Geschiedenis van België. Deel 4
(1925)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendDe staatkundige en godsdienstige omwenteling. De regeering van Albertus en Isabella. Het Spaansch stelsel tot den vrede van Munster (1648)
[pagina 270]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 271]
| |
markiezen van Aytona en van Mirabel, de hertog van Aarschot, de aartsbisschop van Mechelen, don Carlos Coloma en de oude graaf Tilly. Bij overlijden van een hunner, waren de graaf van Feria, kastelein van Antwerpen, en de graaf van Fuentes, kastelein van Kamerijk, hun toegevoegdGa naar voetnoot(1). Daar de hertog van Aarschot te Madrid was, waar hij weldra zou aangehouden worden, en Tilly in 1632 overleden was, was België derhalve in dien raad slechts door den aartsbisschop Jan Boonen vertegenwoordigd. Nooit was de Brusselsche regeering zoo zuiver Spaansch geweest! Den 30n December 1633 werd de markies van Aytona aangesteld als luitenant-gouverneur en kapitein-generaal, tot de aankomst van den kardinaal-infant, broeder des konings. Tijdens de vergeefsche onderhandelingen te 's-Gravenbage, was de oorlog met de Vereenigde-Provinciën voortgezet, doch zonder merkwaardige gebeurtenissen. In 1633 had Aytona het verlies van Rheinberg, door Frederik-Hendrik ingenomen, vergoed door het bezetten van het eiland Stevensweerd, sleutel van een der overgangen over de Maas. In 1634 had hij gepoogd Maastricht te heroveren, doch de marsch van den prins van Oranje op Breda had hem achteruitgeslagen. Spanje sloeg, overigens, thans veel meer Frankrijk gade dan de Republiek. Het werd van dag tot dag duidelijker, dat Lodewijk XIII, onder Richelieu's ingeving, de verplettering van het Oostenrijksche huis beraamde. In December 1632 had de vermetelheid van een Franschen agent die met geweld in de zaal gedrongen was waar de Staten-Generaal beraadslaagden, om hun een brief van zijn meester te bestellen, een groote opschudding te Brussel verwekt. ‘Ik geloof niet, schrijft Aytona aan Philips IV, dat de Fransche kroon Uwe Majesteit ooit een grootere beleediging aandeed en Hem ooit zulke opzettelijke en verachtelijke poets speelde’Ga naar voetnoot(2). En bij die rechtstreeksche uitdaging, kwamen nog de jongste kuiperijen van Richelieu met de verbonden edelen en de bescherming, die hij openlijk verleende aan allen hunner die naar Frankrijk de wijk namen. | |
[pagina 272]
| |
Doch wat het Parijsche kabinet te 's-Gravenhage verrichtte, was nog erger en gewichtiger. Men wist wel, dat het dezes schuld was, zoo tijdens de jongste besprekingen de Hollanders zoo onhandelbaar waren. Wellicht wist men, dat de koninklijke gezant te 's-Gravenhage, toen hij het tijdens de samenzwering van van den Bergh opgemaakt plan hervatte, gemachtigd was te spreken over eene verdeeling van België onder Frankrijk en de Vereenigde-Provinciën, waarbij Henegouw, Artesië, het Doornijksche, Rijsel, Dowaai, Orchies, Waalsch-Vlaanderen en Kust-Vlaanderen, benevens het Naamsche en Luxemburg aan het eerste, en Brabant, Mechelen, Limburg, Gelder en de Schelde-oevers van Antwerpen tot de zee aan de andere kwamenGa naar voetnoot(1). In alle geval, kon het op 15 April 1634 tusschen Lodewijk XIII en de Republiek gesloten verdrag geenerlei twijfel meer overlaten omtrent de dreigende vredebreuk tusschen den allerchristelijksten koning en den katholieken koning, vermits het woordelijk een oorlog tusschen Frankrijk en Spanje voorzag. Philips IV bereidde zich zijnerzijds ook tot dien oorlog en bestookte duchtig zijn tegenstrever. Gaston van Orléans, die immer te Brussel was, hielp hem daarin wonderwel. Toen het parlement van Parijs zijn huwelijk met Margareta van Vaudémont verbroken had, had de Leuvensche hoogeschool het geldig verklaard. Op 12 Mei 1634 was een formeel verbond tusschen den prins en den koning van Spanje gesloten gewordenGa naar voetnoot(2). Edoch, de hulp die Frankrijk openlijk aan de protestanten van Holland en Duitschland verstrekte, maakte hetzelve onbemind bij de Belgische katholieken. Jansenius gaf in 1633 zijn Mars Gallicus uit, in hetwelk hij uitvoer tegen de koningen ‘die slechts christelijk bij naam zijn’. De gehechtheid aan den godsdienst, die de gemoederen vroeger van het Spaansche huis verwijderd had, bracht hen nu tot hetzelve terug. Doch hoe dreigender eene botsing met Frankrijk werd, des te ijveriger betrachtte Spanje eene verzoening met de Vereenigde-Provinciën. Het had alle hoop op hare herovering | |
[pagina 273]
| |
