Geschiedenis van België. Deel 2
(1904)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan het begin der XIVe eeuw tot den dood van Karel den Stoute
[pagina V]
| |
VoorredeHet spreekt van zelf, dat dit tweede deel der Geschiedenis van België gemaakt werd naar het plan van het eerste deel. Hier nog heb ik gewezen op de kenschetsende eigenschappen der beschaving in de Nederlanden tijdens de xive en xve eeuw, steeds bedacht op den bijzonderen toestand van die tweetalige streek, die, als bemiddelaarster tusschen Frankrijk en Duitschland, ook dezer tweevoudigen invloed onderging. Met opzet liet ik uit dit boek alle bijzonderheden van louter plaatselijke beteekenis of die geen belang leverden voor het beoogde doel, terwijl mijne aandacht heel samengetrokken was op de gewesten, waarin België's maatschappelijk en staatkundig leven zich met de meeste oorspronkelijkheid en krachtdadigheid ontwikkelde. De lezer zal zien, dat ik aan de staatkundige geschiedenis eene aanzienlijker plaats gunde dan in het eerste deel. Het onderwerp noopte mij daartoe. Het was inderdaad onmogelijk de vorming van den Bourgondischen Staat te behandelen zonder eene eenigszins omstandige studie der militaire en diplomatische gebeurtenissen, welke deze verwekten. Ik heb overigens slechts de hoofdzaken genomen; over de bedrijvigheid der hertogen op staatkundig gebied weidde ik slechts uit in zooverre zij tot de geschiedenis van België behoort; hare betrekkingen tot de algemeene geschiedenis der Westerwereld liet ik ter zijde. Het synthetisch karakter van dit werk liet mij niet toe, in de onuitgegeven bronnen te putten, die voor het Bourgondisch tijdvak nog zoo talrijk zijn en die door bijzondere navorschin- | |
[pagina VI]
| |
gen dienen aan 't licht gebracht. Nochtans heb ik de beschrijving der Vlaamsche lakennijverheid in de xive eeuw grootendeels ontleend aan archiefbescheiden, die eerstdaags zullen uitgegeven worden. Buiten dat, heb ik mij zelden van handschriften bediend. Voor de aanhalingen heb ik hetzelfde stelsel gevolgd als in het eerste deel. Dat stelsel werd over het algemeen door de critiek goedgekeurd. Men vindt overigens in de nieuwe uitgave van mijne Bibliographie de l'histoire de BelgiqueGa naar voetnoot(1) de opgave der bronnen en der werken betreffende dit onderwerp. Voor de beide groote feiten, die het hoofdbestanddeel van dit boek uitmaken, - de staatkundige en maatschappelijke strijd in de xive eeuw en de samenstelling van den Bourgondischen Staat in de xve eeuw, - werd de taak mij zeer verlicht door twee uitmuntende werken: Le Siècle des Artevelde, van L. Vanderkindere (Brussel, 1879)Ga naar voetnoot(2) en Essai sur le rôle politique et social des ducs de Bourgogne dans les Pays-Bas, van Paul Fredericq (Gent, 1875). Het ware onmogelijk geweest aan te halen alles wat ik hun verschuldigd ben en te wijzen op de punten waarop ik met hen van zienswijze verschil. Ik wenschte dat beide werken steeds tot aanvulling en tot beoordeeling van dit boek in het bereik des lezers waren. Ik weidde niet te zeer uit over de geschiedenis van het noordelijke deel der Nederlanden, die, tot aan het einde der xve eeuw, minder belangrijk was dan die der zuidelijke vorstendommen en die overigens het voorwerp uitmaakt van de zoo merkwaardige Geschiedenis van het Nederlandsche volk van P.J. Blok. Op verzoek van vele lezers is bij dit 2e deel eene kaart gevoegd, met opgave van al de in de beide eerste deelen der Geschiedenis van België voorkomende plaatsnamen. Die kaart verbeeldt de Nederlanden op het einde der xive eeuw, wil zeggen op dat tijdvak, tusschen de leenroerige versnippering en de politieke eenheid, waarop het Bourgondisch huis in het Noorden in bot- | |
[pagina VII]
| |
sing komt met de huizen van Beieren en van Luxemburg, wier erfgoederen het weldra zal bemachtigen. Mijn vriend, Dr Fritz Arnheim, die het handschrift van dit boekdeel in het Duitsch vertaaldeGa naar voetnoot(1), heeft mij tijdens zijn arbeid aantal kleine verbeteringen aangewezen, waarover ik hem hier dank zeg. Ik ben niet minder erkentenis verschuldigd aan mijn anderen vriend, mijn geachten collega in de hoogeschool te Gent, den heer P. Thomas, die mij, eens te meer, bij het lezen van de proeven van dit werk, eene hooggeschatte hulp verleende. Talrijke afschriften van onuitgegeven bescheiden werden mij welwillend medegedeeld door de heeren A. Cauchie, hoogleeraar te Leuven, G. Des Marez, hulparchivaris der stad Brussel, K. Höhlbaum, hoogleeraar te Giessen, H. Vander Linden, hoogleeraar te Luik. Mijn vriend, de heer Henri Stein, archivaris aan de Archives Nationales te Parijs, liet mij inzage nemen van het handschrift van zijn Catalogue des actes de Charles le Téméraire. De heer Ch. Petit-Dutaillis, hoogleeraar te Rijsel stelde te mijner beschikking de proef zijner geschiedenis van Charles VII, Louis XI et les premières années de Charles VIII, die uitgegeven wordt in de nieuwe Histoire de France, onder de leiding van den heer E. Lavisse, terwijl de heer V. Fris, leeraar aan het Koninklijk atheneum te Gent, mij de proef zond van zijne critische uitgave van het Dagboek van Gent van 1447 tot 1515 (deel II). Ten slotte gaf mijn collega, de heer F. van Ortroy mij nuttige wenken voor het maken van de bij dit werk gevoegde kaart. Moge dit boekdeel zooveel genegenheid en welwillendheid verdienen! H. Pirenne. Bollendorf, 3 September 1902. |
|