Geschiedenis van België. Deel 1
(1902)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw
[pagina 383]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 384]
| |
goede steden verleend had om hare welwillendheid te betalen, hem weinig gebaat haddenGa naar voetnoot(1). Reeds in 1298, telde hij zoo weinig op een opstand van de steedsche democratie te zijnen voordeele, dat hij van den paus de ongeldigheidsverklaring van zijne aan de steden gedane beloften zocht te bekomen. Het ware dienvolgens niet onmogelijk geweest, het aan Vlaanderen opgelegde nieuwe stelsel door het ‘gemeen’ te doen aanvaarden. Daartoe hoefde de koning enkel aan zijn verbond met de patriciërs te verzaken, deze ronduit aan de volkspartij te offeren, als beschermer der minores op te treden, en de steden naar eigen believen te laten regeeren. In den aanvang, schijnt Philips dit begrepen te hebben; bij zijn bezoek aan Gent, trok hij op aanvraag der neringen eene nieuwe belasting in; eenige dagen later schafte hij den raad der XXXIX af, en hij verving hem door een eenjarig schepenschap van zes en twintig leden, verdeeld in twee banken, waarvan de helft der zetels aan het volkselement kwamGa naar voetnoot(2). Doch zulke politiek was teenemaal in strijd met de overleveringen der Fransche monarchie. Tusschen koning en steedsche democratie kon de verstandhouding niet van langen duur zijn. De onbehendigheid van Philips' stadhouder in Vlaanderen droeg zonder twijfel bij om het onvermijdelijke te bespoedigen. Jacob van Chatillon bezat geene der eigenschappen die de vervulling van zijne moeilijke taak vergde. Het was een geweldig, hoogmoedig man, een echte vertegenwoordiger van den leenroerigen adel, die het volk met strengheid en verachting bejegende, en onbekwaam was om de belangen, de streving, de macht van de onder zijn bestuur gevallen groote steden te begrijpen. Hij was overigens verzwagerd met de aanzienlijkste geslachten van den Vlaamschen adel; hij stond dan ook teenemaal onder dezes invloed. Zijn stadhouderschap was het sein van eene geweldige reactie. De adel, die schier geheel uit leliaards bestond en reeds sedert lang door de graven van alle inmenging in het bestuur des lands beroofd was, wilde uit den nieuwen toestand voordeel trekken. Châtillon werd door den adel over- | |
[pagina 385]
| |
mand en bedreef dezelfde fout die, twee eeuwen te voren, een ander werktuig van Frankrijk, Willem van Normandië, begaan hadGa naar voetnoot(1). In dat Vlaanderen waar de burgerij alles was, wilde hij met den leenadel regeeren. Weldra verheffen zich allerwegen klachten over de roofzucht zijner ambtenaren: zelfs de vreemde kooplieden van Brugge klagen over de nieuwe lasten die men hun oplegtGa naar voetnoot(2). Toch hangt de poorterij der steden, waarvan vele leden met den lagen adel verzwagerd zijn, den stadhouder aan. De hoogpoorters van Brugge trachten den bij stand te bekomen van Jan van Gistel, een der aanvoerders van den adel en raadgever van Châtillon. Nauwelijks heeft Philips de Schoone onze gewesten verlaten, of de volkspartij is meer dan ooit verbitterd. Zij ondervindt dat de Fransche verovering alleen voor gevolg had, in de steden de heerschappij der patriciërs en op het platteland die der ridders te versterkenGa naar voetnoot(3). De heffing van eene belasting te Brugge, tot het dekken van de kosten voor de feesten die ter gelegenheid van het bezoek des konings gegeven waren, was het voorwendsel tot het oproer. Wevers, vollers, lakenscheerders, al de arme lieden, al de proletariërs grepen naar de wapens. Een wever, Pieter De Coninc, een kleine man van zwakken lichaamsbouw, die ‘in zijn gansch leven geen tien pond bezeten had’, doch die passende woorden vindt om wrok en toorn in de harten te blazen, stelt zich aan hun hoofd. Hij organiseert het ‘gemeen’, geeft het aanvoerders, hitst het tegen de rijke leliaards op. Deze roepen Jan van Gistel en Jacob van Châtillon ter hulp. Eene schaar van 500 ridders nadert de stad: op een overeen- | |
[pagina 386]
| |
gekomen teeken moeten zij de stadspoorten bemachtigen; terzelfder tijd zullen de patriciërs het volk overvallen. Doch het sluipverbond wordt ontdekt. De ambachten ijlen naar de wapens en drijven hunne vijanden in dien burcht, waar eens de moordenaars van Karel den Goede de wijk zochten. Een deel hunner wordt omgebracht, de anderen worden gevangengenomen, en de handswerklieden bemachtigen het bestuur van de stad. Châtillon moest die gebeurtenissen machteloos toezien. Hij roept zijn broeder, den graaf van Saint-Pol, ter hulp en marcheert, aan de spits van de Fransche soldeniers der bezetting van Kortrijk en van eene menigte leliaards, opnieuw tegen de stad Brugge, die hem hare poorten opent. Hij veroordeelt de gemeente tot het verlies van al hare privileges, tot het slechten harer muren, en, om zich voor de toekomst van hare gehoorzaamheid te verzekeren, laat hij de grondslagen eener versterkte vesting leggenGa naar voetnoot(1). Bij zulke vernedering, vergeten poorters en ambachtslieden tijdelijk hunne twisten en vereenigen zij zich tot verdediging van de stedelijke onafhankelijkheid. De