laten varen, en beschouwde ze niet meer als rebellen. Om vrij spel te hebben in den oorlog tegen Frankrijk, begreep het wel, dat het bij de zienswijze van Philips II niet blijven mocht. Het dacht er zelfs aan, België de zelfstandigheid terug te geven en het samen met de Hollanders te laten overeenkomen, terwijl het slechts de havens en de voornaamste vestingen zou houden. ‘Was er een zeker middel om de macht van de eene en andere provinciën, gehoorzame en ongehoorzame, gelijk te maken, schreef Philips IV aan den voorzitter Roose op 15 April 1633, en kon men de onderdanige provinciën er toe nopen zich te vergenoegen met, voor eigen rekening en op eigen gevaar, de haven van Gravelingen te openen, mij al de zeeplaatsen latende, alsmede Antwerpen, Namen en Kamerijk, met de verplichting ze bij gevaar bij te staan, en bovendien Luxemburg en Bourgondië, zou men al het overige kunnen toegeven, opdat die provinciën zelven eene regeering kozen en, behoudens mijn gezag en mijn titel, kantons uitmaakten die den vrede of een langdurig bestand met de Hollanders konden sluiten. Men zou ook kunnen zien of het niet passen zou met deze een aanvallend en verdedigend verbond te sluiten... hoewel de faam daardoor ietwat zou lijden’Ga naar voetnoot(1). Dat waren nog slechts vluchtige, doch zeer beteekenisvolle gedachten... Terwijl de koning die voorstellen waagde, verliet zijn broeder, de kardinaal-infant don Ferdinand, Spanje. Hij richtte zich naar het Milaneesche, van waar hij den keizer ter hulp snelde. Hij had een ruim deel aan den slag van Nordlingen (5 en 6 September) genomen en deed den 4n November 1634, met roem overladen, zijne inkomst te Brussel. Het zicht van dien 25-jarigen prins schonk het land nieuwen moed. Hij genoot weldra zulke populariteit, dat menig uithangbord ‘In den Prins-Kardinaal’ in het Vlaamsche land daarvan nog ten huidigen dage getuigt. Zijne dubbele hoedanigheid èn van geestelijke èn van krijgsman maakte van hem een katholieken held. De zegepralende troepen die hij van Duitschland meebracht, versterkten en herstelden de jammerlijke wrakken van het | |
[pagina 274]
| |
koninklijk legerGa naar voetnoot(1). Opnieuw hoopte men, met geweld de Vereenigde-Provinciën te dwingen een einde aan den oorlog te stellen. De Hollandsche katholieken stelden zich heimelijk in betrekking met den infant en legden hem een invalplan voor. Doch de winter was nog niet om, als de Republiek zich nauw aan Frankrijk hechtte. Den 8n Februari 1635, sloot zij met hetzelve een verbond tegen Spanje. De beide partijen zouden elk een leger van 30,000 man uitrusten, en beschikten, bij voorbaat, over België's lot. Een beroep tot oproer zou in dezes provinciën verspreid worden. Gaven zij hieraan gevolg binnen de drie maanden, dan zouden zij tot een vrijen souvereinen Staat vereenigd worden, met behoud van godsdienst en vrijheden en onder de bescherming van Zijne Majesteit en van de Staten-Generaal. In ruiling van die voordeelen, zou de nieuwe Staat aan zijne verdedigers eenige deelen zijner grenzen afstaan, die hij niet bekwaam was zelf te verdedigen. De koning zou al de kustplaatsen tusschen Gravelingen en Blankenberge, benevens Namen en Diedenhoven krijgen. Harerzijds zou de Republiek Hulst, het Land van Waas, Breda, Gelderland en Stevensweerd nemen. Weigerde het land, integendeel, het Spaansche juk af te schudden, dan zou het eenvoudig onder de bondgenooten verdeeld worden over eene lijn loopende van Blankenberge naar Rupelmonde, vervolgens langsheen de Schelde, en over de noordelijke grens van Henegouw, het Naamsche en LuxemburgGa naar voetnoot(2). In de gunstigste veronderstelling dus, zou België nog slechts dienen als schutstaat tusschen Frankrijk en de Vereenigde-Provinciën, die Richelieu, ontwerper van het plan, niet als naaste geburen hebben wilde. Men kende hetzelve wel den rang van onafhankelijken Staat toe, doch tegen welke voorwaarden! Onderworpen aan het protectoraat zijner twee machtige buren, tusschen dezelven ingedrukt, verplicht hun zijne havens, de Scheldemonden en de vesting Namen af te staan, zonder verdediging blootgesteld aan al hunne aanspraken en blijkbaar bestemd om bij hunne latere twisten tot prijs te dienen, | |
[pagina 275]
| |
