Geschiedenis van België. Deel 4
(1925)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendDe staatkundige en godsdienstige omwenteling. De regeering van Albertus en Isabella. Het Spaansch stelsel tot den vrede van Munster (1648)
[pagina 248]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 249]
| |
somberder kleuren verschijnen, daar haar broeder, Philips III, eenige maanden vóór Albertus gestorven was. Haar weduwschap begon schier te gelijk met de nieuwe regeering in Spanje, waar het gezag, zoo lang door haren ouden vriend den hertog van Lerma uitgeoefend, in de handen van den graaf-hertog van Olivarez overging. Doch de eerbied, dien men haar in de Nederlanden betoonde, en de achting die de Europeesche hoven haar toedroegen, maakten haar zeer nuttig te Madrid. En zij zelve stelde belang in dat land, waar zij zoovele godvruchtige werken gesticht had. Zij bleef dus te Brussel, omringd met koninklijke eerbewijzen, nog groot en edel in haar doodsch paleis; aan hare plichten verslaafd, was zij steeds aan den arbeid, niettegenstaande de jammerlijke gebreken van den ouden dag en hoewel zij verlaagd was tot den rang van eenvoudige landvoogdes; wat het Spaansche kabinet betreft, het overlaadde haar met des te meer oplettendheden, hoe minder werkelijken invloed het haar liet. Toen zij het bestuur der Nederlanden aanvaardde, scheen de regeering van Philips IV Spanje een nieuw tijdvak van grootheid te voorspellen. Onder de krachtdadige drukking van Olivarez, deed de monarchie een uiterste krachtsinspanning. Door middel van verpletterende belastingen werd het leger opnieuw ingericht, en schitterende zegepralen gaven het weldra zijne oude faam terug. In den geweldigen strijd, dien de beide takken van het Oostenrijksche huis samen tegen het protestantisme voerden, was de oorlog tegen de Vereenigde-Provinciën nu nog slechts eene bijzaak geworden. De katholieke zegepralen, waarmede de Dertigjarige Oorlog in Bohemen en in de Palts begon, waren rampzalig geweest voor de Nederlandsche Republiek, wier zaak innig met die der Hervorming verbonden was. De invloed, dien zij zoo snel verkregen had, scheen in gevaar. Bij het vervallen van het Twaalfjarig Bestand, sloeg de jeugdige Lodewijk XIII, dien de Hugenoten het lastig maakten en die met Spanje niet wilde breken, hare verbondsvoorstellen af. Engeland, dat met onrust en naijver de vorderingen der Hollandsche scheepvaart volgde, verborg haar zijne vijandige gezindheid niet. En ten slotte, | |
[pagina 250]
| |
terwijl Spinola, dien de aanwezigheid der keizerlijke legers langsheen den Rijn en de ontvangst van versche troepen verstoutten, Gulik bemachtigde (Februari 1622) en het beleg vóór Bergen-op-Zoom opsloeg, leidde Maurits van Nassau, door eene leverziekte ondermijnd, de krijgsverrichtingen met minder krachtdadigheid, het oor leenend aan de heimelijke voorstellen van het Brusselsche hof. Ernst van Mansfeld, dien de Republiek aangezet had, België te overweldigen, beantwoordde hare verwachting niet. De geduchte avonturier liet zich te Fleurus in de pan hakken door Cordoba (29 Augustus) en vluchtte in wanorde naar het Noorden, waar hij er toch in slaagde het beleg vóór Bergen-op-Zoom te doen opbreken (5 October). Het nieuwe jaar bracht nieuwe gevaren mee. In 1623 zond de keizer Gramaye vóór de Staten-Generaal om zijne rechten op de Vereenigde-Provinciën op te eischen. Engeland sloot op 29 Maart eene overeenkomst met Spanje betreffende de Palts, die voorloopig onder Isabella's hoede gesteld werd. De oorlog baarde niets dan tegenspoed. De Spanjaards waren er in geslaagd te Duinkerken eene kapersvloot in te richten, wier lichte schepen, evenals vroeger de galeien van Frederik Spinola, de Noordzee onveilig maakten en de zware Hollandsche en Zeeuwsche vaartuigen bij honderden kaapten. Te land eindigde Maurits van Nassau zijne loopbaan in een jammerlijke werkeloosheid. Eenige dagen na zijn dood (23 April 1625), overlaadde Spinola zich met roem, door de inneming van Breda (Mei). Spanje trilde van geestdrift, en de heldendaad van den nieuwen Farnese deed Lope de Vega eene triomfode dichten en Velasquez een zijner grootste meesterstukken scheppenGa naar voetnoot(1). Doch het bleef bij die zegepraal. De regeering van Philips IV ging gebukt onder den last der krijgsuitgaven. 't Was uit met de heerschappij over Europa die Spanje bemachtigd had. Het Frankrijk van Richelieu hernam de politiek van Hendrik IV en keerde zich opnieuw tegen het huis van Oosten- | |
[pagina 251]
| |
