De cirkel. Hommage aan Marie Hertzdahl-Bloemgarten
(2011)–Marja Pinckaers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
KleinkindIN 1995 BEZOEK IK JERUZALEM. In Yad Vashem, het grote Israëlische gedenkteken voor de Holocaust, zijn ze net begonnen met het verzamelen van de namen van alle Holocaustslachtoffers, in een poging hen een identiteit te geven. Op deze manier wil Israël de laatste eer bewijzen aan al die Joden die zijn vermoord in de Duitse concentratiekampen. Zes miljoen mensen, kinderen, vrouwen, mannen werden gedeporteerd, ver van hun huis, ver van hun familie en vrienden. Ze keerden niet terug. Weggevaagd. Als we niet meer van hen spreken, zullen ze voorgoed zijn verdwenen. Via Testimony Pages, waarin ieder slachtoffer wordt geduid, krijgen al die mensen voor altijd een plek in een collectief geheugen. Hun namen worden bijgezet in de Hall of Names, waar zij uiteindelijk een waardige rustplaats vinden. Zodat de wereld hen niet kan vergeten. Ik hoor voor het eerst van dit project als ik in Yad Vashem ben. Zes miljoen namen verzamelen en bewaren voor de eeuwigheid. Wat een ambitieus en prachtig plan. Wat een indrukwekkend monument moet dat worden. Alle namen worden opgeslagen in grote bruine lederen boeken. Ik sta met mijn geliefde in de ruimte waar formulieren voor de namen worden verstrekt. Hoewel het midden op de dag is en buiten de zon volop schijnt, is het binnen schemerig donker. Wij zijn de enige bezoekers op dat moment. Mijn opa, denk ik, mijn opa hoort ook thuis in dit monument. Tot dan toe associeer ik hem bijna uitsluitend met Auschwitz. Dat is geen prettig beeld. Het zal weliswaar een symbolische daad zijn, hier in Yad Vashem mijn opa's naam opschrijven en dat formulier aan de boeken toevoegen. Maar wel een betekenisvolle. Hier kan hij iemand zijn, met naam en toenaam. Hier zal je hem altijd kun- | |
[pagina 38]
| |
nen vinden. Met een geboortedatum en een woonplaats. De man uit Maastricht, geboren in Sittard, de echtgenoot van mijn oma. Hij zal weer ‘fabrikant’ zijn, ‘confectionair’. Zijn nagedachtenis kan beter op deze plaats zijn dan naamloos in dat afschuwelijke kamp, vind ik. Zou mijn opa dat wel willen? Ik weet maar weinig van hem. Ik heb geen idee of hij iets op had met zijn Joodse identiteit. Of hij enige band voelde met de joodse religie. Ik denk het niet. In mijn familie ‘doen’ ze er in elk geval weinig aan. Ik hoor er mijn moeder nooit over. De Joodse gemeenschap in onze stad is klein. Ook vóór de oorlog. Joden trouwden onder elkaar, in elk geval vroeger, maar dat was misschien wel omdat je in het katholieke zuiden als Jood niet geacht werd je te mengen in het rijke Roomse leven. Mijn moeders broer deed Bar Mitswa.Ga naar eind34 Oma noemde ons wel eens jeledsGa naar eind35, en ze riep: Sjabbes oet!Ga naar eind36 als we niet op tijd wilden slapen en we de volgende dag vroeg naar school moesten. En er dreven soms matzeballen in de kippensoep. Veel verder ging het niet. Het Joodse gezin van mijn grootouders was een gewoon Maastrichts gezin dat daar werkte, daar schoolging, daar deelnam aan het maatschappelijk leven. Ze hadden er vrienden en kennissen. Katholiek en nietkatholiek. De bezetter had hun hele bestaan, hun hele zijn in een klap gereduceerd tot die ene identiteit: zij waren Joods en alleen daarom deugden ze niet en dus moesten ze weg. Vernietigd. Misschien is het beter het namenproject van Yad Vashem los te koppelen van enig geloof, bedenk ik. Er zijn zes miljoen mensen vermoord, uitsluitend omdat het joden waren. Daarom is dit een waardig en noodzakelijk gedenkteken, ter herinnering aan zes miljoen Joodse slachtoffers, van wie mijn opa er één is. Maar dan nog. Wat zullen mijn moeder en haar broer, mijn oom Karel ervan vinden als ik de naam van hun vader hier opgeef? Misschien denken zij daar heel anders over dan ik. Mag ik zoiets wel doen zonder hen te raadplegen? Het vastleggen van mijn | |
[pagina 39]
| |
grootvaders naam in Yad Vashem is toch een soort van begrafenis. Moeten diens kinderen daar niet bij betrokken zijn? Misschien willen zij wel nooit meer welke registratie dan ook. Al deze gedachten spoken door mijn hoofd. Waarom niet, besluit ik uiteindelijk. Aan het loket informeer ik of het mogelijk is een naam toe te voegen in de boeken. Dat kan. ‘Over wie gaat het?’ ‘Salomon Victor Hertzdahl,’ antwoord ik. ‘Wat is je relatie tot hem?’ vraagt de man achter het loket. ‘Ik ben zijn kleinkind,’ zeg ik. Ik schrik van mijn antwoord. Ik heb niet gezegd: ‘Hij is mijn opa.’ Nee, ik zeg: ‘Ik ben zijn kleinkind.’ Al die jaren is hij ‘mijn opa’ geweest. Zo sprak ik tot nu toe over hem, zo dacht ik aan hem. Zo was de verhouding. Respectvol, een beetje afstandelijk. Nu, in dat verre Jeruzalem, ben ik plotseling iets van hem geworden: zijn kleinkind. Die formulering, die omkering heeft een magische uitwerking op me. Het brengt mij dichter dan ooit bij mijn opa. Met die woorden kruip ik zomaar op zijn schoot. Dat kunnen kleinkinderen doen. Uitsluitend omdat ze kleinkind zijn.
Het invullen later van de Page of Testimony is een heftige aangelegenheid. Het is werkelijk alsof ik mijn grootvader naar zijn graf draag. Zijn gegevens aan het papier toevertrouwen en die opsturen naar Jeruzalem voelt als een vorm van bijzetten. Ik doe het pas als ik terug ben in Nederland, omdat ik in Yad Vashem niet alle informatie exact bij de hand had. Toen was er alleen papier. Het formulier is nu, zeventien jaar later, eenvoudig te raadplegen in de Centrale Database met de namen van Shoahslachtoffers op de website van Yad Vashem die sinds 2004 wereldwijd toegankelijk is. Als ik het formulier heb teruggestuurd naar Jeruzalem, voel ik de behoefte om mijn oom te informeren. Hij moet toch weten wat ik heb gedaan. Ik kan dat moeilijk voor me houden. Het gaat per slot van rekening om zijn vader. Aan mijn moeder durf ik het niet te vertellen. Dat heb ik ook nooit gedaan. Natuurlijk is het niet een- | |
[pagina 40]
| |
voudig om het tegen mijn oom te zegen. Hoe moet ik het aankaarten. Hoe zal hij reageren? Ik heb mijn opa niet gekend. We spreken nooit over hem. Waarom moet uitgerekend ík de Page of Testimony invullen? Lang wik en weeg ik. En op zekere dag pak ik gewoon de telefoon. Onverstoorbaar hoort mijn oom mijn relaas aan. Dan blijkt dat hij een paar dagen daarvoor precies hetzelfde heeft gedaan. Daarmee is de kous af. We hebben het er tenminste nooit meer over.
Daarom kun je mijn opa ook twee keer vinden in de database van Yad Vashem. |