was de toestand, dien men het voorbestemde, honderdmaal vernederender, onzekerder en rampspoediger dan het Spaansche stelsel. Men moest bij de Belgen weinig doorzicht en eigenwaarde veronderstellen, om hun, in naam van het nationaal bewustzijn, te durven vragen hun vaderland te helpen vernietigen! Tot den trap van verworpenheid, dien het ontwerp der bondgenooten hun toekende, waren zij nog niet gedaald. Het manifest, waarbij deze hen op 2 Juni 1635, eenige dagen na de oorlogsverklaring van Frankrijk aan Spanje (19 Mei), te wapen riepen, maakte een gansch ander uitwerksel dan zij verwachtten. Met den prins-kardinaal, die den 24n Juni antwoordde, zag het land in de Franschen nog slechts schenners van het volkenrecht, stichters van de ketterij en stoorders van den katholieken godsdienstGa naar voetnoot(1). Reeds in Mei had een Fransch leger van 20,000 man, aangevoerd door de maarschalken van Châtillon en van Brézé, Luxemburg overweldigd, en het rukte naar het Noorden met het doel, zich met de rond Maastricht gelegerde Hollanders te vereenigen. Den 20n versloeg het, te Les Avins, bij HoeiGa naar voetnoot(2), de troepen van Thomas van Savoye; eenige dagen later vervoegden zij zich bij het leger der Republiek, te Meersen. Men besloot te werken volgens het twee jaar te voren door Frederik-Hendrik gemaakt plan, en recht op Brussel te marcheeren. Het leger bestond uit 40,000 strijders, en men hoopte, dat die macht op de gemoederen invloed hebben zou en hen tot opstand zou aanzetten. Doch Thienen, de eerste Brabantsche stad die men ontmoette, weigerde, trots zijne zwakke bezetting, zijne poorten te openen. Men moest het bestormen en, tot voorbeeld, gaf men het aan de plundering over. Toch bleven de naburige plaatsen halsstarrig gesloten en bereid zich te verdedigen, op gevaar hetzelfde lot te ondergaan. Hare vastberadenheid onthutste den vijand. Dezes toestand werd hachelijk, verplicht als hij was vooruit te rukken in een open land, te midden van gesloten vestingen, met tegenover zich de troepen van den kardinaal- | |
[pagina 276]
| |
infant, die strijdvaardig onder de muren van Brussel geschaard waren. Eene overrompeling, op Leuven beproefd, werd afgeslagen door het gemeenschappelijk pogen van bezetting, studenten, monniken en burgers. Omtrent de gestemdheid des lands, bleef nu zeker geene begoocheling meer over. Den 4n Juli trokken de bondgenooten naar Roermond af, onderweg nog bestookt door de boeren, die hunne achterblijvers doodden ‘als konijnen’Ga naar voetnoot(1). Nu ging de infant, die eene versterking ontvangen had van 15,000 keizerlijken, aangebracht door Octaaf Piccolomini, aanvallenderwijs te werk. Een stoutmoedige tocht naar het Noorden deed het berucht fort Schenk, een der poorten van de Vereenigde-Provinciën, in zijne handen vallen; vervolgens nam hij Goch, terwijl zijne luitenants Limburg en eenige naburige plaatsen bemachtigden. Frederik-Hendrik was verplicht zijne bewegingen te volgen, zonder hem te kunnen aanvallen. En de Franschen die in de Betuwe overwinterden, werden weggemaaid door de ellende en door een verschrikkelijke typhuskoorts die zich van hun kamp in de provinciën voortzette, waar zij vele slachtoffers maakte. Nadat don Ferdinand den vijand van het Noorden zoo deerlijk gehavend had, keerde hij zich naar Frankrijk. Prins Thomas trad met Piccolomini en Jan de Weert in Picardië, wat tot in Parijs toe angst en schrik verwekte. Doch Gallas, die de beweging moest ondersteunen door den Rijn over te steken, kwam niet af Frederik-Hendrik hernam het fort Schenk, na het gansch den winter belegerd te hebben, en bedreigde Breda, weshalve een belangrijk legerkorps in den omtrek moest blijven. Rond het einde van den herfst trokken de Spanjaards zich terug te Atrecht, zonder een anderen uitslag dan den vijand te verbazen door eene krachtdadigheid, waarvan zij sedert lang geen blijk meer hadden gegeven. Terwijl, in 1637, Piccolomini er zich bij bepaalde de Franschen in het Zuiden tegen te houden, deed de prins van Oranje, door de inneming van Breda (10 October, zijn krijgsroem en zijn staatkundigen invloed verhoogen. Dat schitterend wapen- | |
[pagina 277]
| |
feit vergoedde ruimschoots de door de Vereenigde-Provinciën geleden tegenspoeden. Met het grondgebied van Breda en de meierij van 's-Hertogenbosch, was heel de linkeroever der Beneden-Maas voortaan in hare macht. En de Republiek verheugde zich niet alleen in het bezit eener eerste verdedigingslinie, welke die verovering haar verschafte, doch boogde er bovendien nog op, de stad aan de katholieke Kerk te hebben ontrukt. Door het geluk verstout, keerde Frederik-Hendrik zich, in 1638, tegen Antwerpen. Doch het kapitalisme, dat het verzet tegen de Spanjaards zoo dikwijls ondersteund had, aarzelde nu niet dezelven tegen de Republiek te helpen. De Amsterdamsche kooplieden schrikten bij de gedachte aan de mededinging, welke Antwerpen, zoo het in de Unie kwam, aan hun handel doen zou. Zij lieten proviand en munitie in de plaats brengenGa naar voetnoot(1). De