rijk. Het verbond zich opnieuw met de Vereenigde-Gewesten aan dewelke het 1,200,000 livres voor het jaar 1624 en één millioen voor elk der beide volgende jaren voorschoot (10 Juni 1624). Ook Engeland kwam terug tot de Republiek. Jacob I beloofde haar hulptroepen (Juli 1624) en zijn opvolger, Karel I, verbond zich met haar, met Frankrijk en met Denemarken tegen den keizer en tegen Spanje. Wel is waar, duurden al die schikkingen niet zeer lang. Reeds in 1626 verbond Frankrijk zich met Spanje bij het verdrag van Monçon en het volgend jaar zocht Engeland zich met Philips IV te verzoenen. De onderhandelingen, waarin Rubens een zeer ijverige rol speelde, liepen maar in 1630 bepaaldelijk ten einde, doch in 1627 waren zij reeds zoover gevorderd, dat het kabinet van Madrid aan Engeland's bemiddeling dacht voor een verdrag met de Vereenigde-Gewesten. Wellicht hadden deze zich inschikkelijker getoond dan in 1609. Toch verzaakte Philips IV, trots het gevoelen van Isabella en van Spinola, niet aan de hoop haar den vrede met het geweld der wapens op te dringenGa naar voetnoot(1). Het vertrek van Spinola die, naar Spanje teruggeroepen, den 3n Januari 1628 de Nederlanden verlaten had om er nimmer meer terug te keeren, gaf den Hollanders nieuwen moed. Maurits' broeder, Frederik-Hendrik van Nassau, voerde nu hunne legers aan en brandde van verlangen zich door een schitterend wapenfeit te onderscheiden. Dank zij de door Frankrijk gezonden toelagen en hulptroepen, ging hij aanvallender wijs te werk, en blokkeerde 's-Hertogenbosch. Hendrik van den Bergh, opperbevelhebber van het Spaansch leger, had geene troepen genoeg om hem terug te drijven. Hij hoopte, dat eene diversie op de grenzen der Republiek hem verplichten zou het beleg op te breken. Den 23n Juli stak een deel zijner troepen den IJsel over en rukte het door de Veluwe tot Amersfoort, dat het den 14n Augustus bemachtigde. Terzelfder tijd snelde Montecuculli uit het Duitsche Rijk de Spanjaards ter hulp en verheerde hij Gelderland en het Sticht. Het was de eerste maal sedert Requesens' dood, dat de vijand in de | |
[pagina 252]
| |
Vereenigde-Provinciën drong. Hij verwekte er zulke radeloosheid, dat de ontbinding van het bondgenootschap ter spraak werd gebracht. Zeeland en Friesland dachten slechts aan hun eigen veiligheid; de katholieken staken het hoofd op; allerwegen liepen geruchten van verraad. Doch Holland redde, eens te meer, de Republiek. Zijne kapitalisten deinsden voor geenerlei opoffering achteruit ter verdediging eener onafhankelijkheid die hun fortuin waarborgde. De Westindische Compagnie stelde haar geld en hare troepen ter beschikking der Staten-Generaal. Soldeniers werden gehuurd, de boeren te wapen geroepen, de dijken doorgestoken. De Staten van Holland zetten Frederik-Hendrik aan, de onderneming tegen 's-Hertogenbosch niet op te geven. Hunne krachtdadige volharding stuitte de vordering van den inval. Toen de stadhouder van Emmerich, Otto van Gent, Wesel bemachtigd had, besloten Montecuculli en van den Bergh, die voor hunne gemeenschapsliniën vreesden, den aftocht te blazen. Den 14n September opende 's-Hertogenbosch zijne poorten voor den prins van Oranje. Niettegenstaande die schitterende zegepraal weigerden de Hollanders niet, de met Isabella begonnen onderhandelingen omtrent een vier en twintigjarig bestand voort te zetten. De laatste veldtocht had hunne financiën zeer geschokt, en de politieke toestand bleef onheilspellend. In het Duitsche Rijk was keizer Ferdinand II nu almachtig; een Brusselsche kapucijn, pater Philip, werd naar Munchen gezonden om den hertog van Beieren een verbond tegen de Hollanders voor te stellen. Rubens had eene toenadering tusschen Spanje en Engeland bewerkt en dit laatste was bereid den vrede te sluiten. Middelerwijl spande Frankrijk te 's-Gravenhage pogingen in, om alle overeenkomst tusschen de Republiek en Philips IV te beletten. Op 15 Juni 1630 teekende het met de commissarissen der Staten-Generaal een verdrag, bij hetwelk Lodewijk XIII zich verbond, zeven jaar lang de Staten eene toelage van één millioen livres te verstrekken, terwijl de Staten zich verbonden zonder het gevoelen Zijner Majesteit, geen vrede of bestand te sluiten. | |
[pagina 253]
| |
De oorlog hernam in 1630 met eenige schermutselingen aan den Rijn en nieuwe strooperijen der Duinkerksche zeeroovers. Doch van beide zijden zocht men den vijand gevoeliger te treffen. In Juni 1631 viel Frederik-Hendrik plotseling in Vlaanderen. Doch hij moest zich terugtrekken voor den nieuwen Spaanschen opperbevelhebber, don Alvarez de Bazan, markies van Santa Cruz, en weldra moesten de Vereenigde-Provinciën, op hare beurt, zich verdedigen. Op aanraden van pater Philip, had de Brusselsche regeering besloten, al hare krachten te richten tegen Zeeland, om er eene stevige strategische stelling te veroverenGa naar voetnoot(1). Eene door den pauselijken nuntius gezegende vloot verliet in September Antwerpen, om dat gevaarlijk stuk te wagen. Zij droeg 6000 man, aangevoerd door Jan van Nassau en den prins van Barbançon. Doch den 13n werd zij in het Slaak in enkele stonden uiteengedreven of in den grond geboord door de schepen van Marinus van Hollare, die 4000 krijgsgevangenen maakte. En die ramp was niets tegen die van het volgend jaar. Nu had Frederik-Hendrik zijn streven gericht tegen de Maasvallei, wier verovering aan de Republiek het dubbel voordeel leveren moest, België in den rug aan te vatten en het van Duitschland af te zonderen. Het feit dat Gonzalvo de Cordova met een groot deel van het koninklijk leger naar de Palts gezonden was, begunstigde de uitvoering van zijn plan. Langsheen de Maas trof hij geen ernstig verzet aan. Venloo, Straalen, Roermond, Sittard gaven zich achtereenvolgens over. Den 10n Juni 1632 verscheen hij vóór Maastricht, met wiens inneming Farnese vroeger de herovering der Nederlanden begonnen had. De Spanjaards, van de belangrijkheid dier plaats bewust, hadden ze machtig versterkt; doch Frederik had gezworen ze te nemen. De vereenigde pogingen van den markies van Santa Cruz, van den uit Duitschland teruggesnelden Cordova en van den keizerlijken generaal Pappenheim vermochten niet hem het beleg te | |
