Geschiedenis van België. Deel 3
(1909)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan den dood van Karel den Stoute tot de komst van den hertog van Alva in de Nederlanden
[pagina V]
| |
VoorredeDit boekdeel, bevattende de geschiedenis van België van de door den dood van Karel den Stoute verwekte crisis tot het begin van de omwenteling tegen Spanje, kostte mij veel meer moeite dan de beide voorgaande, en zal ongetwijfeld veel onvolmaakter geoordeeld worden. De oorzaak daarvan ligt niet in de moeilijkheid der samenstelling, - integendeel, naarmate men vooruitkomt in de XVIe eeuw, maakt de stijgende eenheid des onderwerps 's schrijvers taak gemakkelijker, - zij ligt in den toestand der bronnen. Men bemerke, inderdaad, dat, zoo het aantal in België en in Nederland uitgegeven bescheiden over de XVIe eeuw zeer groot is, de groote meerderheid derzelve betrekking hebben op de regeering van Philips II. Zeer weinig is daarin aan te treffen omtrent de regeering van Maximiliaan of Philips den Schoone, ja zelfs omtrent die van Karel V. Voor de studie van de nationale beschaving zijn zij zelfs teenemaal onvoldoende. Derhalve zal men wellicht mijne ontwikkelingen over den economischen en maatschappelijken toestand alsmede over de beweging der Renaissance al te armzalig aan bronnen, al te haastig samengevat vinden. Doch ligt al het nut van een werk van dezen aard niet in het aanwijzen van nieuwe gezichtspunten en in het vooruitzetten van onderstellingen, die, later, door de archievenvorschers langzamerhand zullen opgelost worden? Ik ben niet van meening, dat een geschiedschrijver de pen niet mag aanraken vóór dat de echtheid van al de bijzonderheden van zijn onderwerp bewezen is. Het is onont- | |
[pagina VI]
| |
beerlijk dat, van tijd tot tijd, de gegevens der gekende bronnen verzameld worden, om tot algemeen overzicht te dienen. Hoe onvolmaakt eene synthesis ook zij, toch heeft zij steeds de verdienste, door de uitleggingen die zij over de gebeurtenissen geeft en de verhoudingen tusschen de feiten die zij daarstelt, de aandacht der kritiek op te wekken en tal van belangwekkende vraagstukken op te werpen, zoo niet op te lossen. Hier hoef ik de deelen van mijn werk, die door eigen vinding samengesteld zijn, niet op te geven: vakmannen zullen die gemakkelijk kennen. Daarentegen moet ik vaststellen, dat mijne taak zeer verlicht werd, dank zij een groot aantal werken, meestal in de laatste jaren verschenen. Ik bedoel, onder meer: F. Rachfahl's helder boekje over Margareta van Parma, de grondige navorschingen van Ernst Marx omtrent den opstand der Nederlanden, de voortreffelijke studie van Paul Kalkoff over het ontstaan van den strijd tegen de Hervorming en ten slotte de eerste hoofdstukken van L'Établissement du régime espagnol dans les Pays-Bas van Ernest Gossart, die zoo belangrijk zijn voor de verklaring der politiek van Philips II. Het spreekt van zelf, dat het Corpus inquisitionis Neerlandicae van Paul Fredericq mij de stof gaf voor de passages handelende over de inquisitieGa naar voetnoot(1). En voor de economische geschiedenis was V. Ehrenberg's voortreffelijk werk: Das Zeitalter der Fugger mij hoogst nuttig. Ten slotte moet ik ook hulde brengen aan het standaardwerk: Histoire durègne de Charles-Quint en Belgique, van Alexander Henne, dat lang nog eene bron voor geschiedvorschers zal zijn en wiens partijdigheid al te klaarblijkelijk, laat staan al te rechtzinnig is, om gevaarlijk te kunnen wezen. Tot mijn groote spijt kon ik niet genoegzaam gebruik maken van het groot werk van Rachfall: Wilhelm von Oranien und der niederländische Aufstand (Halle, 1906), dat verscheen toen mijn boek schier heel gedrukt was. Dat is des te meer betreurenswaardig, daar verscheidene hoofdstukken van dit mooie boek juist handelen over de beschaving der Nederlanden in de | |
[pagina VII]
| |
XVIe eeuw, - het onderwerp van het Tweede Boek van mijn werk. Evenals in de vorige boekdeelen, heb ik mij bepaald bij de loutere voorstelling van de geschiedenis der Nederlanden, daarbij zooveel mogelijk wijzende op hare betrekkingen tot de algemeene geschiedenis van Europa, doch zonder ze op den achtergrond te dringen. Ik vestigde de aandacht meer op Margareta van Oostenrijk en op Maria van Hongarije dan op Karel V. En nog trachtte ik dezen minder als keizer en als koning van Spanje dan als vorst van den Bourgondischen Staat voor te stellen. Noodzakelijkerwijs moest ik mij ook bijzonder bezighouden met diegenen der zeventien provinciën, die het huidige België uitmaken; voor de andere, verwijs ik den lezer, als vroeger, naar de voortreffelijke Geschiedenis van het Nederlandsche Volk van P.J. Blok. Over de gevolgde methode, hoef ik niets meer te zeggen. Zij bleef die der beide eerste boekdeelen. Nogmaals betrachtte ik de ontwikkeling der nationale beschaving voor te stellen, vooral wijzende op de betrekkingen, welke de verschillende uitingen der volksvlijt met elkander verbinden. Ik beproefde, in den schoot onzer geschiedenis, de diepe oorzaken te ontdekken, welke de Nederlanden, of liever, den Bourgondischen Staat tegen den Spaanschen Staat deden opstaan. Onder dezelve vindt men nog veel brandende vraagstukken. Ik hoop daarover zonder vooringenomenheid te hebben gesproken, enkel bedacht als ik was, de feiten te begrijpen en te verklaren, zonder ze te beoordeelen. Nogmaals zeg ik dank aan mijn vriend, dr Fritz Arnheim, voor de menigvuldige verbeteringen die hij mij bij de vertaling van mijn manuscript aanweesGa naar voetnoot(1). Een andere vriend, mijn waarde collega bij de hoogeschool te Gent, professor Paul Thomas, was mij evenzeer behulpzaam bij de verbetering van | |
[pagina VIII]
| |
de proeven der Fransche uitgave: beide vrienden ben ik evenveel verschuldigd en bij het verschijnen van dit boek, druk ik hun mijne erkentelijkheid uit voor hunne bemoedigende bereidvaardigheid.
H. Pirenne
Gent, Maart 1907. |
|