kardinaal-infant was toegesneld en zijne aanwezigheid bezielde de troepen. Toen de vijand tot Calloo genaderd was, werd hij krachtdadig aangevallen, in de pan gehakt en wanordelijk naar Holland teruggeslagen (20 Juni). Hij had niet meer geluk met den tocht dien hij, einde Augustus, tegen Gelderland richtte. Daar ook deed de krachtdadigheid van den infant hem wijken. De eer der wapens, door het verlies van Breda bevlekt, was hersteld. De katholieken schepten weder moed. Te Maastricht werd een komplot ontdekt, dat zij gesmeed hadden om de stad aan de Spanjaards te leveren. De samenzwering mislukte, maar de Jezuïeten die in Holland om hun gekonkel ter dood gebracht werden, werden als martelaren vereerdGa naar voetnoot(2). De krijgsverrichtingen werden in 1639 te land voortgezet, zonder merkelijk voordeel voor de eene of andere partij. Terwijl de kardinaal-infant de ontwerpen van Frederik-Hendrik op Hulst en op Gelderland verijdelde, vergoedden de Franschen, door de inneming van Hesdin, de nederlaag die Piccolomini, op 7 Juni, onder de muren van Diedenhoven, aan den maarschalk van Feuquières toegebracht had. Op zee behaalde admiraal Tromp een beslissende zegepraal. Reeds op 8 Fe- | |
[pagina 278]
| |
bruari had hij de onvermoeibare zeeroovers van Duinkerken streng gekastijd, toen hij op 21 October, nabij de Engelsche kust, een Spaansche vloot van 67 bodems overviel die 13.000 man naar de Nederlanden voerde en die, door hem in de Manche aangevallen, eene wijkplaats in de reede der Downs had gezocht. Slechts negen schepen konden de haven Mardyck binnenloopen. Spanje's zeemacht was gefnuikt en nimmermeer zouden dezes oorlogsschepen de Noordzee nog doorklievenGa naar voetnoot(1). Het vertrek van Piccolomini, door den Keizer teruggeroepen, bracht Spanje een schier even gevoeligen slag toe. De kardinaal-infant, die nog slechts over ontoereikende troepen beschikte, kon niet meer aanvallenderwijs te werk gaan. Hij kon er niet in slagen, het beleg op te breken dat de Franschen vóór Atrecht opgeslagen hadden. De overgave van die stad, op 9 Augustus 1640, maakte zulken pijnlijken indruk als, twee jaar te voren, de inneming van Breda gemaakt had. Doch, terwijl de Hollanders nog slechts weinig van het Spaansch grondgebied zouden afwinnen, was Atrecht maar de eerste der veroveringen die weldra, de eene na de andere, zoovele schoone gewesten aan België zouden afnemen, ten voordeele zijner Allerchristelijkste Majesteit. Hoewel minder noodlottig dan 1640, was 1641 toch Spanje nadeelig. In het Noorden bemachtigde Frederik-Hendrik de stad Gennep, in het hertogdom Kleef; in het Zuiden zetten de Franschen hunne veroveringen in Artesië voort, en namen zij La Bassée, Lens en Bapaume. De troepen betrokken hun winterkwartier, toen zij den dood van den kardinaal-infant vernamen die, op 33-jarigen leeftijd, den 9n November door de pokken weggerukt werd. Zijn opvolger, don Francisco de Melo, had een gelukkig begin. De werkeloosheid der Hollanders ten nutte makend, verdreef hij de Franschen uit Lens en uit La Bassée en behaalde hij, den 26n Mei 1642, te Honnecourt een opzienbarende overwinning op den maarschalk van Guiches. De op den | |
[pagina 279]
| |
vijand genomen banieren gingen de kerken van San Yago de Compostela en van O.-L.-V. van Atocha te Madrid versieren. De waardigheid van grande en de titel van markies de Tor de Laguna waren de belooning des overwinnaarsGa naar voetnoot(1). Die zegepraal, uiterst vleiend voor de eigenliefde der Spanjaards, maakte de nederlagen des te bitterder, die zij van dan af te verduren hadden. Het volgend jaar, op 19 Mei 1643, brak de hertog van Enghien, vóór Rocroy, door de troepen van Melo en sloeg hij ze op de vlucht, niettegenstaande den heldenmoed van hun aanvoerder. Te Fontaine-l'Evêque hereenigd, konden zij den vijand, na een inval in Henegouw, niet beletten Diedenhoven te bemachtigen (8 Augustus). Gelukkig nog, dat de toestand niet verslechtte in het Noorden, waar men de pogingen kon afslaan, die Frederik-Hendrik tegen Vlaanderen beproefde. Doch de regeering zou Melo ontnomen worden. Beschermeling van den in Januari 1643 in ongenade gevallen Olivarez, hadde hij, om het verlies van zijn beschermer te vergoeden, schitterende zegepralen moeten behalen. Zijn tegenspoed veroorzaakte zijn val. In December verving Philips IV hem door zijn bastaard, don Juan van Oostenrijk, een veertienjarigen knaap! Die aanstelling was des te onbehendiger, daar de stemming der gemoederen in België schier even onrustwekkend was als de militaire toestand. De twist van het Jansenisme, kort