stad slaat beroep in bij het parlement, dat haar destijds zoo krachtvol tegen den graaf ondersteunde. Doch de tijden zijn veranderd: in de lente van het volgend jaar (1302) wordt Châtillon's vonnis door het parlement bekrachtigd. Ondertusschen heeft de oudste zoon uit het tweede huwelijk van Gwijde, Jan, die in het graafschap Namen de wijk genomen heeft, het gebeurde vernomen. Hij kent de hulpbronnen van Brugge en de stemming der arbeidende klasse. Wellicht is er middel om, met de hulp van wevers en vollers, Châtillon te overwinnen en het graafschap te heroveren. Reeds in het najaar van 1301 is zijn plan vastgesteld: hij zal de zaak zijns vaders met die der steedsche volkspartij vereenigen en, als behendig politieker, de beweging in Vlaanderen tot dat doel aanwendenGa naar voetnoot(2). Heimelijk door hem aangezet, keert De Coninc naar | |
[pagina 387]
| |
Brugge terug. De neringen komen weder in opstand. In het volle bewustzijn dat alle wederstand nutteloos is, verlaat de baljuw des konings de stad, gevolgd van een groot aantal patriciërs, die zich niet willen blootstellen door de muiterij bij te wonen. Dan komt De Coninc openlijk in opstand tegen Châtillon: hij doet gelijktijdig het afbreken van den ringmuur en het bouwen van de versterkte vesting staken. Eenige weken later volgt Gent het voorbeeld van Brugge. Een geweldig oproer breekt er los tegen de patriciërs, die Philips' stadhouder gemachtigd heeft eene ‘maltoot’ te lichten, zoodat, hier ook, het verzet tegen de poorterij een verzet wordt tegen het Fransche stelsel, dat haar ondersteunt. Om aan de volksbeweging eene enkele en gelijke richting te geven, om het proletariaat der steden onder Vlaanderen's banier te scharen en het tegen Frankrijk op te hitsen, hoefde een aanvoerder die, in al de steden, in hoog aanzien stond. De grafelijke familie leverde dien, namelijk: Willem van Gulik. Deze was, door zijne moeder, kleinzoon van Gwijde en jongste broeder van dien anderen Willem van Gulik die, in den veldtocht van 1297, tegen de Franschen gestreden had. Hij had zich aan den geestelijken staat gewijd en, als de oorlog uitbrak, was hij proost te Maastricht. Doch, buiten het kleed, bezat hij niets van een geestelijke. Jong, schoon, sterk als een reus, was hij krijgsman geborenGa naar voetnoot(1). Zijn oom, Jan van Namen, zond hem naar Vlaanderen: zijne intrede in Brugge was een echte zegetocht. Men beschouwde het als een wonder, zegt Van Velthem, dat hij uit het Oosten gekomen was, om het volk in zijnen strijd tegen Frankrijk te helpen. Doch terwijl de handwerkslieden hem met begeestering begroetten, hielden de rijken zich ter zijde. Men vernam dat Châtillon vast besloten was den door den koning geleden hoon op verschrikkelijke wijze te wreken en dat, te Gent, de leliaards weder de heerschappij bemachtigd hadden... | |
[pagina 388]
| |
De toestand was hachelijk. Willem trok zich eerst in 't land der Vier-Ambachten, vervolgens in het graafschap Namen terug. De door hem prijsgegeven Bruggelingen lieten den moed vallen. Eene afvaardiging verscheen vóór Châtillon en gaf hem de stad over, op voorwaarde dat aan de meest betrokken muiters den tijd zou gegund worden om de stad te verlaten. Op 17 Mei 1302 verscheen Châtillon, te midden van een onheilspellend krijgsvertoon, in de stad Brugge. Het volk dacht zich verloren. De ballingen waren nog niet ver: men riep ze terug. In het nachtelijk duister bereikten zij de wallen, geraakten zij gemakkelijk over de halfgesloopte muren, verworgden zij de Fransche schildwachten en drongen zij de stede binnen. Dat was het sein tot de slachting. De in diepen slaap verraste soldaten van Châtillon werden zonder moeite omgebracht. De kreet ‘Schilt ende VrientGa naar voetnoot(1)’ weerklonk door de straten, en de Franschen, om tusschen de menigte weg te geraken, hadden goed dien kreet na te bootsen: zij verrieden zich door hunne uitspraak en werden onmeedoogend gedood. Met de Franschen werden ook, in dien verschrikkelijken nacht, verscheidene poorters vermoord. Châtillon kon met eenige zijner handlangers vluchten. Voortaan lag tusschen den koning en Vlaanderen eene onoverkomelijke klove. De maatschappelijke haat had zijn werk volbracht: de oorlog was verklaardGa naar voetnoot(2). Vijf dagen later kwamen Willem van Gulik en Pieter De | |
[pagina 389]
| |
Coninc als overwinnaars in Brugge terug. De kleine steden en de boeren van de Vlaamsche kuststreek zijn verbitterd over de adellijke reactie die het Fransche stadhouderschap kenschetste, en verklaren zich overal voor hen. Evenals ten tijde van Robrecht den Fries, geven de forsche kustbewoners en de vrije polderboeren het sein tot het oproer. Gwijde van Namen, die ook toesnelt, wordt door de bewoners van het Oudenaardsche en het Kortrijksche met geestdrift ontvangen. Te Ieperen worden de leliaards door de handwerkslieden gedwongen hem in de stad te laten. Gent alleen blijft, onder het juk der patriciërs, den koning trouw. Overal elders zijn de klauwaards meester van het land: zij zetten schepenen af, nemen goederen der poorters in beslag, verscheuren de lelievaan. De