[pagina 254]
| |
doen opgeven. De stad capituleerde den 22n Augustus en haar val bracht de overgave der naburige kleine plaatsen Limburg, Rolduc, Dalhem en Valkenburg mede. In Holland was de vreugde des te grooter, daar die schitterende wapenfeiten de volledige verovering van België schenen te voorspellen. Inderdaad, de laatste nederlagen van Spanje hadden door heel het land een gevaarlijke gisting verwekt. Men had zelfs onder den adel eene samenzwering ontdekt. En de omstandigheden ten nutte makend, had Frederik-Hendrik zich wel gewacht de katholieke overtuiging der bevolking te kwetsen; in al de veroverde steden had hij niet het minst de beoefening van den eeredienst gehinderd. Te 's-Gravenhage vleide hij zich met de hoop dat hij zijne intrede te Brussel zou doen, waar hij, naar men zegde, hetzelfde jaar nog de hand der infante wilde gaan kussenGa naar voetnoot(1) | |
IIHet einde van het Twaalfjarig Bestand had over België niet alleen de rampen van den oorlog, doch ook nog de verspaansching der regeering teruggebracht. Nu was 't uit met het weinigje zelfstandigheid, dat Philips III nog aan het Brusselsche hof geduld had. Zijn opvolger liet Olivarez te Madrid den Raad van Vlaanderen weder inrichten, dezen stellen onder het voorzitterschap van den bisschop van Segovia, don Inigo de Brizuela, den oudbiechtvader van Albertus, en hem gelasten met het beheer der zaken van ‘herwaerts over’. Men had haast, aan het land te doen voelen dat het opnieuw bij de monarchie ingelijfd was. Den 16n September 1621, zond de koning aan de infante eene volmacht om in zijn naam den eed der provinciën te ontvangen. Isabella gehoorzaamde gedwee: zij liet haren neef plechtig huldigen in de verschillende gewestenGa naar voetnoot(2). De ongenade van den ouden Pecquius, die aan 's lands tra- | |
[pagina 255]
| |
ditiën zeer gehecht was, huldigt het nieuwe stelsel in. Kon men geen Belgische ministers ontberen, zoo werden deze voortaan slechts gekozen onder de verkleefde aanhangers van Spanje en van het zuiver absolutisme, dat zich nu in de Madridsche regeering uitte. De invloedrijkste hunner, de Antwerpenaar Pieter Roose, dien Philips IV de ‘wijze Vlaming’ heette, verschijnt als een zuiver monarchist, die niets kent dan de belangen der kroon en vreemd aan welkdanige nationale strekkingen blijftGa naar voetnoot(1). In die omstandigheden is het niet te verwonderen, dat de grondbeginselen van het bestuur ontaarden. Men wil het teenemaal aan het koninklijk gezag onderwerpen. De nieuwe strekkingen worden duidelijk uitgedrukt in een in 1628 door don Jorge de Henin geschreven opstelGa naar voetnoot(2); het wil dat de raad van Madrid in alles de overhand heeft, en vindt de aanspraken der provinciale Staten, de eenige nog levende werktuigen van de zelfstandigheid des lands, onuitstaanbaar. De in 1626 op aanzoek van den Privaten Raad ingespannen vervolgingen tegen het S. Thomae Cantuariensis et Henrici II monomachia van Becardus, aartspriester van Veurne, werk dat door het koninklijk gezag gevaarlijk geacht werdGa naar voetnoot(3), de verbeurdverklaring, in 1629, door den procureur-generaal van Brabant, van het verhaal der nunciatuur van Bentivoglio te Brussel, onder voorwendsel dat het plaatsen bevat die ongunstig zijn voor den prins en gunstig voor de StatenGa naar voetnoot(4), kenschetsen den geest die voortaan de regeering beheerscht. Feitelijk is de Raad van State sedert 1621 vernietigd. Al de belangrijke zaken worden toevertrouwd aan twee buitengewone commissiën, of, om het vreemde woord te bezigen, aan twee junta's, de eene uitsluitend samengesteld uit Spanjaards, de andere uit Belgische edelen en geestelijken, die beide onder de hooge leiding van kardinaal de La Cueva stonden. | |
[pagina 256]
| |