te voren losgebroken te midden van de door de laatste nederlagen verwekte onrust en misnoegdheid, beroerde de openbare meening en onthutste de regeering zelve. De steun, door Melo en door den voorzitter Roose verleend aan den aartsbisschop van Mechelen en aan de Leuvensche hoogeschool in hun verzet tegen de bul die den Augustinus veroordeelde, had de Jezuïeten tegen hen gekeerdGa naar voetnoot(2). Het volk koos partij voor deze laatsten. In Augustus en September 1644, waren opstanden uitgebroken te Gent, Brugge en Brussel; in deze laatste stad werden de vertrekken van den landvoogd geplunderd. Frankrijk zocht baat uit die gebeurtenissen te halen. Mazarin, Richelieu's op- | |
[pagina 280]
| |
volger, trachtte vruchteloos Melo's verbittering ten nutte te maken om hem om te koopenGa naar voetnoot(1). Met het inzicht, in België een oproer te verwekken en er wellicht den hertog van Orléans als vorst te doen aannemen, moedigde hij den steeds in Frankrijk verscholen graaf van Egmond aan, zijne landgenooten tot opstand te brengen en de gemoederen te bewerken door pamfletten, waarin de provinciën aangezet werden hare onafhankelijkheid te hernemen en zich in bondgenootschap te vereenigen, als ZwitserlandGa naar voetnoot(2). In Augustus 1644 schrijft de secretaris Galaretta naar Madrid, ‘dat de liefde voor den koning vermindert in den geest van het volk’ en dat dit laatste in geheime verstandhouding met den vijand staatGa naar voetnoot(3). Nog onder den indruk der beteugeling van het komplot van 1630, schijnt de adel geenerlei deel aan die beweging te hebben genomen. Doch de hooge geestelijkheid, aangevoerd door den aartsbisschop van Mechelen en de Jansenisten, liet hare antispaansche gevoelens blijken en sprak van eene toenadering tot Frankrijk, waar de leerstellingen van den Augustinus vrijelijk toegelaten warenGa naar voetnoot(4). De aanstelling van don Juan werd met zooveel ongenoegen onthaald, dat Philips IV het voorzichtig achtte, vooralsnog geen nieuwe grief te doen ontstaan. Onder voorwendsel dat Lodewijk XIII hem een paspoort weigerde, bleef de jonge prins te Madrid. Melo bleef in bediening tot in September 1644, toen de burgerlijke regeering van België aan don Manuel de Moura, markies van Castel Rodrigo, grooten vriend der Jezuïeten, en de militaire regeering aan Octaaf Piccolomini, die onlangs van Spanje gekomen was, gegeven werden. Die onbehendige verdeeling des gezags verwekte weldra twisten onder de beide landvoogden. En hunne oneenigheid verzwakte nog de laatste pogingen van een verzet, dat machteloos was om den planmatigen aanval èn van Frankrijk èn van de Vereenigde-Provinciën te wederstaan. Nergens vermocht men den vijand | |
[pagina 281]
| |
het hoofd te bieden. In 1644 bemachtigden de Hollanders Dalhem, Rolduc, Valkenburg en Sas-van-Gent, en de Franschen Gravelingen. Het volgend jaar kwamen de eersten zoo dicht bij Gent, dat ‘zij de uurwerken der torens konden zien’Ga naar voetnoot(1), en namen zij Hulst (4 November), waardoor gansch de linkeroever der Schelde in hunne macht was, terwijl de anderen, schier zonder slag of stoot, Mardyck, Kassel, Saint-Venant, Béthune, Armentières, Waasten, Komen en Meenen veroverden. De veldtocht van 1646 was nog glansrijker. Kortrijk capituleerde den 29n Juni, en den 11n October nam de prins van Condé bezit van Duinkerken, het nest van de zeeroovers, die sedert zoo vele jaren de schepen der Vereenigde-Provinciën verontrustten. België was zoodanig door den vijand bekneld, dat het lijdensmoe was. Fransche en Hollandsche stroopers maakten de wegen onveilig en de Vier Leden van Vlaanderen verklaarden dat de soldaten ‘met zulk geweld en zulke razernij plunderden, dat menig generaal van het leger openlijk verklaarde, dat hij nooit iets dergelijks had gezien,... door hetwelk het land gansch woest en ontvolkt zal worden’Ga naar voetnoot(2). Frederik-Hendrik had den aanvoer van levensmiddelen in Vlaanderen, Brabant en Henegouw kunnen beletten, had hij de vaart van Gent naar Brugge afgesloten, zooals Mazarin hem aanried. Doch de Hollandsche kooplieden verkochten graan aan die gewesten, en de prins dorst hun de aanzienlijke winsten niet ontnemen, die zij uit dien handel trokkenGa naar voetnoot(3). De oorlog mocht den handel niet schaden, en de graanschepen bleven vrijelijk in de overweldigde gewesten varen. De toestand was schier even slecht in de streken, waar de vijand nog niet verschenen was. De troepen, tot het koninklijk leger toegevoegd door den hertog van Lorreinen, Karel IV, Spanje's bondgenoot sedert 1641Ga naar voetnoot(4), hielden er huis met de baldadigheid van avonturiers, die in de verschrikkelijke Duitsche oorlogen den krijg geleerd hadden. De hertog zelf was | |