zegepraal der volkspartij verwekt nationale begeestering. De aanwezigheid der prinsen boezemt den oproerlingen een diep zelfvertrouwen in. Animosi ut leonesGa naar voetnoot(1), zien zij allen het onvermijdelijk gevecht met vreugde te gemoet. De slag werd op 11 Juli 1302 geleverd onder de muren van KortrijkGa naar voetnoot(2). De samenstelling zelve van de beide legers toonde dat die dag niet alleen een staatkundigen strijd, doch tevens een klassenstrijd moest beslechten. Achter Robrecht van Artois bevond zich, naast aangeworven Genueesche boogschutters en Duitsche ridders, de adel van Artesië, van Champagne, van Picardië, versterkt door Jan van Avesnes' strijdkrachten en door eene menigte leliaards. Daarentegen stonden in het Vlaamsche leger slechts voetvolk en lieden uit 't ‘gemeen’, wevers, vollers, boeren uit het Vrije, met den ijzeren hoed op het hoofd, de zware piek in de vuist. Daar edelen en poorters 's lands zaak verlaten hadden, beschikte het Vlaamsch leger over geene ruiterij. Enkel Gwijde, Willem en een twintigtal ridders, waaronder een Zeeuwsch edelman, Jan van Renesse, vijand der d'Avesnes, waren te paardGa naar voetnoot(3). Het was wellicht de eerste maal dat de steedsche democratie ten strijde gevoerd werd door leenroerige | |
[pagina 390]
| |
vorsten, wien zij hun erf hielp heroveren. Ten gevolge van verwikkelingen die zich in de geschiedenis niet meer herhalen zullen, stonden het oproerige volk en de zonen van zijn vorst als bondgenooten in 't gelid, en hingen de belangen der dynastie van een maatschappelijken opstand af. Alles was tegenstelling in het Vlaamsche leger, waar jeugdige prinsen, die eene Fransche opvoeding genoten hadden en die slechts Fransch sprakenGa naar voetnoot(1), aan het hoofd stonden van eene menigte boeren en arbeiders, wier taal zij nauwelijks kenden. Tegen alle verwachting, behaalde dit leger de zege. Het zegepraalde niet alleen omdat het door uitstekende krijgslieden aangevoerd was, omdat het eene voordeelige stelling innam op een met grachten doorsneden, voor ruiterij-aanvallen ongunstig terrein, omdat Robrecht van Artois, in zijn ongeduld de zege te behalen, zijne troepen onstuimig en ordeloos op den vijand stortte, doch ook omdat dat leger bewust was dat het streed voor 't bestaan. Pal stelde het tegen de ridderschap een muur van ‘goedendags’; niemand verliet de gelederen, niemand nam eenen gevangene. Evenals te Brugge, werden alle Franschsprekenden omgebracht. Robrecht van Artois zelf bleef met eene menigte graven en grootbaronnen onder de dooden. Nooit zag men dergelijken veldslag, waar de overwinnaars den uit den zadel gelichte ruiters, zelfs tegen rantsoen, kwartier weigerden. De edelen, die gewoon waren zich tegen ridderlijke troepen te meten, geraakten van hun stuk, toen zij vóór de sombere wilskracht en de brutale onstuimigheid van een volksleger stonden. Een panische schrik overrompelde de Fransche gelederen; de strijd eindigde in eene wanordelijke vlucht. In den laten avond zag Gillis li Muisit uitgeputte, verhongerde, van schrik uitzinnige vluchtelingen onder de muren van Doornijk aanstrompelen, en hunne wapenrusting voor een stuk brood aan de burgers verkoopenGa naar voetnoot(2). Voor Frankrijk, bleef de slag van Kortrijk langen tijd eene | |
[pagina 391]
| |
jammerlijke, geheimzinnige ramp. De schrik dien hij verwekte, droeg veel bij tot de besluiteloosheid, waarmede, in de volgende jaren, de krijgsverrichtingen van Philips den Schoone geleid werden. Overigens verspreidde het gerucht zich dadelijk, dat de zege slechts aan verraad te danken was. Men verzon onwaarschijnlijke vertelsels van valstrikken waarin het Vlaamsche leger de ridderschap gelokt had, en die sprookjes werden, door de naar huis keerende soldeniers, in den vreemde verspreid. Zij werden ten slotte zelfs in België geloofd en het zijn juist zij die, door de Vlaamsche schilders en plaatsnijders, tot huidigen dage verheerlijkt werdenGa naar voetnoot(1). De staatkundige gevolgen van den Sporenslag waren zoo gewichtig als die van den slag van Bouvines. Gaf de laatste de Nederlanden aan den Franschen invloed prijs, zoo werden zij daarvan door den eersten bevrijd. Doch terwijl de slag van Bouvines tot de Europeesche algemeene geschiedenis behoort, is die van Kortrijk eene uitsluitend nationale gebeurtenis. Hij verklaart zich door den beschavingstoestand in Vlaanderen. Hij is de weerslag van de staatkundige en maatschappelijke beroerten welke het land schokten. Hij breekt plotselings los, schielijk als eene omwenteling, even beslissend in zijne uitwerkselen. De weinige uren die de slag duurde, waren voldoende om eene democratische regeering in Vlaanderen te vestigen en het graafschap aan de dynastie der Dampierre's terug te geven. En het patriciaat, èn Philips de Schoone èn Jan van Avesnes waren de verslagenen van dien heugelijken dag. De Nederlanden werden | |
[pagina 392]
| |