't Is inderdaad dit personage dat nu Philips IV te Brussel vertegenwoordigt en er, in het bezit van zijn algeheel vertrouwen, feitelijk het hoogste gezag uitoefent. In 1618 in de Nederlanden gekomen als gewoon gezant des konings bij het hof der aartshertogen, bekleedt de La Cueva, van het begin der nieuwe regeering af, bij Isabella ongeveer dezelfde plaats als vroeger Granvelle bij Margareta van Parma. Spinola zelf moest, niettegenstaande al het vertrouwen dat Isabella in hem bleef stellen, hem de eerste plaats afstaan, en de spijt die hij daarover had, was ongetwijfeld een der oorzaken van zijn vertrek, in 1628. Wellicht ook heeft de kardinaal zich beijverd hem een post te doen verlaten, waarin hij een hinderlijke beroemdheid en populariteit verworven hadGa naar voetnoot(1). Alonso de La Cueva, markies van Bedmar, ging door voor een van Spanje's knapste diplomaten. Geestdriftig gehecht aan de grootheid zijns meesters en zijns vaderlands, vervulde hij zijn ambt met eene krachtdadigheid en eene gewetenloosheid, waarvan hij kort te voren het bewijs gegeven had. Men had hem namelijk moeten terugroepen uit Venetië, waar hij zich erg gecompromitteerd had in de beruchte samenzwering om de Republiek aan Philips IV over te leveren. Men begrijpt hoe zulk een man moest gestemd zijn jegens België, wiens vroegere muiterij in 't geheugen van alle echte Spanjaards bleef. Weldra werd hij er gehaat. Zijne verachting voor de voorrechten der Staten, zijne trotschheid jegens de edelen verontwaardigden de hoogere standen. Terecht schreef men hem de hatelijke nieuwigheden toe, die in de regeering ingevoerd werdenGa naar voetnoot(2). Reeds in 1627 had de markies van Leganes, door den koning gezonden om aan de provinciën een militair en financieel bondgenootschap met al de Staten des Rijks voor te stellen, vreemd- | |
[pagina 257]
| |
soortige woorden gehoord. De Staten van Brabant, van Vlaanderen en van Henegouw waren dit ontwerp niet ongenegen geweest, doch op voorwaarde dat het land weder bestuurd werd volgens het stelsel van Karel V, en dat de Staten voortaan tweemaal 's jaars zouden bijeengeroepen wordenGa naar voetnoot(1). La Cueva's absolutisme wekte dus het nationaal bewustzijn op, in stede van het te smachten. Dorst naar zelfstandigheid ontstond onder de pogingen aangewend om die te vernielen. Wellicht had men gezwegen, zoo schitterende wapenfeiten het Spaansch gezag verheft hadden. Doch de tegenslagen van 1629 dreven de gemoederen tot verbittering. Deze ontketende zich tegen den kardinaal met eene woede, die de inneming van 's-Hertogenbosch tot het uiterste dreef. Verscheidene weken lang dorst hij op straat niet komen, en ten slotte, op 14 September, verliet hij tijdelijk Brussel. Men ging zoo ver, hem te beschuldigen, zijn biechtvader, den pastoor van St-Jacobs-op-Caudenberg te hebben vergiftigd, opdat deze zijne geheimen niet verklappen zou. Anderen verklaarden spottend, ‘dat men door 't verlies van 's-Hertogenbosch genoeg gewonnen had om zulk een personage wel te kunnen verliezen’Ga naar voetnoot(2). De infante zag zich, wellicht niet ongaarne, gedwongen de openbare meening eenige voldoening te geven. Zij riep La Cueva naar den raad niet meer, en deelde hem de dienstbrieven niet meer mede. Zij riep den Raad van State opnieuw bijeen en verbrak de ‘juntas’, die zijne plaats ingenomen hadden. Vooral smeekte zij den koning in een bestand toe te stemmen, daar het leger niet meer in staat was den oorlog voort te zetten en al de diensten ontredderd waren. In hare omgeving geloofde men dat, zonder zijne gehechtheid aan het catholicisme, het verontwaardigde volk gemeene zaak met de Hollanders zou hebben gemaaktGa naar voetnoot(3). Was zulke vrees overdreven, toch hadden adel en geestelijkheid aan Isabella een vertoog ter hand gesteld, | |
[pagina 258]
| |
waarin al 's lands onheilen den Spanjaarden aangewreven werden, en waarin gevraagd werd, dat de koning zijne troepen terug riep: dat de Belgen zich zelven zouden verdedigenGa naar voetnoot(1). Om de gemoederen te stillen, sprak de graaf van Solre, die rond het einde des jaars van Madrid teruggekomen was, goede woorden tot de provinciale Staten. Doch wel naïef waren dezen geweest, zoo zij geloofd hadden dat Philips IV in het kort komen zou, zooals hij hun wijs maakteGa naar voetnoot(2). Niettegenstaande de terugroeping van La Cueva en dezes vervanging door den markies van Aytona, die zich den 11n November 1629 te Brussel vestigde, verbeterde de toestand niet. Aytona, die werkzaam en verstandig was en de Nederlanden kende, daar hij er vroeger onder Spinola gediend had, begreep dat de gemoederen konden gestild worden door af te breken met de politiek van verspaansching zijns voorgangers. Hij had de Belgen willen zien behandelen als ‘goede broeders’ en hun eenige zelfstandigheid gunnenGa naar voetnoot(3). Hij smeekte Olivarez de regeering van Brussel niet machteloos te maken door ze te verplichten alleen te handelen volgens de uit Madrid ontvangen bevelen. Hij wees hem op het voorbeeld der Romeinen, ‘die de vrijheid hunner proconsuls nooit belemmerden’. Hij verklaarde dat, zoo men geen rekening hield met de wenschen des lands, hetzelve zich tot Holland of tot Frankrijk keeren zou, of zelfs wel de Republiek uitroepenGa naar voetnoot(4). IJdele vermaningen! De misbruiken bleven bestaan en men kan over dezelve oordeelen, als men reeds einde 1630 de Staten van Artesië hoort klagen ‘over de wanorde die sedert eenige jaren geslopen is in het beheer van den Staat, alwaar de Raad van State en de Raad van Oorlog samengesteld zijn uit vreemdelingen, terwijl de prelaten en heeren des lands, hoewel zij | |
[pagina 259]
| |
