De cirkel. Hommage aan Marie Hertzdahl-Bloemgarten
(2011)–Marja Pinckaers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Naar huisNA EEN QUARANTAINE VAN ZES WEKEN verhuist mijn oma vanuit Malmö naar een opvangkamp in Göteborg, Robertshójd II. De vrouwelijke displaced persons (dp's), zoals gedeporteerden en vluchtelingen in officiële documenten worden genoemd, verblijven daar in stuga's, houten zomerhuisjes. Er zitten honderden vrouwen in dit kamp en die willen allemaal maar één ding: naar huis. Het leven in Zweden is niet onaangenaam. Dat kun je goed zien op de foto's die in die tijd zijn gemaakt en lezen in de brieven. Mijn oma volgt een uur per week Zweedse les en maakt verschillende uitstapjes naar de stad. Er wordt gedanst en zij gaat zelfs een paar dagen logeren bij oude bekenden in Stockholm. Op 15 juli 1945 schrijft oma aan het thuisfront: Ik ben tot de ontdekking gekomen dat kankeren en thuiszitten niks helpt. Nu zal ik er maar van maken wat ik kan en wat meer uitgaan. De aard van de mensen hier is zeer luchtig en er zijn hier veelgelegenheden om uit te gaan en te dansen. De LisebergGa naar eind74 is een eeuwigdurende kermis. Ik was er nog niet, maar heb een vriendin beloofd er met haar heen te gaan. 's Avonds is het erg mooi met veel lichtreclames. We gaan zo nu en dan een kopje koffie drinken. 10 minuten van 't Lager is een meertje waar veel wordt gezwommen en gezonnebaad. Deze dingen worden hier veel naakt gedaan, leuk hè? Als we met méér dan twee zijn, is iedereen heel vrolijk en uitgelaten. Als we met tweeën zijn, kunnen we 't Lager en de ellende | |
[pagina 73]
| |
niet vergeten en spreken we maar over één ding: ons verlangen naar huis.' Vanaf het moment dat mijn oma weet dat Thilly en Karel er nog zijn, groeit de drang naar Maastricht te gaan. Het verlangen naar haar kinderen is schrijnend, zeker ook omdat ze ziet dat Franse en Belgische vrouwen wel naar huis mogen. Waarom zij niet? Ze smeekt niet alleen het thuisfront in elke brief opnieuw alles in het werk te stellen voor een spoedig vertrek. Ze schrijft ook naar de Nederlandse Ambassade in Stockholm en naar de Zweedse tak van Shell, de werkgever van haar broer Henk. Waarom worden geen bekenden ingeschakeld in die iets kunnen betekenen? Misschien kan ze reizen via Brussel of Parijs. Ze stelt zelfs voor zich te laten [...] opvragen door iemand van de regering die orders kan geven dat ik meteen naar Holland kan gaan. Van hieruit heb ik alles geprobeerd om eerder naar huis te gaan. Maar Bureaucratius viert hoogtij, dus gaat het niet. Ik vroeg het op grond van de experimenten, en dat ik alleen bij mijn eigen dokter in behandeling wil zijn, en dat ik een tehuis heb, sedert 5 februari 1943 van mijn kinderen ben, en het op mijn leeftijd een luxe is langer dan strikt nodig is van mijn kinderen weg te blijven. Proberen jullie nu alles. Met Frankrijk is elke dag luchtverbinding. Of via België. Er zijn heus wel wegen. In afwachting van mijn vertrek naar huis, ga ik ergens als betalend logé. Ik heb heus genoeg van al die kampen, ofschoon mijn stugabewoners allen prettige vrouwen zijn. De Franse vrouwen gaan vanaf de volgende week per avion naar huis.' Waarom duurde dat verblijf in Zweden toch zo lang? Kon mijn oma echt niet eerder naar huis? Was dat onmogelijk vanwege de ge- | |
[pagina 74]
| |