deze maal niet medegesleept door de strooming van de algemeene politiek van Europa, doch gaven aan dezelve eene andere richting. De Sporenslag was de eerste tegenspoed, dien Frankrijk's overwicht leed. Te Rome, laat Bonifacius VIII zich te midden van den nacht wekken, om het verhaal van den slag te aanhooren. De Vlaamsche zeestreek had schier alleen deelgenomen aan den slag, onder Brugge's leiding. GentGa naar voetnoot(1), dat in de macht der patriciërs was, noch Rijsel en Dowaai, die door de Franschen bezet waren, hadden hulp kunnen leenen. Doch na de zegepraal kwamen al de groote steden in opstand. In de Waalsche en in de Dietsche steden, hadden dezelfde oorzaken ook dezelfde gevolgen. De strijd tegen Philips den Schoone was geen rassenstrijd, doch een maatschappelijke strijdGa naar voetnoot(2). Zoodra de neringen van Rijsel en van Dowaai de roemvolle tijding vernamen, riepen zij de overwinnaars tegen de soldaten des konings ter hulpGa naar voetnoot(3). Gwijde van Namen aarzelde geen oogenblik: te Kortrijk had het Vlaamsche leger slechts een vijandelijken inval afgeslagen; nu ging het aanvallender wijze te werk. | |
IIDe heldenstrijd dien Vlaanderen, door middel van zijne eigen krachten, gedurende de twintig eerste jaren der XIVe eeuw tegen Frankrijk uithield, is voorzeker een der verhevenste en verbazendste schouwspelen uit de geschiedenis der middeleeuwen. Tijdens het einde van de regeering van Philips den Schoone, tijdens de regeering van Lodewijk X, tijdens een groot deel van de regeering van Philips den Lange, putten de koningen te vergeefs al hunne hulpmiddelen uit, om den wederstand te breken. Na de vreden en de overeenkomsten die dezen kortstondig afwisselen, vinden zij hem hardnekkiger, halsstarriger terug. | |
[pagina 393]
| |
Het geschil tusschen Philips den Schoone en Bonifacius VIII en de burgeroorlogen die Frankrijk onder Lodewijk X en onder Philips den Lange teisterden, begunstigden voorzeker de kansen der Vlamingen. Doch hoe ernstig zij ook waren, toch verlamden zij de koninklijke macht niet in zulke mate, dat de ontzaglijke wanverhouding tusschen de strijdkrachten van beide oorlogvoerenden verminderd was. Het is klaar dat Vlaanderen onverbiddelijk verloren was, zoo de zege enkel afgehangen had van de getalsterkte der heirscharen. Doch wat het aan stoffelijke kracht ontbrak, vergoedde het ruimschoots door zedelijke macht. Het was met de Vlaamsche legers van het begin der XIVe eeuw gesteld als met de Fransche legers op het einde der XVIIIe. Daar als hier vermochten ongeoefende soldaten, in der haast gelichte krijgsbenden, het hoofd aan geregelde troepen te bieden, omdat zij, benevens met vaderlandsliefde, bezield waren met al den hartstocht eener zeeghaftige partij. De republikeinen streden te gelijk tegen de uitgeweken edelen en tegen Oostenrijk; voor de Vlaamsche ambachtslieden was Frankrijk vóór alles de bondgenoot van leliaards en poorters. Tegenover Gwijde van Namen en Willem van Gulik, meende de koning slechts vóór oproerige grootvazallen te staan: in werkelijkheid stond hij vóór de aanvoerders eener opgestane maatschappelijke klasse. Dit verklaart de ongehoorde opofferingen die Vlaanderen zich getroostte, het groot aantal strijders die het leverde. De arbeidersbevolking van de voorsteden zijner groote gemeenten leverde mannen in overvloed. De door de oproerlingen buitgemaakte schatten der patriciërs vulden de oorlogskas bestendig aanGa naar voetnoot(1). Daarbij dient gevoegd, dat zijn vochtige, met grachten en stroomen doorsneden bodem, dien de herfstregens in drasland veranderden, den marsch der Fransche troepen verhinderde, evenals hij, in de XIe eeuw, dien der keizerlijke legers verhinderd hadGa naar voetnoot(2). Ten slotte valt aan te merken dat de uitsluitend uit voetvolk bestaande gemeen- | |
[pagina 394]
| |
tetroepen, welke in sterke, gesloten bataljons manoeuvreerden, door hunne nieuwe taktiek de legers des koning verbaasden en onthutsten. Reeds einde Juli 1302, werd Rijsel door de Vlamingen belegerd. Als de hoofdman der Fransche bezetting zag dat het ‘gemeen’ hem in den steek liet, beloofde hij de stad over te geven zoo de koning hem niet vóór halfoogst ter hulp kwam. Hetzelfde geschiedde in Dowaai. Jan van Namen, Gwijde's oudste broeder, die kort te voren in Vlaanderen gekomen was en het opperbevelhebberschap genomen had, wist dat de koning in zoo'n korten tijd geen nieuw leger verzamelen kon. Hij zond derhalve de gemeentetroepen naar huis en wachtte, met slechts eenige ridders en enkele patriciërs die de volkszaak genegen waren, de overgave van beide steden af; deze had op den gestelden dag plaats. Gansch Vlaanderen, tot den Neuf-Fossé (Nieuwe Gracht), die het van Artesië scheidde, was heroverd. Ondertusschen trof de koning met koortsachtige haast toebereidselen voor eenen nieuwen krijgstocht. De Parijzer poorterij eischte eene schitterende weerwraak voor den te Kortrijk geleden hoon. Zij stelde zich de Vlamingen als onbeschaamde, belachelijke muiters voor. Door den naam ‘De Coninc’ (Pierre li Rois) misleid, meende zij, dat zij eenen wever tot koning uitgeroepen hadden. Oncques mès tele forsenerie
Ne fu de tele gent oïe,
Qui lor propre seigneur lessièrent
Et un vilain roy eslevèrent,
Et tournèrent une conté,
De fet, sans droit, en royautéGa naar voetnoot(1).