het meeste belang hebben in dezes behoud, uit alle deelneming aan de zaken gesloten zijn, de vermaningen en rechtmatige klachten der Staten veronachtzaamd of afgeslagen worden, hunne privileges verkracht worden door het heffen van belastingen op het platteland zonder dezes toestemming of tusschenkomst, en bovendien over de niet-naleving van de door de doorluchtige aartshertogen ter zitting der Staten-Generaal in 1600 uitgevaardigde artikelen’, dit alles zonder gewag te maken van de beden, die van hun doel onttrokken werden om krijgsvolk te onderhouden, van het leggen van nieuwe lasten op den in- en uitvoer van koopwaren, van den opslag der tollen enz.Ga naar voetnoot(1). De economische verzwakking des lands maakte al die wanorde nog pijnlijker. De oorlog, die in het Duitsche Rijk en in Italië woedde, had van 's lands nijverheid twee harer beste vertierwegen ontnomen. Zij hield nog slechts stand door haren uitvoer naar Spanje, doch bij gebrek aan vaartuigen moest alles over land vervoerd worden. En men was verontwaardigd te zien, dat de schepen der Vereenigde-Provinciën, ‘hoewel rebellen’, paspoorten voor Sevilla kregen en aldus ontsnapten ‘aan alle risico's, aan karreloon, tollen, doorgangsrechten en andere kosten’Ga naar voetnoot(2). Ten slotte, deden de licentes, waarover de ambtenaars naar willekeur beschikten, onophoudende klachten verrijzen en bevond het muntwezen zich in een jammerlijken toestand. De adel was nog meer verbitterd dan de handel. Al de edelen die in de Waalsche regimenten dienden, waren zoo verontwaardigd als hunne vaderen in 1579 geweest waren. Dezen waren opgekomen tegen de te hunnen nadeele aan de Calvinistische troepen verleende gunst; genen morden omdat zij aan hunne Spaansche kameraden opgeofferd werden. Buiten de hoogere graden gesloten, in hunne bevordering belemmerd, slechter betaald dan de vreemdelingen, deden zij nog slechts met wrok en tegenzin hun dienstGa naar voetnoot(3). Ja, de geestelijkheid zelve scheen zich nu, en wel om hare | |
[pagina 260]
| |
hevige rechtgeloovigheid, van den katholieken koning te willen afwenden. Sommige priesters, ziende dat Spanje onmachtig was de ketters der Vereenigde-Provinciën het hoofd te bieden, vreesden niet op den predikstoel te verklaren, dat de geloovigen zelven de noodige maatregelen tot het behoud van hun godsdienst en tot hunner zielen zaligheid dienden te nemen, dat hunne plichten tegenover de Kerk hooger stonden dan hunne plichten tegenover den koningGa naar voetnoot(1). De aartsbisschop van Mechelen zelf, Jan Boonen, keurde krachtdadig de handelwijze der Spaansche regeering af. Niemand was dus tevreden. De Staten van Brabant weigerden toelagen te stemmen, en die van Henegouw eisch en de bijeenroeping der Staten-GeneraalGa naar voetnoot(2). En, niettegenstaande de raadgevingen van Aytona en de smeekingen die Isabella door het toedoen van den baron van Auchy liet geworden, scheen de koning het gevaar niet te beseffen. De aanstelling van den markies van Santa Cruz, in April 1631, tot oppergeneraal des legers, ter vervanging van den graaf van den Bergh, die sedert de inneming van 's-Hertogenbosch in ongenade gevallen was, maakte dezen laatste tot een onverzoenbaren vijand van Spanje. Voorzeker was geen onmiddellijk oproer te vreezen. De Spaansche regimenten hadden gemakkelijk elke poging tot opstand onderdrukt; de burgerij, overigens, ontwapend, zonder eenigen politieken invloed en door de stedelijke magistraten van nabij bewaakt, schikte zich in haar lot. De jammerlijke mislukking eener samenzwering, in 1631 onzinnig door een jong ambachtsman gesmeed om Gent aan den prins van Oranje te leveren, deed blijken dat men van het volk niets meer te duchten hadGa naar voetnoot(3). Het Calvinisme, dat het vroeger naar de wapens deed grijpen, was nu gansch uitgedoofd, en met hetzelve waren ook de democratische verzuchtingen verdwenen die het, voor de laatste maal, in de volksklasse verwekt had. | |
[pagina 261]
| |
Doch, zoo het niet te verwachten was dat de natie zich van zelf tegen Spanje oprichtte, mocht men dan op den vreemde niet rekenen om het juk te helpen afschudden? Om de Belgen tot zich te krijgen zou de Republiek der Vereenigde-Provinciën er zonder twijfel in toestemmen, haren protestantschen ijver in te toomen en den katholieken waarborgen te verzekeren. Frankrijk vooral, van hetwelk men niet door verschil van godsdienst gescheiden was, scheen gereedelijk zijn steun te zullen geven. Sedert dat Richelieu de politiek bestuurde, was dat land het Oostenrijksche huis openlijk vijandig gezind. En de laatste gebeurtenissen hadden het tegen hetzelve nieuwe grieven gegeven. Uiterst vergramd tegen den almachtigen minister haars zoons, was de koningin-moeder, Maria dei Medici, in Juli 1631 naar de Nederlanden gevlucht, en het onthaal dat zij bij de infante genoten had, had te Parijs een slechten indruk gemaakt. De toestand werd nog meer gespannen, toen's konings eigen broeder. Gaston van Orléans, hoofd der vijanden van den kardinaal, den 25n Januari 1632, aldaar