De cirkel. Hommage aan Marie Hertzdahl-Bloemgarten
(2011)–Marja Pinckaers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Ik ben JoodALS IK EEN JAAR OF NEGEN BEN, hoor ik voor het eerst dat ik, zoals ik het toen verwoordde, ‘iets Joods’ ben. Nou ja, het gaat niet direct om mezelf, maar vooral om mijn moeder. Mijn zusje en ik worden op een dag uitgescholden door kinderen uit de straat. ‘Je moeder is Jood!’ scanderen ze. Ik kan me dat niet voorstellen. Mijn moeder is lief. Joden, die hebben Jezus aan het kruis genageld. Ze zitten daarom voor straf in het vagevuur. Ze zijn niet in de hemel. Dat is wat ik begrijp van de godsdienstlessen op mijn katholieke meisjesschool. Het vagevuur is voor mij een wazig gebied. Het is geen vuur waar je helemaal van verbrandt. Het vagevuur schroeit alleen en doet maar een beetje pijn. In mijn verbeelding houdt het zich op in de grote protestantse kerk in Maastricht. Daar is het vagevuur. Als katholiek kom ik daar natuurlijk nooit. Wanneer de deur van die kerk op een kier staat op mijn dagelijkse gang erlangs van school naar huis, gluur ik wel eens nieuwsgierig naar binnen. Maar nooit vang ik ook maar een glimp op van het vagevuur. Nooit kan ik zien hoe dat is, omdat een scherm vlak achter de deur het uitzicht beneemt. Thuis vertel ik mijn moeder meteen over de scheldpartij. Ik herinner me niet veel meer van haar reactie, maar ik begrijp meteen dat het waar is. Mijn moeder is Joods. Haar hele familie is Joods. Haar vader, mijn opa, werd in de oorlog door de Duitsers vermoord. Oma heeft ook iets ergs meegemaakt. Wat precies wordt mij niet duidelijk. Mijn moeder wil weten welke kinderen zoiets hebben geroepen. Daarmee lijkt de kous af. Maar niet voor mij. | |
[pagina 17]
| |
Als mijn moeder Joods is, kan er dan iets mis zijn met de Joden, zoals ze zeggen? Het intrigeert me. In de boekenkast thuis vind ik het Dagboek van Anne FrankGa naar eind7 dat ik wel drie keer lees. Anne wordt mijn vriendin. Vanaf dat moment ontwikkel ik - bewust of onbewust - een antenne voor alles wat te maken heeft met ‘iets Joods’. Mijn lievelingsverhaal ‘De Bibliotheekjuffrouw’Ga naar eind8 in het dikke boek De Ark, gaat ook over Joden. Het verhaal beschrijft een gezin in Brooklyn, waarvan de jongste dochter haar bibliotheekboek kwijtraakt. Vooral de passages met de uitgebreide voorbereidingen van de sabbat en de viering zelf, lees ik keer op keer. Ze geven me een blij gevoel. De Jiddische woorden uit dat verhaal spel ik zelfs hardop. Als niemand het kan horen, dat wel. Mijn gedachten over Joden en Jood-zijn slaan op hol. Er is helemaal niets mis met Joden. Sterker nog: met de mensen die dat denken, is iets mis. Ik zal dat nooit hardop zeggen, want ik verkeer dagelijks tussen die mensen.
Als ik wat groter ben, lees ik in de krant over het proces tegen Eichmann in 1962. Maar vooral de televisieserie De Bezetting,Ga naar eind9 die oma en ik samen bekijken, raakt me. Uit de encyclopedie in de bibliotheek van mijn middelbare school, kom ik meer te weten over het Jodendom. Ik, een katholiek gedoopt meisje, ben Joods, want ik ben een kind van mijn Joodse moeder. Die ene scheldpartij heeft me veranderd. Pas veel later zal ik me realiseren hoe ik als tienjarige partij heb gekozen. Voorgoed.
