inval en in het binnenland door het oproer bedreigd derhalve hoeft een stevig, gecentraliseerd gezag, dat bekwaam is tot de onontbeerlijke, snelle terugdrijvingen, dat
| |
| |
de noodige kracht bezit, dat slechts net te bereiken doel beschouwt en er flink op doorgaat. De binnenlandsche vijand hoeft neergeveld en de buitenlandsche verdreven. Weg met de monarchie, vermits de koning tegen de natie konkelt. De Republiek wordt uitgeroepen en, om zich te verdedigen, neemt zij haar toevlucht tot de Jacobijnsche dictatuur. De politieke hartstocht en de nationale hartstocht zijn overspannen. Om een dergelijke opwelling van fanatisme te vinden, hoeft teruggekeerd tot den tijd der godsdienstoorlogen.
De slachting der gevangenen in September 1792 doet gedenken aan den Bartholomeusnacht. Evenals vroeger de protestanten, werden de aristocraten beschuldigd van samenspanning met den vijand. Allen die geijverd hadden voor een grondwettelijk stelsel als in Amerika of in Engeland, worden zoozeer geschandvlekt als vroeger de voorstanders der verdraagzaamheid. Dumouriez verraadt, Lafayette verlaat het land, het Schrikbewind is heer en meester, en de revolutionnaire regeering legt het land in boeien om het beter vrij te maken. Onder 't geroep van ‘weg met de tirannen’ wordt, in een soort van helderen waanzin, de tirannie ingesteld. De Conventie regeert, doch het Comiteit voor openbaar welzijn heerscht.
Een zoo verschrikkelijk stelsel kon slechts een voorloopig stelsel wezen. De vervoering, waaruit het ontstond, is al te geweldig om duurzaam te wezen. Zij zal verdwijnen, zoodra de hartstochten die ze voeden, zullen verkoelen of liever, zoodra de aanval van Jacobijnsche koorts, die de Commune van Parijs overvallen heeft, zal voorbij zijn. Want Parijs is het dat, met de dictatuur, Frankrijk de gelijkheidsdemocratie der ‘sansculottes’ oplegt. Geenerlei spoor bestaat nog van de bestuurlijke zelfstandigheid, en van het humanitair liberalisme der grondwet van 1789. Een en andere zijn gelijkelijk verdacht en juist omdat de Girondijnen daaraan trouw gebleven zijn, moeten zij vallen. Om de departementen er toe te nopen Parijs te volgen, roept de grondwet van 1793 het algemeen stemrecht uit. Doch, te midden van den storm dien men beleeft, wordt dezelve niet toegepast, en de groote stad blijft het land de horten en stooten harer geweldenarijen opleggen.
| |
| |
Het volstaat niet meer, dat de natie de Kerk onderwierp, nu wordt de godsdienst zelf aangevat. Hij is nog slechts een gevaarlijke bijgeloovigheid, een trawant der aristocratie en, evenals deze, moet hij verdwijnen. Overigens, noch in zake politiek, noch in zake godsdienst, heeft de revolutionnaire regeering haar strekkingen tot in dezer laatste gevolgtrekkingen doorgezet. Robespierre, haar volkomenste vertegenwoordiger, is evenmin godloochenaar als communist. Zoo hij Frankrijk het Christendom wil ontrukken, is dit om het te vereenigen in den eeredienst van het Opperwezen, en zoo hij tegen de rijken uitvaart, is dit niet om de fortuinen te socialiseeren, doch om dezelve gelijk te maken. Zijn ideaal is dat van alle Jacobijnen, wil zeggen: de deugdzame en vrije mensch, los van het juk der dogma's en der aristocratie, die teruggekomen is tot de aangeboren goedheid, welke koning, edelman en priester in hem bedierven, die God in zijn hart draagt en wiens vrijheid op de gelijkheid gegrondvest is. Godloochenaars zijn even gevaarlijk als communisten. De eersten zijn monsters en de andere anarchisten, en zij zullen ondereen met aristocraten, priesters, tirannen en huichelaars, dat zijn de gematigden, het schavot beklimmen.
Deze dweepzieke en bloeddorstige menschenliefde zou het schavot ook haar apostelen offeren. Nadat het Schrikbewind de Republiek gered, den vijand teruggedreven, de inwendige opstanden gesmacht had, moest zijn zegepraal zijn dood kosten. Het was slechts een middel geweest: Frankrijk verwierp het, zoodra zijn taak voltrokken was. Uit de nederlaag geboren, stierf het van de zegepraal. De val van Robespierre en de reactie van Thermidor (27 Juli 1794) volgen met slechts een maand tusschen beide op den slag van Fleurus.