Philips de Schoone zocht de openbare meening te winnen, zooals hij in alle ernstige aangelegenheden placht te doen. Hij belastte zijne baljuws onder het volk het gerucht te verspreiden dat zijne troepen slechts door list overwonnen waren. In waarheid, maakte de nederlaag van Robrecht van Artois hem zeer bezorgd. In een schrijven dat hij in de maand Augustus aan de geestelijkheid van Bourges stuurt, verraadt hij heel zijne verle- | |
[pagina 395]
| |
genheid: 't is alsof Frankrijk een vijandelijken inval te duchten heeft: Als men, zoo schrijft hij, geen ijzeren hart in de borst draagt en niet van alle menschelijk gevoel ontbloot is, kan men, in dergelijke aangelegenheid, niet weigeren ons en ons koninkrijk ter hulp te komenGa naar voetnoot(1). Philips de Schoone nam zelf het opperbevel over zijn leger. Doch de herinnering aan den Sporenslag lag nog te zeer in zijn geheugen en verlamde zijne krachtdadigheid. Vóór den vijand gekomen, maakte het Fransch leger halt. Gedurende heel de maand September volgden de Vlamingen de taktiek die te Kortrijk zoo goed geslaagd was: zij namen eene verdedigende stelling in, en de koning dorst hen niet aanvallen. Hij hoopte dat de honger hen tot aftocht dwingen zou; doch het tegendeel was waar. De Vlamingen die maar op een geringen afstand van hunne groote steden waren, ontvingen gemakkelijk de noodige mondbehoeften langs de talrijke rivieren en vaarten, die de haven van Brugge met heel het binnenland verbonden; daarentegen had het Fransche leger, dat zijn voorraad door middel van een langdurig en kostelijk vervoer per as moest ontvangen, weldra aan hongersnood te lijden. De paarden stierven door gebrek aan voeder: men moest den aftocht blazen en voor de muiters wijken. Deze mochten zich voortaan onoverwinbaar achten. Reeds het volgend jaar is hun zelfvertrouwen zoo groot, dat zij uit eigen beweging niet alleen den koning, doch ook Jan van Avesnes, ja, hunne bisschoppen aanvallen. In het voorjaar van 1303 stevent eene door Gwijde van Namen aangevoerde vloot naar Zeeland, terwijl een leger Henegouw overweldigt en een ander de bisschoppelijke stad Theruanen bemachtigt. De Vlamingen haten niet alleen den koning, maar ook de prelaten die, op zijn bevel, den kerkban over het land uitspraken. Zij willen bevrijd zijn èn van Frankrijk èn van de Fransche Kerk. Te Rome dringen hunne gezanten bij Bonifacius VIII aan, opdat in Vlaanderen eene afzonderlijke diocese opgericht wordeGa naar voetnoot(2). Al wat Fransch is, is hatelijk geworden. Bij de bezetting van | |
[pagina 396]
| |
Theruanen, wordt een standbeeld van den heiligen Lodewijk het hoofd afgeslagen; daarop wordt de stad aan de vlammen prijsgegevenGa naar voetnoot(1). Daarna wordt Doornijk, de andere bisschoppelijke hoofdstad van het land, zonder gevolg belegerd. In September 1303 stemt Philips de Schoone in eene wapenschorsing toe. Zelfs liet hij den ouden Gwijde van Dampierre en zijne zonen den kerker verlaten en naar Vlaanderen terugkeeren. Hij maakte de wapenschorsing ten nutte om een nieuw leger te verzamelen, waarmede hij eene uiterste poging wil wagen: in Juli 1304 overweldigt hij weder het graafschap. Terzelfder tijd zeilde eene door den Genueeschen admiraal Grimaldi aangevoerde vloot naar Zeeland, om samen met de schepen van Willem van Avesnes, die kort te voren zijn vader opgevolgd was, de strijdkrachten van Gwijde van Namen te verpletteren. Deze waagde met zijne nietige schuitjes den strijd tegen Grimaldi's galeien. Na een verwoed gevecht werd hij verslagen vóór Zierikzee, en gevankelijk naar Frankrijk gevoerd. De slag vóór Zierikzee had het dubbel uitwerksel den koning tot eene krachtdadige poging, en de Vlamingen tot een uitersten, verbitterden wederstand aan te zetten. Willem van Gulik, Philips van Thiette en Jan van Namen togen vastberaden den vijand te gemoet. Zij ontmoetten hem op 18 Augustus te PevelbergGa naar voetnoot(2). De uitslag van 't gevecht was onzeker: beide partijen schreven zich de zege toe. Wel is waar, ruimden de Vlamingen het slagveld, doch de koning wachtte zich wel ze achterna te zetten. Hij belegerde Rijsel. Weinige dagen later, zag hij een nieuw leger op zijn kamp afkomen. De Vlamingen waren vast besloten er een einde aan te stellen: nooit hadden zij eene zoo groote strijdmacht bijeengebracht. Doch in stede van te vechten, onderhandelde men. Een voorloopige vrede, in afwachting van een duurzamen vrede, werd gesloten tusschen den koning en de gevolmachtigden van graaf en gemeentenGa naar voetnoot(3). Het werd ver- | |