[pagina 282]
| |
een avonturier en had geen ander fortuin dan zijne soldeniers; hij liet zijne mannen dus ‘glimlachend’ de achterstallige soldij op de boeren verhalen. Overal waar zij verschenen, was het een echte plaag, en de naam van Lotharinger bleef langen tijd even verafschuwd als, in het begin der XIXe eeuw, dien van Kozak. Te midden van die verwoesting, schikt de natie, die niets meer verhoopt van een machtelooze en ongeziene regeering, zich met gelatenheid in haar lot. Zij kiest niet tusschen Spanje, dat haar niet meer verdedigen kan, en Frankrijk, dat haar opslorpt: zij wacht op den meester dien de oorlog of de verdragen haar geven zullen. Alleen de vorderingen der Hollanders verontrusten haar, omdat zij het catholicisme bedreigen, en de zeldzame blijken van wilskracht die zij geeft, zijn door de bezorgdheid van den godsdienst verwekt. In 1646 stellen eenige ijveraars, op het initiatief van een kapucijn, aan Castel Rodrigo een vrijwillige bijdrage voor, voor het onderhoud van een korps troepen, en onder de toetreders telt men, naast den aartsbisschop van Mechelen, talrijke abten en abdissen, den voorzitter Roose, de leden van den Raad van Brabant, van de Rekenkamer enz.Ga naar voetnoot(1). Op 11 April van het volgend jaar (1647) kwam een nieuwe landvoogd, aartshertog Leopold-Willem, te Brussel. Zoon van keizer Ferdinand II en neef van Philips IV, was hij een dier talrijke kerkvorsten, die, door de Tegenhervorming in Duitschland ontstaan, hunne ambtsplichten aan coadjutors overlieten en zich wijdden aan de verdediging des geloofs, door de staatkunde of door de wapenen. Deze was een zuiver soldaat, doch een soldaat des geloofs in den vollen zin des woords. Door de Jezuïeten opgeleid en vurig antijansenist, had hij door zijne geboorte, achtereenvolgens de bisdommen Straatsburg, Halberstadt, Olmütz en het grootmeesterschap der Teutoonsche orde bekomen. Doch sedert den leeftijd van vijf en twintig jaren, droeg hij het zwaard. De vijanden van de Kerk en die van het Oostenrijksche huis, wat in zijne oogen hetzelfde was, hadden | |
[pagina 283]
| |
op de slagvelden zijne dapperheid, zijne volharding leeren kennen, alsook de strenge tucht waarmede hij zijne troepen bedwong. Aan officieren en soldaten legde hij de praktijken zijner levendige en sombere godsvrucht op. 't Is onder den roep van Jezus-Maria, dat hij ze ter bestorming der versterkte plaatsen aanvoerdeGa naar voetnoot(1). De Franschen vertelden spottend, dat zijne omgeving altijd op het punt scheen, de metten te zingen, en dat de schildwachten van zijn paleis Deo Gratias als wachtwoord hadden. ‘Zijn gewoon zinnebeeld was een kruis, omkranst door twee lauwertakken. Op een der takken, verbeeldde een geopend oog de waakzame godheid; op den andere verzinnelijkte een gebit het ruwe gezag dat hij verstond uit te oefenen; onder het kruis, een leeuw die vluchtte voor een lam, met de spreuk ‘Timore Domini’Ga naar voetnoot(2). Alvorens het bestuur der Nederlanden te aanvaarden, had hij volmacht geëischt en ook gekregen. Hij ontmaakte zich van den voorzitter Roose, riep de Bestuursraden niet meer bijeen, verkrachtte openlijk wat nog van de gewestelijke vrijdommen overbleef, en onderwierp, met een woord, het land aan een soort van staat van beleg, waarin alles aan de noodwendigheden der verdediging geofferd was. Hij bracht overigens versterkingen mede, en reeds bij zijn eersten veldtocht, stuitte hij de vorderingen der Franschen. Terwijl Beck ze in Duitschland tegenhield, marcheerde hij zelf naar de meest bedreigde grens en heroverde hij Armentières, Komen, Lens en Landrecies. Dat voordeel verklaart zich gedeeltelijk door de werkeloosheid der Hollanders, die hem toeliet al zijne krachten naar het Zuiden te brengen. Sedert eenigen tijd begonnen de Vereenigde-Provinciën den oorlog beu te worden. Het bezit van Maastricht, van 's-Hertogenbosch, van Breda en van de plaatsen langsheen de Zee-Schelde gaf aan de Republiek een onoverkomelijk bolwerk tegen Spanje. Waarom dan nog zware opofferingen gedaan voor een strijd, die nog slechts gevaren baren kon? Was | |
[pagina 284]
| |