zijne moeder gevolgd wasGa naar voetnoot(1). Het was klaar, dat Richelieu zijne vijanden niet rustig zou laten konkelen, onder Isabella's bescherming. België's ontevredenheid vergemakkelijkte zijne weerwraak. Dadelijk zag hij de partij, welke hij daaruit trekken kon. Sedert November 1631, was hij in betrekking met den deken van Kamerijk, Frans Carondelet, welken Isabella meer dan eens naar het hof van Lodewijk XIII gezonden had om eene verzoening tusschen dezen en de koningin-moeder te bewerken; Carondelet gaf hem inlichtingen omtrent den toestand der gemoederen. Die eerzuchtige, onverzadelijke prelaat, die niet beter vroeg dan zich over Spanje te wreken omdat hij het bisdom Sint-Omaars niet bekomen had, was met mooie beloften gemakkelijk te overhalenGa naar voetnoot(2). De gunst des kardinaals was | |
[pagina 262]
| |
Carondele: voldoende om eenige groote heeren, die evenals hij in hunne eigenliefde gekrenkt en tegen Philips IV verbitterd waren, de prinsen van Barbançon en van Epinoy, den graaf van Bournonville en den graaf van Egmond, tot een verbond te vereenigen. Dank zij hun invloed in de Waalsche provinciën, waar verscheidene hunner belangrijke posten bekleed hadden en waar zij het grootste deel hunner goederen en talrijke beschermelingen in den lagen adel bezaten, vleiden zij zich een algemeenen opstand te verwekken. In den kapucijn Karel van Arenberg deden zij een kostbare aanwinst. De godsdienstijver, die hem naar het klooster gedreven had, had hem ook losgemaakt van Spanje, dat, zijns inziens, door zijne zwakheid, thans het catholicisme in de Nederlanden in gevaar brachtGa naar voetnoot(1). Het gelukte hem, zijn broeder, den hertog van Aarschot, den onbetwisten hoofdman van den Belgischen adel, in het eedgespan te trekken. Terwijl onder den vereenigden invloed van eerzucht en godsdienstijver, dit komplot tot stand kwam, liep de graaf van den Bergh openlijk naar den vijand overGa naar voetnoot(2). Een vervallen edelman, Renaat de Renesse, graaf van Warfusée, had dezes wrok tegen het hof ten nutte gemaakt om hem tot een winstgevend verraad te doen besluiten. Hij was heimelijk naar 's-Gravenhage bij den prins van Oranje geweest, en had hem den koop aangeboden. Richelieu had Frederik-Hendrik aangezet, den koop te sluiten. Mits klinkende munt, had van den Bergh de Hollandsche legers Limburg laten overrompelen en 't is in gemeen overleg met hem, dat de Staten-Generaal, reeds op 22 Mei, proclamatiën hadden uitgegeven, waarin de Belgen aanzocht werden, zich, naar het loffelijk voorbeeld hunner voorvaderen, aan het zwaar en ondraaglijk juk der Spanjaards te onttrekken, hun belovende ‘hen te behouden met hunne | |
[pagina 263]
| |
privileges, vrijdommen en rechten, evenals nog met de openbare beoefening van den katholieken godsdienst’Ga naar voetnoot(1). In werkelijkheid moest, volgens het door de Staten-Generaal goedgekeurd en door dezen aan Lodewijk XIII overgemaakt plan van Warfusée en van den Bergh, de opstand des lands het sein tot zijne verscheuring wezen. De Vereenigde-Provinciën hadden Brabant, Mechelen, Vlaanderen, Gelderland en Limburg genomen; Frankrijk, de Zuiderprovinciën met het VrijgraafschapGa naar voetnoot(2). Eenige dagen later liet van den Bergh openlijk zijne afvalligheid kennen. Hij trok zich te Luik terug en gaf den 18n Juni een manifest uit, waarin hij alle officieren van goeden wil tot zich riep, ‘onverschillig van welk land, als zij maar geen Spanjaards zijn’, ten einde het vaderland te verlossen van de ‘echels’ die het bloed van het arme volk uitzuigenGa naar voetnoot(3). Ongelukkiglijk voor de eedgenooten, keurde Frankrijk hunne ontwerpen wel goed, doch wilde het niet met Spanje breken: het wilde enkel hetzelve verzwakken door de gisting in België te onderhouden. De Fransche troepen kwamen in de provinciën niet. Van den Bergh was overigens de man niet om een oproer te leiden. Hij was brutaal, verwaand, liederlijk, niet gezien bij het leger; niet één regiment beantwoordde zijn oproep. Den 25n Juni stuurde Isabella aan de Staten der verschillende provinciën een omzendbrief, hen aanmanende zich door hem niet te laten verleiden. Overal ontving zij het beste onthaal. Om haar van hunne toewijding te overtuigen, boden de vier ‘Leden van Vlaanderen’ haar op 4 Juli aan, Zijne Majesteit opnieuw trouw te zwerenGa naar voetnoot(4). Middelerwijl mislukte de samenzwering van den adel even erbarmlijk. De groote heeren die, onder den invloed van hun wrok, dezelve onbesuisd toegetreden waren, hadden te zeer op de hulp van den koning van Frankrijk gerekend, terwijl deze niet handelen wilde vóór dat zij de wapens opgenomen hadden. | |
[pagina 264]
| |