[pagina 397]
| |
staan dat die vrede de steden hare vrijheden en privileges laten, en haar alleen boeten - de oorlogsschatting der middeleeuwen - opleggen zou. De onderhandelingen duurden een heel jaar en eindigden (Juni 1305) met den vrede van Athis-sur-OrgeGa naar voetnoot(1). Het was veeleer eene straf dan een verdrag. Vlaanderen werd verplicht aan den koning 20.000 pond rente op goederen in het graafschap Réthel af te staan, hem in vier jaar tijds 400.000 pond te betalen, hem jaarlijks eene bende van 600 wapenknechten te bezorgen, en al de vestingen van zijne goede steden te slechten. Brugge, de ziel van den opstand, werd het ergst getroffen: 3000 zijner burgers werden ter bedevaart gezonden. Vlaanderen's gehoorzaamheid aan de Fransche kroon werd voortaan gewaarborgd door de volgende bepalingen: de graaf en zijne broeders, de edelen en de steden zullen op het heilige schrift zweren den koning getrouw te zullen zijn en geenerlei verbond te sluiten zonder hem; zoo de graaf zijn eed verbreekt, wordt zijn land verbeurd; hetzelfde zal geschieden, zoo hij niet elke schending van 't verdrag onmiddellijk bestraft. Alle Vlamingen boven de veertien jaar moeten zweren het verdrag stiptelijk op te volgen, en die algemeene eed zal alle vijf jaar vernieuwd worden. Daarenboven zal hij ook afgelegd worden door alle schepenen die in bediening treden, door alle edellieden die hun verlei ontvangen; eenen en anderen zullen dien eed binnen de veertig dagen nadien vóór den baljuw van Amiens plechtig herhalen. Tot dat de bepalingen van den vrede algeheel nagekomen zijn, zal de koning de kasselrijen Rijsel, Dowaai, Béthune en de burchten van Kassel en Kortrijk in pand houden. Al degenen die, gedurende de woelingen, den koning trouw bleven, zullen vergoeding bekomen voor de geleden schade en al degenen die door den koning beleend werden toen Vlaanderen in zijn bezit kwam, zullen hunne | |
[pagina 398]
| |
leenen behouden. Het land moet den koning helpen, elkeen te straffen die den vrede verbreekt, al was het de graaf zelf. Bij de eerste overtreding wordt de kerkban over Vlaanderen uitgesproken, en daarvan zal het alleen op 's konings aanzoek kunnen ontslagen worden. Ten slotte worden den graaf twee voldoeningen gegeven: voortaan zal hij geoordeeld worden door de pairs en niet meer door het parlement; bovendien is de graaf van Holland niet in den vrede begrepen, zoodat Robrecht van Béthune, die in Maart 1305 Gwijde opgevolgd was, den oorlog tegen het huis der d'Avesnes kon voortzetten. Dat was de vrede van Athis. Men begrijpt welke verontwaardiging hij onder 't volk verwekte. Na een zeeghaftigen oorlog, was de vrede, dien Vlaanderen bekwam, zoo vernederend alsof het overwonnen was en zich op genade en ongenade overgegeven had. Wel is waar werd Vlaanderen niet bij Frankrijk ingelijfd, doch het behield nog alleen eene schijnbare onafhankelijkheid. Voor de steden was het verdrag eene ongehoorde fopperij. Zij behielden wel hare vrijheden, doch moesten hare vestingen sloopen! Zij hadden zich op voorhand getroost eene geldboete te zullen moeten betalen, en men dwong haar tot vernederende eeden! Opnieuw werden zij met den verschrikkelijken kerkban bedreigd. Het nationaal bewustzijn had zich, gedurende den oorlog, al te krachtig ontwikkeld, om zulke voorwaarden aan te nemen. Vastberaden verwierpen de wevers, de vollers en de andere ambachtslieden die te Kortrijk en te Pevelberg gestreden hadden, zulke onteerende voorwaarden. Zij beschuldigden den graaf van verraad. Niet een der Vlaamsche afgevaardigden die met den koning onderhandeld hadden, behoorde tot de partij der neringen; allen waren edelen, wat voldoende was om aan den vrede van Athis den schijn van eene tegen de steedsche democratie op touw gazette kuiperij te geven. In de oogen van het volk was het klaar dat die vrede de heerschappij der patriciërs herstellen moest. Gingen de poorters, de kooplieden, de rijken wier goederen tijdens den oorlog geplunderd waren, den toestand niet ten nutte maken om zich te wreken? Beval het verdrag niet dat alle partijgangers des konings zouden schadeloosgesteld worden? Ten slotte, paarden politische | |
[pagina 399]
| |