De onvermijdelijke reactie begint met het Directoire en met de grondwet van het jaar III. Al het vergoten bloed boezemt afschuw in; het schavot heeft de democratie geschandvlekt. Frankrijk heeft thans behoefte aan rust en orde. De Revolutie hoeft duurzaamheid gegeven en de Staat ingericht overeenkomstig de rechten van den mensch en de belangen van die nieuwe klasse, die zich verrijkte met den op het Oude Stelsel veroverden buit en op de gelegenheid wacht om de macht in handen te krijgen en haar fortuin te
| |
| |
bevestigen. Het Schrikbewind steunde op de Parijzer Jacobijnen, het Directoire zal steunen op de burgers en de boeren, die de verkoop der nationale goederen verrijkte. Eigendom wordt nu de grondslag der maatschappelijke orde, niet het oud bevoorrecht eigendom, doch het nieuw eigendom, dat uit de handen der Kerk en der geëmigreerden in de handen der natie overging. Door een merkwaardigen doch zeer begrijpelijken ommekeer, beschouwen al de nieuwe eigenaars de Republiek nu als de onontbeerlijke voorwaarde voor het behoud der maatschappij. Dat verklaart de voorshands zoo vreemdsoortige schommelingen van de politiek van het Directoire.
Inderdaad, zoodra het Schrikbewind neergeveld was, hebben de koningsgezinden weder moed gevat. De gematigdheid van het nieuwe stelsel doet hen geenszins tot de regeering toetreden, integendeel zij beproeven deze omver te werpen, zoodat zij deze dwingen, telkens dat gevaar schijnt te dreigen, tot de Jacobijnen toe te naderen ten einde de Republiek in stand te houden, die ze nochtans tegen hen wil inrichten. Vandaar, te midden van tegenstrijdige bewegingen, de voort during eener anarchie, opgeluisterd van tijd tot tijd met ‘dagen’ en opstanden, die ten slotte slechts kunnen gedempt worden door beroep tot het leger te doen.
Want de invloed van het leger groeit in de natie standvastig aan. Het heeft de macht en het gezag, en... het leger is de orde. Door hetzelve voelt zij zich verzekerd zoowel tegen een terugkeer van den vijand als tegen een terugkeer van het Schrikbewind. Het schonk Frankrijk die Rijngrens, die de monarchie zoolang vergeefs beloerde. Aanvankelijk, in de eerste geestdrift der Revolutie, had de Nationale Vergadering grootmoedig de vrijmaking der volken voorgestaan en verovering verworpen. Dezelfde menschlievende grondbeginselen, welke haar houding binnen het land leidden, moesten ook haar buitenlandsche politiek beheerschen. Doch weldra had de oorlog een einde aan die edelmoedige belangeloosheid gesteld. De bevrijde landen konden toch niet in den steek gelaten worden.... Hun inlijving was bepaald noodig, niet alleen om daarvan een verdedigende stelling te maken, doch ook om den wille van hun hulpmiddelen, om
| |
| |
den oorlog door den oorlog te onderhouden en de Republiek van het bankroet te redden. Het ware malligheid geweest, langer de rol van belangelooze apostelen te vervullen en, te midden van het vijandige Europa, louter voor de menschheid te strijden. De revolutionnaire ideologie, die na Jemappes nog gelust was, werd na Fleurus verworpen. Voortaan wordt de werkelijkheid vrijmoedig erkend. De Republiek treedt niet meer op voor de menschheid, doch voor zich zelve, en haar belang regelt haar houding. Zij wordt openlijk imperialistisch, terzelfder tijd dat zij haar menschlievend ideaal aflegt.
Aldus heeft de Revolutie te gelijk èn met de democratie èn met het cosmopolitisme gebroken. Zich inrichten, is nu de taak welke zij op zich neemt. Zij doet afstand van geen enkel harer grondbeginselen: nog steeds beroept zij zich op de rechten van den mensch en op de souvereiniteit des volks, doch zij zal die aanpassen tot haar behoeften, die de behoeften van Frankrijk zijn. Eerst legde zij de grondslagen van den modernen Staat, nu zal zij den nationalen Staat vestigen. Deze is, inderdaad, het werk van de geweldige krachtsinspanning, waaraan de Staatsgreep van brumaire een einde stelde.
Door Napoleon omgewerkt, behoudt hij desniettemin zijn oorspronkelijken geest. In stede van de rechten van den mensch te verloochenen, heeft het Keizerrijk, daarentegen, het politiek lichaam en het maatschappelijk lichaam daarmede bezield. Het eerbiedigde zelfs de nationale souvereiniteit, vermits het zich op dezelve beroept.
Voorshands, schijnt niets gemeens te kunnen bestaan tusschen de Nationale Vergadering van 1789 en het Wetgevend Lichaam van 1800. De eerste is alvermogend, het ander slechts een voorhang, die het despotisme dekt. Doch men vergete niet, dat dit despotisme het despotisme van het Oude Stelsel niet is; in der waarheid is het de almacht van den overeenkomstig de revolutionnaire grondbeginselen bestuurden en gecentraliseerden Staat. Wij zagen, dat de Nationale Vergadering niet bij machte was dien Staat te verwezenlijken. Na dezelve, slaagden het Schrikbewind noch het Directoire daarin beter. Het was Napoleons taak, dien zoo
| |
| |
stevig te vestigen, dat zijn grondslagen nog bestaan in al de landen die hem aannamen. De omwentelingen van de XIXe eeuw zullen geen omwentelingen tegen den Staat meer zijn, doch omwentelingen in den Staat zelf. Het gebouw is verrezen, om hetwelk tot den huidigen dag toe alle partijen elkander bestreden, en zij die hetzelve het hevigst beukten of het meest omwerkten, beoogden geenszins zijn vernieling, doch zijn bezit.
|
|