Zoo moest hun plan wel in duigen vallen. Niemand onder hen was tot een krachtdadig besluit in staat of door het volk ondersteund. Hun wrevel tegen Spanje had zijn oorsprong in hunne gekrenkte ijdelheid en geenszins in een nationaal bewustzijn, dat wellicht de gemoederen tot hen gebracht had. Die nakomelingen van Egmond en van Hoorn stonden verre beneden hunne vaderen. Trotsch op hun adel en vol hoogmoed, verachtten zij allen die beneden hun stand waren. Toen de hertog van Aarschot stadhouder van Namen was, liet hij den Provincialen Raad in zijne wachtkamer, te midden van de lakeien, vergaderenGa naar voetnoot(1). De prins van Epinoy had, als grootbaljuw van Henegouw, schaamteloos de privileges verkracht van de provincie, als wier beschermer hij nu optrad. Niemand stond dus op om eene beweging te steunen die feitelijk geen ander doel had dan titels en heerlijkheden aan hare aanvoerders te bezorgen. Overigens had Isabella lucht van het komplot gehad en had zij het naar waarde geschat. Zij had Carondelet in een klooster doen opsluiten en de aanhouding bevolen van zijn broeder, den stadhouder van Bouchain, die gedood werd terwijl hij zich verdedigde (April 1633). Mits 20,000 kronen bracht de resident van den koning van Engeland te Brussel, de schilder Gerbier, eenigen tijd later al de bijzonderheden der zaak aan het lichtGa naar voetnoot(2). De koning wilde de gelegenheid te baat nemen, om den adel zulke streken af te leeren. Den 18n Maart 1634, beval hij aan Aytona de prinsen van Epinoy en van Barbançon aan te houden. De eerste kon naar Frankrijk vluchten bij den graaf van Egmond en den hertog van Bournonville. Hij konkelde daar voort met hen, en alle drie werden bij verstek ter dood veroordeeld. Barbançon, in het kasteel van Antwerpen opgesloten, werd in 1650 op vrije voeten gesteld, en ging in Spanje sterven. De hertog van Aarschot, met eene zending bij den koning belast, werd insgelijks ten lijve gevat (15 April 1634), en stierf te Madrid in 1640, zonder vergiffenis te hebben bekomen. Een | |
[pagina 265]
| |
algemeene amnestie werd den 29n April 1634 uitgevaardigd. De hooge adel bukte voorgoed onder het absolutisme. Van toen af, kende hij geene verzuchting naar onafhankelijkheid meer en stond hij, in de regeeringsraden, de plaats af aan de rechtsgeleerden, die hij verachtte. Zijne onderneming had ten slotte de zegepraal van het monarchaal grondbeginsel versterkt, den Raad van State tot een eenvoudig paradekorps verlaagd en dezes bevoegdheid naar den Privaten Raad overgebracht. Voortaan werd dezes voorzitter, Pieter Roose, die een werkzaam deel genomen had aan de kastijding der schuldigen, het belangrijkste personage van het land. Zoo de kuiperijen van van den Bergh en de adellijke eedgenooten mislukten, was dit grootendeels omdat Isabella zoo voorzichtig geweest was de misnoegdheid des lands eenigszins te stillen. Den 30n Juli 1632, riep zij de Staten-Generaal bijeen, die sedert twee en dertig jaar niet meer bijeengekomen warenGa naar voetnoot(1). Meer hoefde niet om de gemoederen te sussen ‘en de kwade inzichten van graaf Hendrik en de andere twiststokers te verijdelen’Ga naar voetnoot(2). Nu het land geroepen werd om over zijn eigen lot te beslissen, begon het het einde zijner kwalen te hopen en schonk het zijn vertrouwen aan de regeering terug. Slechts onder den drang der omstandigheden besloot deze opnieuw de kansen eener proef te wagen, waarvan zij in 1600 al de gevaren ingezien had. De aan de provinciën gezonden bijeenroepingsbrieven spraken slechts van ‘gemeenschap’ onder dezelve; zij lieten dus zorgvuldig dat woord ‘Staten-Generaal’ ter zijde, dat, te gelijk de omwenteling der XVIe eeuw en de laatste zegepralen der Vereenigde-Provinciën voor den geest riep en zulke bittere herinneringen aan de aanhangers van Spanje en van het absolutisme liet. Bovendien was aanbevolen, zoo weinig mogelijk afgevaardigden naar Brussel te zendenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 266]
| |
Ten slotte, een zonderlinge nieuwigheid: men verkreeg van de Staten, dat zij met gesloten deuren zouden beraadslagen en zonder eerst het gevoelen der Provinciale Staten in te winnenGa naar voetnoot(1), een voortreffelijk middel, voorwaar, om het werk te bespoedigen, doch ook om de openbare meening te beletten op hunne beslissingen te drukken. De vergadering had plaats te Brussel, den 7n September. Hare leden hadden last het afschaffen der misbruiken te bekomen, welke de krijgsinrichting tot een wezenlijke plaag voor het land maakte. Die van Henegouw en Rijsel moesten bovendien de herstelling van den Raad van State met zijne vroegere bevoegdheid, en die van Rijsel de bijeenroeping der Staten-Generaal om de vier jaar vragen. Doch voor allen was het sluiten van den vrede of althans van een bestand met de Vereenigde-Provinciën de hoofdzaak. Reeds op 11 September, vertoonden zij aan de infante, dat het onmogelijk was langer de nieuwe ‘beden’ te betalen, die gelicht werden voor het onderhoud der troepen; dat de inval van Gustaaf-Adolf in het Duitsche Rijk niet meer toeliet op de tusschenkomst des keizers te tellen; dat men nog slechts een leger had, ‘waarvan het eene deel ziek en het ander eene prooi van walg en ontmoediging was’. Voor het slot vroegen zij de toelating om met den vijand te onderhandelen ‘met bewilliging van Hare Hoogheid en op last van in zake gehoorzaamheid en godsdienst geenerlei nieuwigheid in te voeren’Ga naar voetnoot(2). Isabella kon des te minder de vraag der afgevaardigden verwerpen, daar zij zelve kort te voren Rubens met eene zending bij Frederik-Hendrik belast had. De Staten-Generaal van Brussel de toelating weigeren met den prins van Oranje te onderhandelen, had haar in verdenking gebracht. Den 17n September gaf zij een gunstig antwoord, ‘met een algemeene en onuitsprekelijke vertroosting van gansch haar volk, met opgeheven hoofde en in de verwachting van den dag van vrede en rust, na een zoo langen duisteren nacht van rampzaligen oorlog’Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 267]