brekkige infrastructuur in het geteisterde Nederland? Misschien kon je vanuit Zweden nog wel Amsterdam bereiken, maar niet gemakkelijk vandaar naar Zuid-Limburg doorreizen omdat de bruggen kapot waren. Kwam het doordat de oorlog nog niet ten einde was? Per slot van rekening capituleerde Japan pas op 15 augustus 1945. Of ‘zeurde’ mijn oma een beetje en moest ze gewoon wachten op haar beurt? Ik had geen idee. Bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), waar ik mijn vraag over de lange duur van het verblijf in het Zweedse vluchtelingenkamp voorlegde, konden ze niets voor me betekenen. De terugkeer van de dp's is een kwestie van na-de-oorlog. Daar gaat het NIOD niet over. Ze verwezen me door naar het Nationaal Archief in Den Haag. Een hulpvaardige medewerker maakte me wegwijs in het kilometerslange archief. Zonder hem had ik me geen raad geweten tussen al dat papier. Omdat eind jaren '90 grootschalig onderzoek was gedaan naar de terugkeer en opvang van de Nederlanders uit Duitsland en Nederlands-Indië,Ga naar eind75 vond hij snel een aantal dossiers over Nederlanders in Zweedse repatriëringkampen,Ga naar eind76 van waaruit wellicht een antwoord kwam op mijn vraag. Ik was verbaasd over wat er allemaal is bewaard. Honderden velletjes papier. Hoe omslachtig was het vroeger niet om op een typemachine met dunne carbonpapiertjes te werken. Dan had je tenminste een paar doorslagen - het woord kopie bestond nog niet - van je origineel. Het ging werkelijk over van alles en nog wat. Het grootste deel van het materiaal bestond uit correspondentie tussen het opvangkamp en de Nederlandse Ambassade in Stockholm. Soms werd Den Haag rechtstreeks aangeschreven. Het ging meestal over geld en huishoudelijke zaken, zoals tekorten aan kleding en zakgeld voor kleine kinderen en de enige baby in het kamp. Opmerkelijk was ook een briefwisseling over iemand die zo graag een gehoorapparaat wilde hebben en daar geen toestem- | |
[pagina 75]
| |
ming voor kreeg. Want het was te duur. Of over de vraag of het was toegestaan dat Nederlandse vrouwen, die maar duimen zaten te draaien in het opvangkamp, in Zweden als verpleegster konden werken. Nee dus, al wilden ze nog zo graag. Den Haag meende dat hun krachten beter in Nederland konden worden ingezet. Terwijl we weten dat het voor deze vrouwen op dat moment onmogelijk was om naar Nederland af te reizen. Uiteindelijk hebben ze toch toestemming gekregen om in Zweden aan het werk te gaan. Het wel en wee van het vluchtelingenkamp kende veel gezichten. Het ging in de correspondentie ook wel eens expliciet over mijn oma. Zo trof ik de brief aan waarin de Utlännings Kommissionen in Stockholm werd gevraagd toestemming te verlenen voor ‘uppehällstillstand för följande Nederlanska medburgere for angivne tider och örter.’Ga naar eind77 Achter oma's naam en de data voor haar ‘oponthoudsvergunning’ in Stockholm stond ‘sall vistas pá egen bekosthad.’Ga naar eind78 Zoveel Zweeds begreep ik ook nog wel. Opmerkelijk was een bericht van het Hoofd van de Afdeling Repatriëring van onze Ambassade in Stockholm.Ga naar eind79 Hij had uitgezocht hoe de vrouwen (‘dp's’ schreef hij) uit Zweden naar Nederland konden reizen. Er was een mogelijkheid via de bussen van het Rode Kruis, waarmee kinderen uit Nederland naar Denemarken waren gebracht. Die bussen konden gemakkelijk oversteken naar Zweden en de dp's meenemen op hun