Geschiedenis van België. Deel 4
(1925)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendDe staatkundige en godsdienstige omwenteling. De regeering van Albertus en Isabella. Het Spaansch stelsel tot den vrede van Munster (1648)
[pagina 329]
| |
Vierde boek
| |
[pagina 331]
| |
[Inleiding]Gedurende de lange rust van het Twaalfjarig Bestand, werd de scheiding tusschen de Vereenigde-Provinciën en het katholieke België zoo volledig, dat beide een gansch verschillend uitzicht kregen. De tegenovergestelde strekkingen die hen bezielden, en wier algeheele ontwikkeling door den oorlog belemmerd werd, uiten zich nu onwraakbaar in elks eigen beschaving. Terwijl de Republiek lucht geeft aan haren protestantschen ijvergloed door den strijd tusschen Arminianen en Gomaristen, en aan hare politieke bedrijvigheid door den strijd tusschen den prins van Oranje en de Staten-Generaal, bloeit haar economisch leven met een onvergelijkelijke kracht. Terwijl zij de eerste zeemogendheid en de eerste kapitaalmogendheid der wereld wordt, worden hare verstandelijke strevingen - opgewekt door de algemeene ontwikkeling der maatschappij en door de aandrift van de schitterende schaar der Belgische Calvinisten, die op haar gastvrijen bodem een veilige wijkplaats vonden - roemvol bevestigd door den bloei van letteren en wetenschappen en weldra door een nog grooteren bloei der kunst. Rembrandt ziet het daglicht te Leiden in 1606, twee jaar vóór dat Rubens zich te Antwerpen vestigt, en die beide namen besluiten gansch de tegenstelling tusschen de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden. Inderdaad, evenals Rubens' kunst, is het België der XVIIe eeuw katholiek en monarchaal. De Kerk, nauw met den vorst verbonden, beheerscht haar en drukt er haren stempel op. Zij maakt het Bestand ten nutte om zich in te richten, en zij legt evenveel bedrijvigheid aan den dag tot het vermenigvuldigen harer godsdienstige orden, liefdadige stichtingen en onderwijsgestichten, als de Amsterdamsche kooplieden tot het uitrusten van schepen en het | |
[pagina 332]
| |
oprichten van kantoren. Het bouwen van nieuwe kloosters en van glimmende kerken in barokstijl verandert het uitzicht der steden. De hoogescholen van Leuven en van Dowaai leggen zich een stipte orthodoxie op en geven blijk van een volstrekte gehoorzaamheid aan het pausdom; de Jezuïeten openen hunne colleges aan de zonen van de burgerij en van den adel, terwijl de Zondagsscholen aan de kinderen des volks het godsdienstig onderricht geven. Nergens is het verbond tusschen Kerk en Staat zoo innig, als aan het hof van Albertus en Isabella. En die nauwe verstandhouding verklaart zich niet alleen door de persoonlijke overtuiging der vorsten; zij strookt ook met hun belang. Want terwijl de katholieke restauratie het Calvinisme deed verdwijnen, verdreef het ook de republikeinsche denkbeelden die samen met hetzelve verspreid geworden waren. Overal waar zij zegepraalt, bestrijdt zij de antimonarchale leerstellingen. In stede van het souverein gezag aan het volk te geven, geeft zij het aan God, welk het aan de vorsten overdraagt. Aldus moeten de vorderingen van de rechtgeloovigheid noodzakelijkerwijze die van het monarchaal gezag medebrengen. De vorst hangt niet meer van zijne onderdanen af en blijft buiten dezer bereik. Zij moeten hem gehoorzamen zooals hij zelf moet gehoorzamen aan God, wil zeggen aan de Kerk, die hem op de aarde vertegenwoordigt. Slechts als hij Gods gebod overtreedt hetzij door de ketterij aan te hangen, hetzij door eene dwingelandij uit te oefenen die strijdig is met de christelijke liefde en rechtvaardigheid, mag hij wettiglijk afgezet worden Niemand dan de paus, stadhouder van Christus op de aarde, heeft recht van toezicht op hem, waaruit volgt dat het absolutisme, enkel door de voorschriften van den godsdienst getemperd, de regel van den katholieken Staat wordt. Albertus en Isabella hebben op zulk absolutisme zoo zeer aanspraak gemaakt als de andere vorsten van hun tijd, doch zij konden het op verre na niet algeheel verwezenlijken. Onder hen, evenals onder de Spaansche landvoogden die hen opvolgden, bestond de staatsregeling uit een overigens zeer ongelijke mengeling van zuivere monarchie en van aloude vrijheden. | |
[pagina 333]
| |