bedenkingen zich met de herinnering van de op Frankrijk behaalde overwinningen, om den wederstand der ambachtslieden te versterken. Deze verklaarden dat het verdrag niet kon aangenomen, noch uitgevoerd wordenGa naar voetnoot(1). De graaf had die losbarsting van de volkswoede voorzien. Hij wist dat zijne onderhandelaars aan de eischen des konings toegegeven, en de onder de muren van Rijsel overeengekomen bepalingen over 't hoofd gezien hadden. Hij wist het zoo goed dat hij, vóór het sluiten van het verdrag, de steden poogde te verschalken. In Mei 1305 gaf zijn broeder, Philips van Thiette, aan de Ieperlingen een privilege, waarbij het verdrag, zoo het hunnevrijheden krenkte, niet verbindend zijn zouGa naar voetnoot(2). De gemeenten hadden gelijk, toen zij hem beschuldigden haar bedrogen te hebben en op voorhand eene toestemming gevraagd te hebben tot eenen vrede, die de in 1304 aangenomen verbintenissen verbrak. Doch kon Robrecht van Béthune anders handelen? Om na Zierikzee en Pevelberg de hoop te koesteren dat Vlaanderen zou wederstaan aan een tweevoudigen aanval, in het Zuiden en in het Noorden, moest men de blinde begeesteringder ambachtslieden bezitten. Hoe duur de vrede ook wezen mocht, was hij kost wat kost noodzakelijk. Een ongelukkige veldtocht kon tot niets anders leiden dan tot de eeuwige verbeurdverklaring van het graafschap en de zegepraal van Willem van Avesnes. Robrecht stelde zich op een ander standpunt dan de steden. Deze streefden er slechts naar, zich voorgoed van de heerschappij van poorters en leliaards te ontmaken, gene kende slechts zijne belangen van territorialen vorst. Het tijdelijk, gedurende den oorlog tusschen dynastie en steedsche democratie gevormd verbond werd bij het sluiten van den vrede verbroken. De graaf offerde de zaak op van die ambachtslieden, die zijne broeders gedurende drie jaar in den wapenhandeld geoefend en aangevoerd hadden. Het verdrag van Athis, waartoe zijne onderhandelingen met Philips den Schoone leidden, was minder een | |
[pagina 400]
| |
verdrag tusschen koning en Vlamingen, dan eene overeenkomst tusschen koning en grootvazal. Zoo het de vrijheden der steden verkrachtte, schonk het den graaf toch gewichtige voordeelen, door te erkennen dat hij tot de rechtsbevoegdheid der pairs behoorde en door hem vrijelijk in Zeeland te laten oorlogen. Ongetwijfeld bleef het verdrag toch heel zwaar en maakte Robrecht bij zich zelven het voorbehoud later op te komen tegen den afstand van Waalsch-Vlaanderen. Doch voorloopig vergenoegde hij zich met het verdrag gelijk het was. Als kroonvazal en als lid van het huis van Dampierre, vond hij het voordeelig genoeg om de onbemindheid die hem in de steden wachtte, te vergoeden. De steden moesten zich overigens ten slotte in haar lot schikken. De tijdens den oorlog gevluchte poorters en leliaards kwamen terug in het land. Daar de graaf de ambachtslieden tegen hen niet meer ondersteunde en de koning, zijnerzijds, toegevingen beloofde, zekere bepalingen van het verdrag verzachtte, de vestingen liet bestaan, getroostten de steden zich, in April 1309, het verdrag te bezwerenGa naar voetnoot(1). Ondertusschen had Robrecht den vrede ten nutte gemaakt om tegenover het huis der d'Avesnes de aloude politiek zijns geslachts voort te zetten. In 1310 had hij Willem tot eene wapenschorsing genoodzaakt en Vlaanderen's opperleenheerschap over Zeeland hersteld. Terzelfder tijd trachtte hij de door den oorlog veroorzaakte wonden te heelen. Talrijke privileges lokten de vreemde kooplieden weder naar BruggeGa naar voetnoot(2). De nijverheid werd bloeiender dan ooit. Te Ieperen vermeerdert het aantal loodjes om het laken te merken, van 10.500 in 1306, tot 33.000 in 1308, tot 63.000 in 1309, tot 87.000 in 1310, tot 92.500 in 1313Ga naar voetnoot(3). Vlaanderen's verbazende economische levenskracht wekt de bewondering der Franschen. Geoffroi van Parijs zegt: ‘Mès la fin est qu'en voit aler
Flamans partout, et marcheandent,
Et partout achatent et vendentGa naar voetnoot(4)’
| |
[pagina 401]
| |