terugreis. Ook wilde de Zweedse luchtvaartmaatschappij ABA hen voor 300 Zweedse Kronen per passagier naar Nederland brengen. Bovendien was er een Amerikaans aanbod om een aantal dp's naar Brussel te vliegen, op voorwaarde dat ze beschikten over een Belgisch transitovisum. Tot slot zouden de dp's kunnen aanmonsteren op Nederlandse Koopvaardijschepen die Zweden aandeden. Meer nog dan deze suggesties voor de terugreis trof mij de staart van het bericht. Het Hoofd Repatriëring schreef dat er veel werd geklaagd in het kamp | |
[pagina 76]
| |
en dat hij de schuld kreeg van de vrouwen dat ze niet naar huis konden gaan. Wat was ik blij met deze zin in de brief. Hoe had ik durven denken dat mijn oma ‘zeurde’. De verdediging voor zijn terughoudendheid was even simpel als afdoende. Begin mei 1945 was duidelijk gesteld dat er voorlopig geen ontvangstmogelijkheid in Nederland was. Er moesten instructies worden afgewacht. Bovendien was Nederlands-Indië nog bezet. Hij eindigde zijn bericht aldus: ‘Men heeft mij nooit verzocht het transport vanuit Zweden hier te regelen.’ Pas door het bezoek van vertegenwoordigers van het Nederlandse Rode Kruis ‘werd het mij duidelijk dat zulks kennelijk van mij verlangd werd.’ Dat hij dit met droge ogen kon opschrijven. Wat heeft een Hoofd Repatriëring anders voor taak? Hoe mijn oma uiteindelijk is thuisgekomen, stond niet in de dossiers. Althans, ik heb het niet gevonden in het Archief. Op verschillende lijsten met namen van repatrianten kwam ik de hare wel tegen. Maar telkens was die met rood potlood doorgestreept. Op de lijst van 7 augustus 1945 stonden 97 vrouwen die per bus naar Nederland zouden gaan. De derde plaats was ingeruimd voor mijn oma. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze daadwerkelijk in een bus is gestapt. De exacte toedracht van mijn oma's thuiskomst zou ik wel nooit te weten komen. Dacht ik. Totdat ik onlangs uit de VS een kopie kreeg toegestuurd van het artikel van Lewis Gannett, Refugees Years in Darkness, dat oom Henk in 1944 had gelezen in zijn New Yorkse krant. Dat stuk, waarvan ik aanvankelijk slechts het bestaan wist, had ik na lang zoeken via het Internet opgespoordGa naar eind80. Het bevindt zich in de Houghton Library van Harvard University, die Gannetts archief beheert. Bij de post zat ook een kopie van een brief. Ik herkende er meteen het handschrift van mijn moeder in. Zij had hem in december 1945 aan Gannett gestuurd. In haar mooi- | |
[pagina 77]
| |
ste school-Engels schreef ze hem dat ze een paar weken tevoren via haar oom uit New York zijn artikel had ontvangen. Het was voor haar ‘een gek gevoel om dit nu te lezen’. Ook vertelde ze dat mijn oma op 20 augustus van dat jaar uit Stockholm per vliegtuig was teruggekeerd naar huis: ‘U kunt zich voorstellen hoe die eerste ontmoeting was, na tweeënhalf jaar! Het is ongelooflijk dat zij nog leeft, ondanks al haar ervaringen en lijden. Ze was in Auschwitz in het experimentenblok als verpleegster en als medisch proefkonijn. Daarna zat ze in Ravensbrück en vervolgens nog in de buurt van Hamburg bij Wansbeck en Sasel. 1 mei kwam ze in Denemarken. Mijn vader “stierf” in Auschwitz in september 1942.’ Ik was geroerd na het lezen van deze brief. Vijf jaar na haar doodGa naar eind81 vertelde mijn moeder mij nog één keer over de oorlog. En nu kon ik haar echt niets meer vragen. |
|