het niet blijkbaar, dat nieuwe vorderingen in België vroeg of laat leiden moesten tot de door de Amsterdamsche kooplieden zoo geduchte verovering van AntwerpenGa naar voetnoot(1)? Doch, vooral, was het niet Frankrijk dat baat zou halen uit de voortzetting des oorlogs? Zoo de Republiek hetzelve hielp om de katholieke Nederlanden te veroveren, zou zij zich niet blootstellen aan het gevaar, hetzelve tot naasten buurman te krijgen? Wist men immers niet, dat Mazarin den droom van Richelieu liet varen en geenszins genegen was een tusschenstaat van België te maken? Blijkbaar wilde hij het annexeeren hetzij door wapengeweld, hetzij door het als bruidsgeschenk te doen geven aan eene infante, die met den jeugdigen Lodewijk XIV huwen zou. Zou het bolwerk, dat Spanje kon tegenhouden, ook den allerchristelijksten koning wederstaan? Rieden voorzichtigheid en wel begrepen belang integendeel niet aan, den ouden vijand te ontzien, en hem het gedeelte der Nederlanden te laten dat hij nog bezat, om het tot vesting te laten dienen? De Fransche legers kwamen voorwaar al te dicht. De inneming van Duinkerken, die de kooplieden verheugde, omdat zij een einde aan de strooptochten der zeeroovers stelde, verontrustte hen anderzijds om den wille van de dreigende mededinging der Franschen in de Noordzee. Onder den aandrang dezer beschouwingen, kreeg de partij van den vrede van dag tot dag meer invloed in de Republiek. Wel is waar, werd de overeenkomst der toelagen, die sedert 1635 elk jaar met het kabinet van Parijs geteekend werd, nog in 1646 vernieuwd. Doch de oude Frederik-Hendrik, die door geraaktheid en schier door kindschheid getroffen was, leidde de krijgsverrichtingen met zulke achteloosheid, dat zij gansch in tegenstelling waren met het geluk en den ijver der Franschen. Het was, voor de Vereenigde-Provinciën, het laatste bedrijf van den oorlog. Het oogenblik was daar, dat zij haar al te machtigen bondgenoot gingen verlaten om afzonderlijk met Spanje te onderhandelen. Dit laatste vroeg niet beter. Sedert dertien jaar had het niet | |
[pagina 285]
| |
opgehouden, terwijl het den strijd voortzette, voorslagen aan de Staten-Generaal en aan den prins van Oranje te doen. Agenten van allen aard, monniken, soldaten, kooplieden, hadden zich officieus bemoeid met die onderhandelingen, die men aan Frankrijk trachtte te verbergen en waaraan het geheim dat ze omringde, soms het karakter van verdachte kuiperijen gat. In 1635, na de zegepralen van den kardinaal-infant, dacht men zich nabij de oplossing. De onderhandelingen waren slechts mislukt, naar het schijnt, door de overdreven aanspraken des konings, die, verstout door de inneming van het fort Schenk en door de versterkingen des keizers, de geunieerde Provinciën niet als ‘Vrije Staten’ had willen erkennenGa naar voetnoot(1). Nieuwe pogingen in 1638 en in 1639 bleven zonder uitslag, evenals het gekonkel van den hertog van Bouillon, neef van Frederik-Hendrik en vijand van Richelieu, in 1640-41. De tusschenkomst des keizers en die van den koning van Denemarken, in 1641, hadden geen beteren uitslag. In 1643 trachtte don Francisco de Melo vruchteloos den prins van Oranje en de Amsterdamsche kooplieden te overhalen; om den onwil van den aartsbisschop van Mechelen en van den bisschop van Gent te stillen, liet de markies van Castel Rodrigo hen het volgend jaar medewerken aan een ontwerp van bestand, waarmede in 1645 tal van gedienstige personages, een baron, een abt, een kapucijn, eene edelvrouw en de bisschop van Gent zelf bemoeid warenGa naar voetnoot(2). Doch onder den dekmantel van algemeenen vrede, konden, in het congres van Munster, in 1646, regelmatige beraadslagingen beginnen. Reeds in Januari kwamen de commissarissen der Staten-Generaal in voeling met de Spaansche ambassadeurs: den graaf van Peneranda, den aartsbisschop van Kamerijk, Josef de Bergaigne, en den behendigen Hoogbourgondiër Adolf Brun. In Juli was men het eens omtrent zeventig voorloopige artikelen en, op 8 Januari 1647, was een preliminair verdrag gereed. Mazarin's gekonkel te 's-Gravenhage kon de voortaan onvermijdelijke ontknooping slechts eenige maanden uitstellen. De eisch der Hollanders, de beoefening van den | |
[pagina 286]
| |