Robrecht kon er toen aan denken, den strijd tegen Frankrijk te herbeginnen. Inderdaad, tegenover Philips den Schoone, bevond hij zich in denzelfden toestand als vroeger Gwijde van Dampierre. De koning streefde er weder naar, de heerschappij over Vlaanderen te bemachtigen. Hij liet Enguerrand van Marigny beproeven, Lodewijk van Nevers, Robrecht's erfgenaam, te doen toestemmen in den afstand zijner rechten, ten voordeele van de kroonGa naar voetnoot(1). De vrede van Athis was dus slechts eene wapenschorsing: de koning had niet verzaakt aan de inlijving des graafschaps, en zijne politiek noopte Robrecht zich tegen hem te verdedigen lijk zijn vader zich verdedigd had. Gwijde had zich kunnen betrouwen op Engeland; Robrechtzocht een verbond met den keizer: reeds in 1309 onderhandelt hij met Hendrik VIIGa naar voetnoot(2). Doch deze, die in Italië oorloogde, deed niets voor Vlaanderen. Hij zocht enkel zich te bedienen van Jan van Namen om een einde te stellen aan de invallen van Philips den Schoone in het KamerijkscheGa naar voetnoot(3), doch het was alles. Robrecht van Béthune kon dus alleen staat maken op zich zelven. Doch Vlaanderen verkeerde rond 1309 niet meer in denzelfden toestand als rond 1302. De begeestering die de ambachten gedurende den oorlog bezield had, was verdwenen. De steden volgden tegenover elkander die zelfzuchtige, afgesloten politiek die, enkele jaren later, op een oorlog tusschen elkander moest uitloopen. Te Gent en te Ieperen hadden de patriciërs weder het gezag | |
[pagina 402]
| |
bemachtigd en bleven zij in gemeenschap met FrankrijkGa naar voetnoot(1). Alleen Brugge bleef standvastig trouw aan de volkspartij. Anderzijds kloeg Willem van Avesnes bij den koning over de strooptochten van den graaf van Vlaanderenin HenegouwGa naar voetnoot(2). Kortom, in 1310 was men niet verder dan in 1297. Robrecht werd voor de kamer der pairs gedaagd en moest ten slotte, in 1312, toestemmen in den afstand van Rijsel, Dowaai en Béthune. Vlaanderen, wien Philips-August reeds Artesië ontnomen had, moest nu ook Waalsch-Vlaanderen verliezen. Doch nauwelijks is het offer volbracht, of Robrecht bezint zich. Hij teekent protest aan tegen 's konings handelwijze jegens hem, klaagt dat hij bedrogen werd, oppert zwarigheden omtrent de afgestane grondgebieden, verklaart dat de vrede van Athis onuitvoerbaar is. Zijn zoon, Lodewijk van Nevers, zoekt de driften der volkspartij en het nationaal bewustzijn tegen Frankrijk aan te hitsenGa naar voetnoot(3). Philips de Schoone ziet geen anderen uitweg om vredebreuk te vermijden, dan zelf toenadering tot de partij der ambachten te doen en onder dezelve wantrouwen jegens de grafelijke dynastie te verwekkenGa naar voetnoot(4). Tweemaal, in 1313 en in 1314 was de toestand uiterst gespannen. Terstond na 's konings dood, brak de oorlog uit. Lodewijk X, de nieuwe koning, zakt met een leger naar Vlaanderen af, doch hij wordt tegengehouden door den voortdurenden regen, en de schitterende riddertocht mislukt deerlijk in de modder. Dat verstour den graaf. Deze wordt overigens geholpen door de omstandigheden. De woelingen die bij de troonsbestijging van Philips den Lange in Frankrijk uitbreken, verlammen de monarchie, en de graaf maakt die aangelegenheden krachtdadig ten nutte. De | |
[pagina 403]
| |
aanhangers van den vrede worden gevangengenomen en gekerkerd. De openbare meening is den graaf weder gunstig, en de steden staken de uitvoering van den vrede van Athis. Hoe meer verlegenheid en aarzeling zij bij de kroon vaststellen, des te meer zelfvertrouwen krijgen zij: in 1318 vreezen zij niette vergen dat pairs, raden, baronnen en bisschoppen van Frankrijk zweren haar te zullen helpen tegen den koning, zoo hij de privileges der Vlamingen verkracht en dat hij, in zulk geval, aan het oordeel der Kerk onderworpen en geëxcommuniceerd worde. Zij voegen er bij dat zij zich, ten prijze van de teruggave van Rijsel, Dowaai en Béthune, wellicht met minder volkomen waarborgen zullen vergenoegenGa naar voetnoot(1). Aan de grens wordt gedurig gevochten tusschen Fransche en Vlaamsche troepen. In beide kampen neemt de oorlog een nationaal karakter aan. Te Parijs preekt een kapelaan des konings dat het even verdienstelijk is de Vlamingen als de Sarrazenen te bevechtenGa naar voetnoot(2). De banvloek heeft geen uitwerksel meer: de graaf dwingt de priesters de misse te lezen. Doch de koning durft geen nieuwen veldtocht wagen: hij verkiest te onderhandelen. In 1319 wordt de vrede bepaald gesloten; de graaf gaat naar Parijs om Philips den Lange manschap te doen. Zijn kleinzoon, de jonge Lodewijk van Nevers, trouwt met Margareta van Frankrijk. Het graafschap deed ten slotte afstand van Waalsch-Vlaanderen, dat het eerst op het einde der XIVe eeuw terugkreeg. Het werd een zuiver Germaansch grondgebied, doch ontsnapte voor immer aan de inlijving bij Frankrijk. De bodem was gereed voor de taak der hertogen van Bourgondië. |
|