Kiezelsteentjes
EEN PAAR DAGEN voor Stéphanie en ik naar Auschwitz vlogen, raapte ik in de tuin van het grootouderlijk huis vier kiezelsteentjes. Het pand was sinds enige tijd aan een uitzendbureau verhuurd. Ik kon dus niet zomaar naar binnen gaan en even naar achteren lopen, ook al had ik een sleutel. Eerst moest ik toestemming vragen aan de medewerkers van ‘het beste uitzendbureau van het jaar’, zoals ik in het voorbijgaan op een poster in de gang las. ‘Rare vraag zullen ze het vast vinden,’ bedacht ik op weg erheen. Steentjes uit de tuin. Waarom? Wat zeg ik dan? Ik had ook geen idee aan wie ik toestemming moest vragen. Als je daar naar binnen liep, was je meestal op zoek naar een baan.
‘Kan ik iets voor u betekenen?’ vroeg het jonge meisje toen ik de tot kantoor verbouwde zitkamer van mijn oma binnenstapte. Ik viel met de deur in huis. Of ik een kiezelsteentje mocht hebben uit de tuin. Op de verbaasde blik van het meisje zei ik: ‘Mijn grootouders woonden hier vroeger. Ik weet dat er kiezels in de tuin liggen. Daar zou ik...’ Ik hoefde niet verder te praten. Dat veranderde de zaak. Als je grootouders hier woonden, mocht je natuurlijk alles. Dat had ik kunnen weten, als kleinkind. Het meisje ging me voor naar de tuindeuren die stevig waren vergrendeld. Binnen een minuut raapte ik vier steentjes op de plek waar vroeger een witte (of was het een roze?) hortensia groeide.
Vóór ik vertrok, wilde het jonge meisje toch weten waarom. Waarom kwam ik een steentje halen uit dit kleine stadstuintje? Ik vertelde vluchtig dat ik het graf van mijn grootvader ging bezoeken en dat het mij gepast leek daar een steentje op te leggen uit zijn eigen achtertuin. Het meisje knikte vol begrip. Althans, zo leek het. Want ik had niet de indruk dat ze het joodse ritueel kende. Het