katholieken godsdienst in de meierij van 's-Hertogenbosch en in de andere door hen veroverde plaatsen uitdrukkelijk te verbieden, leverde nog eenige zwarigheden op. Eindelijk werd de vrede van Munster den 30n Januari 1648 onderteekend en den 15n Mei daaraanvolgende openbaar bekrachtigd door eene plechtigheid, welke de schilderij van Terburg in de National Gallery te Londen, ten eeuwigen dage herdenktGa naar voetnoot(1). Die beroemde vrede mag beschouwd worden als de bijwerking van het bestand van 1609. Al de hoofdbepalingen van dít laatste worden in den andere gevonden, met dit verschil dat zij niet meer voorloopig doch eeuwigdurend zijn. 't Is nu voor immer, dat de katholieke koning de Vereenigde-Provinciën erkent als ‘vrije en souvereine Staten, provinciën en landen’, op dewelke ‘hij geene aanspraak maakt’, en voor immer dat hij haar de door haar veroverde grondgebieden afstaat. Hij laat haar in vollen eigendom de meierij van 's-Hertogenbosch met hare aanhoorigheden, de stad en het markgraafschap van Bergen-op-Zoom, de stad en de baronie van Breda, de stad Maastricht met haar gebied, het graafschap van Vroonhof, de stad Grave, het land van Kuik, Hulst met zijn baljuwschap en zijn ambacht, het ambacht Axel, de forten ‘welke de heeren Staten thans bezitten in het land van Waas’ en de drie overmasche kwartieren Valkenburg, Dalhem en Rolduc. Wat het ‘hoogkwartier Gelder’, met Venloo, Gelder en Roermond betreft, dit moet tegen een ander van gelijke waarde uitgewisseld worden. Eene kamer, samengesteld uit acht raadsheeren voor elke partij, zal later over dit punt en over alle andere betwistbare punten beslissen. De vrijheid van geweten wordt gewaarborgd aan de onderdanen van den koning van Spanje in de Republiek en aan de inwoners derzelve ‘op de gronden van Zijne Majesteit’, op voorwaarde zich respectievelijk te gedragen ‘in volle zedigheid, zonder eenige ergernis te geven met woord of met daad, of eenigerlei godslastering te uiten’. Ten slotte zal de handel van weerskanten vrijelijk beoefend worden; de nieuwe tollen worden afgeschaft; op schepen of | |
[pagina 287]
| |
goederen wordt geen beslag meer gelegd, behalve voor schulden of verplichtingen. Edoch, ‘de rivieren der Schelde, evenals de vaarten van Sas, het Zwijn en andere daarin uitloopende zeemonden worden gesloten gehouden langs den kant der heeren Staten’ en ‘de schepen en goederen die de havens van Vlaanderen uitvaren, zullen door den koning belast worden met alle zulkdanige tollen welke worden gelicht op de goederen vervoerd langsheen de Schelde en de andere bovengenoemde vaarten’. Om al wat het nog rest aan kracht tegen Frankrijk te kunnen verzamelen, verzaakt het uitgeputte Spanje dus bepaald aan de politiek van Philips II. De katholieke koning strijkt de vlag voor de protestanten en de republikeinen, die hem tachtig jaar het hoofd boden. De twee provinciën (Holland en Zeeland), welke de dwingelandij van den hertog van Alva en het Calvinisme in 1572 tegen hem opjoegen, zijn een groote mogendheid geworden, die zegeviert te land en ter zee. Het krijgstalent van Farnese en van Spinola vermochten niet de Republiek te onderdrukken, en dank zij de door hare zeelieden in Indië veroverde bezittingen, mag zij op hare beurt zeggen, dat de zon in hare Staten nooit ondergaat. Om aan dezen geduchten vijand te ontsnappen, aarzelt Philips IV niet hem de trouw gebleven Nederlanden te offeren. Want 't is inderdaad België, dat te Munster voor Spanje betaalde en de monarchie loskocht. Zorgvuldig buiten de onderhandelingen gesloten, werd het door de Spaansche commissarissen meedoogenloos aan Holland's eischen geofferd. De onverschilligheid waarmee de koning het behandelde getuigt wel, dat hij het nog slechts beschouwt als een eenvoudige bezitting, waarover hij naar goeddunken kan beschikken. Hij vertrapt de heiligste belangen zijner inwoners. Hij brengt hen ten onder door toe te stemmen in de afsluiting der Schelde en der havens van de kust. De katholieke Nederlanden, vroeger de ‘aan alle volkeren gemeenschappelijke natie’Ga naar voetnoot(1) en de wereldmarkt, zijn voortaan nog slechts een doodloopende straat, een zak zonder uitgang. Hunne vaarten, kaaien, pakhuizen, door de noeste voorvaderen geschapen, | |
[pagina 288]
| |
dienen nog slechts tot bitter aandenken aan den verzwonden voorspoed. Te midden van de verschrikkelijkste oorlogsrampen, konden nog eenige stralen van hoop blijven glimmen. Doch na de verzoening van den koning en de Vereenigde-Provinciën, moet men de laatste begoocheling opgeven. Van de toekomst is niets te verwachten: zij is gesloten evenals de Schelde vóór Antwerpen. Komt nog eenige verandering, dan zal dit nooit verbetering wezen, want het land is aan Spanje vastgeklonken en moet het volgen in dezes verval, terwijl het bovendien blootgesteld is aan al de slagen van Spanje's vijanden. Zonder vrije beschikking over zich zelf, is het nog slechts een zielloos lichaam, een schutsmuur, een slagveld. Toch laten de reuzenpogingen der Spaansche vorsten een uitslag: de herstelling en de zegepraal van het catholicisme. Doch het woord van den hertog van Alva is bewaarheid: slechts ten prijze van den ondergang, zijn de gewesten aan de ketterij ontsnaptGa naar voetnoot(1). |
|