Het vorstelijk gezag bemachtigde teenemaal het hoofdbeheer, doch het liet, in de provinciën, de vrijdommen bestaan welke het niet hinderden en welke zich langzamerhand de voorwaarden van het nieuw stelsel aanpasten. Vergeleken met dat van Frankrijk of van Spanje, kan het politiek stelsel dat in de eerste helft der XVIIe eeuw in België ingevoerd werd, voorzeker een gematigd absolutisme geheeten wordenGa naar voetnoot(1). In spijt van de zelfstandigheid die het land gelaten werd, verviel het echter weldra in lamlendigheid. Het burgerlijk bewustzijn, dat in de XVIe eeuw zoo levendig is en zich in de Vereenigde-Provinciën zoo krachtdadig ontwikkelt, verslapt zoo snel dat het op het einde der godsdienstoorlogen totaal verdwenen is. Want de regeering der katholieke Nederlanden, eerst aan de suzereiniteit van Spanje en, sedert den dood van aartshertog Albertus, aan deszelfs souvereiniteit onderworpen, is overgelaten aan het bestuur eener vreemde mogendheid, waardoor het de eener nationale regeering onontbeerlijke vrijheid van handelen mist. In alle belangrijke zaken, volgt zij de uit Madrid ontvangen bevelen op, en hare onderworpenheid wordt hoe langer hoe grooter. Zij vermijdt dan ook zorgvuldig alle voeling met de openbare denkwijze, welke, zooals de Staten-Generaal van 1598, van 1600 en van 1632 het bewezen hebben, niet nalaten zou, handelingen te eischen die strijdig zijn met de Spaansche belangen. Uit noodzakelijkheid, zondert zij zich van het volk af, beijvert zij zich hare inzichten te verbergen en sluit zij hetzelve in de alledaagschheid van het gewestelijk bestuur. Hoezeer ook het welzijn hunner onderdanen toegedaan, bleven Albertus en Isabella voor hen toch vreemdelingen, die zich beijverden hunne plichten te volbrengen te Brussel, evenals zij die te Lissabon, te Napels of te Milaan zouden volbracht hebben. Later waren de Spaansche landvoogden als het ware generaals, die hun kamp in de provinciën opgeslagen hadden, zonder de minste voeling met dezelve. Eeuwig afwezig, gaf de koning slechts teeken van leven door de mercedes, de pensioenen | |
[pagina 334]
| |
en de adellijke titels die bij de geldzuchtige ambtenaars de toewijding en bij de eergierige edelen de vorstentrouw onderhielden. In de andere Staten, zijn koningsgezindheid en vaderlandsliefde één en gaat de koning door als de belichaming zijns volks. In België verklaart de lijdzame trouw aan een Philips III of aan een Philips IV zich slechts door de historische overlevering, door de gewoonte, door de onderwerping aan het onvermijdelijke. En de onverschilligheid van het land voor den vorst wordt slechts geëvenaard door de onverschilligheid van den vorst voor het land. Het is den koning voldoende, dat het land weer katholiek en gehoorzaam geworden is. Meer vraagt hij niet dan dat de gewesten geregeld de belasting betalen. Zijne landvoogden krijgen alleen opdracht te zorgen voor de proviandeering der troepen en voor het onderhoud der vestingen. De hardnekkigheid waarmede hij in het Noorden al wat nog rest van Spanje's macht en aanzien verdedigt, steekt af bij zijne lamlendigheid en zijne zorgeloosheid voor al het overige. Na den dood van Albertus, ziet men geen enkele hervorming in bestuurszaken, geen enkele ernstige poging meer om handel of nijverheid te verheffen, niet het minste blijk van welwillendheid meer voor de ongelukkige bevolking, die gedoemd is tot een altijddurenden, rampvollen oorlog. Ongehoord onrecht! De handel met Indië blijft tot in 1640 den Belgen ontzegd. De weinige sporen welke de Spaansche overheersching ‘herwaarts over’ achterliet, volstaan overigens om dezer onvruchtbaarheid te bewijzen. Eenige familienamen, eenige grafschriften, eenige stukken in de archieven, is schier alles wat daarvan overblijft. Van die beschaving, die zoo schitterend geuit werd door Velasquez en Cervantes, kregen de Nederlanden niet het minste deel! De verzwakking van 's lands wilskracht komt overigens eerst in het midden der XVIIe eeuw in het volle daglicht. Onder de regeering der aartshertogen, werden de voorboden van het economisch en staatkundig verval niet opgemerkt, om den wille van den bloei der kunsten, van de op elk gebied van het maatschappelijk leven door de Kerk betoonde bedrijvigheid, van | |
[pagina 335]
| |
de dank zij het Bestand aangewende pogingen om handel en nijverheid op te beuren. Doch gedurende de volgende jaren is de val zoo algemeen als jammerlijk. De verarming, de onzekerheid van het morgen, de rampen van den oorlog verdorren al de levensbronnen des lands. Onder de rampen die hetzelve verpletten, zoekt het troost in den godsdienst. De Kerk legt de hand op zijne beste elementen en onderhoudt alleen nog een verstandelijke beweging, die, te midden eener algemeene verstomping, ook weldra zal ophouden. |
|