| |
De vreugde zou kortstondig wezen. De onderhandelaars der Staten werden weldra gewaar, dat zij zoo verre van den vrede waren ‘als hunne handen van den hemel’Ga naar voetnoot(1). In de onderhandelingen die eerst te Maastricht, vervolgens te 's-Gravenhage plaats grepen, stonden zij klaarblijkelijk voor onwil, voor moedwillig opgeworpen zwarigheden, voor buitensporige voorslagen, zooals het vertrek der Spaansche soldaten, het sloopen der vestingen van het land, de overgave aan de Republiek van de zeesteden en een zeker getal andere plaatsen, het sluiten der stroomen en havens van België. Den 18n November, overigens, hadden de Vereenigde-Provinciën haar bondgenoot, den koning van Frankrijk, de verzekering gegeven, dat zij zonder zijne toestemming geen vrede zouden sluiten, en het was zeker dat die toestemming nooit zou gegeven worden. Toch duurden de onderhandelingen voort. De Belgen konden maar aan hun droom niet verzaken. Zij lieten, onbehendig, hun angst blijken, aanvaardden alle vernederingen, kwamen nauwelijks op tegen het verbod, in hunne woning den katholieken eeredienst te vierenGa naar voetnoot(2). Zij waren zoo eenvoudig te meenen, dat zij der koning van Spanje, als zij zelven, zouden kunnen doen buigen voor de eischen der Republiek. Den 4n December smeekten zij hem, ‘de handen te zamen en een traan in het oog’Ga naar voetnoot(3), in den vrede toe te stemmen. Doch het Madridsche kabinet antwoordde niet eens op hunne smeeking. Het had in de bijeenroeping der Staten-Generaal slechts het middel gezien om de opgewondenheid der provinciën te stillen, een loutere uitvlucht dat het overigens afkeurde en aan hetwelk het vast besloten was alle beteekenis en vooral allen invloed op zijne eigen houding en politiek te ontzeggen. Liet het Isabella toe, volmachten aan de afgevaardigden te geven, zoo wachtte het zich wel, er hun zelf te zenden. Het belastte den markies van Aytona en den voorzitter Roose de infante te beletten zich al te zeer te verbinden en beval hun | |
[pagina 268]
| |
achterbaks de onderhandelingen te dwarsboomen. Toen, in 1633, Erycius Puteanus in zijn Belli et pacis stateraGa naar voetnoot(1) de zaak van den vrede bepleit had, liet de regeering dadelijk een Anti-Puteanus verschijnen en legde zij de Staten-Generaal uitdrukkelijk het verbod op, zooals zij te goeder trouw zinnens waren, eene wederlegging van dat schrift uit te geven. Terzelfder tijd verwekte het moedwillig de verontwaardiging der Hollanders, door de Remarques de religion et d'Estat rond te strooien, waarin de bewierooking des konings gepaard ging met de hevigste uitvallen tegen de Vereenigde-ProvinciënGa naar voetnoot(2). Philips IV had overigens reeds van 4n November 1632 heimelijk aan de aartshertogin de volmacht ontnomen, die hij haar in 1629 gegeven had om in zijn naam te onderhandelenGa naar voetnoot(3). De besprekingen waren derhalve niets dan ijdel vertoon. Zonder iets te vermoeden, werden de commissarissen der Staten voor den aap gehouden door den koning, ja door Isabella zelve, die voortging met hun waardelooze volmachten ter hand te stellen. Toch kon niets hunne oogen openen, noch de brieven uit Madrid waarin, zonder de minste zinspeling op den vrede, nieuwe versterkingen aangekondigd werden, noch de houding van den voorzitter Roose die, op 11 Mei 1633, weigerde zijne handteekening te zetten op onderrichtingen door hen aan de infante gevraagd; deze beknorde hen duchtig, omdat zij hadden durven spreken over de oude verdragen, waarbij de onderdanen gerechtigd waren hun vorst gehoorzaamheid te weigeren, zoo deze jegens hen zijn woord verbrakGa naar voetnoot(4). Tusschen den onwil van 's-Gravenhage en den onwil van Madrid gevangen, konden de Belgische onderhandelaars niets verrichten. Zij kregen hun afscheid den 16n December 1633. Negen dagen later keerden zij met den dood in het hart naar huis. Hunne mislukking verdreef de hoop welke de bijeenroeping der Staten-Generaal had doen ontstaan. Dezen bleven nochtans nog eenige maanden lang sukkelend voortzetelen. | |
[pagina 269]
| |
De brief van 18 Juni 1634, waarbij Philips IV hun aankondigde dat de hertog van Aarschot, dien zij hem naar Madrid gezonden hadden, gevangengenomen was, gaf hun het bevel uiteen te gaan. Zoodra die brief te Brussel aankwam (5 Juli), gehoorzaamden zij gedwee. Vóór de Brabantsche Omwenteling zouden zij niet meer vergaderen. |
|