Jood-zijn houdt me behoorlijk bezig. Ik wil er meer van weten, maar ik durf aan niemand iets te vragen. Ik zou ook niet zo snel weten wát ik moet vragen. En aan wie. In die tijd spreekt niemand over Joden, behalve als het erover gaat dat ze in de oorlog bijna allemaal zijn uitgeroeid. Dat is geschiedenis. Er zijn genoeg mensen die iets over Jood-zijn zouden moeten kunnen zeggen, denk ik. Zelfs in onze stad. In de eerste plaats mijn familie. Maar Jood-zijn, | |
[pagina 18]
| |
of liever gezegd de Joodse identiteit, is dan geen onderwerp. In elk geval niet in mijn omgeving. Daarom zeg ik er ook maar niets over. Het blaadje van het Auschwitzcomité, dat bij oma altijd achteloos in de tinnen fruitschaal ligt, spel ik wel. Kleine aanwijzingen worden strohalmen. De tekening van een concentratiekampprikkeldraad waarachter figuren in gestreepte pyjama's zich ophouden - in De Vrolijke Vaderlandse Geschiedenis van Bertus Aafjes en Piet WormGa naar eind10 is zo'n strohalm. Zo moet het kamp eruit hebben gezien dat opa niet heeft overleefd, denk ik. Mijn opa, ik weet nauwelijks iets van hem. Er wordt nooit zomaar een verhaal over mijn opa verteld. Zelfs niet van vóór de oorlog. Hij bestaat niet in mijn leven. Behalve als foto op het buffet, naast de fruitschaal. Niet alleen bij oma, maar ook bij ons thuis heeft die foto een prominente plek. Mijn opa ziet er daarop niet echt uit als een opa. Hij is er niet oud genoeg voor, vind ik. Dat mijn moeder in de oorlog is ondergedoken in Hotel Nova, vlak over de Belgische grens in Neerharen, ontdek ik, omdat we in het café daar wel eens iets drinken. De eigenaar van dat hotel spreekt dan met ons. Mijn moeder raakt normaal niet gemakkelijk aan de praat met vreemden, maar op de één of andere manier klinkt er grote vertrouwelijkheid in haar gesprek met deze man. Op mijn vraag hoe ze hem kent, antwoordt ze: van het onderduiken. Ik kan het me moeilijk voorstellen, dat onderduiken van mijn moeder. Ik denk aan Anne Frank. Mijn moeder vertelt dat ze tijdens het onderduiken veel wasgoed streek en dat een groot deel van de familie in hetzelfde hotel op zolder zat. Tante Emmy, tante Lia, oom Karel. Ze moesten zich doodstil houden, want de Duitsers frequenteerden de gelagkamer van ‘de Nova’, zoals ze het hotel noemde. Vóór ze onderdoken, was mijn moeder met haar ouders en broer al uit hun huis gezet. Een Duitse officier heeft toen mijn moeders paardrijzweepje afgepakt met de mededeling: ‘Ach Fraulein, das brauchen Sie gar nicht mehr.’Ga naar eind11 Zo vertelde ze het zelf. Of mijn moeder ooit | |
[pagina 19]
| |
heeft paard gereden, vertelt ze er niet bij. En ik ben nooit op het idee gekomen om het haar te vragen.
Hoeveel of hoe weinig ik te weten kom over de oorlog: het blijft een raar fenomeen. Altijd aanwezig, altijd op de achtergrond, verstopt achter een gesloten deur. Een geheime deur, zoals in een virtueel kinderspelletje waarbij je met elkaar afspreekt: ‘Daar was een deur, maar dat wist jij niet en daarom stootte je je hoofd eraan.’ Er zijn met onze familie verschrikkelijke dingen gebeurd, maar ik hoor ze er bijna nooit over. Het is net alsof 40 en 45 twee jaartallen zijn van een toevallige gebeurtenis. Getallen die je op school in de geschiedenisles opdreunt. Je moet de feiten kennen en de bijbehorende namen. Oorzaak en gevolg. Maar wat doe je met de zwarte gaten en de lege plekken? Dat vertelt niemand je. Pas in de vijfde klas van de middelbare school, schrijf ik mijn verhaal in de schoolkrant: ‘Ik ben Jood'.’Ga naar eind12 Voor het eerst durf ik het aan. In het openbaar. Ik ben dan al een jaar of acht bezig om greep te krijgen op ‘iets Joods’ in mezelf. In het grootste geheim. Er is niemand die ik hierover in vertrouwen kan of wil nemen. Zelfs mijn beste vriendin weet van niets. Tenminste, dat heb ik altijd gedacht. Het is een sprong in het diepe om in het katholieke zuiden op een katholieke school en met een katholieke achternaam als de mijne zo'n statement te maken over mezelf. Ik onttrek me daarmee aan de heersende norm. En ik ben me daar zeer van bewust. Al die tijd dat ik op zoek ben naar wat er is gebeurd in de oorlog, groeit het gevoel voor de Joodse kant van mijn leven. Ook al kan ik het Jood-zijn niet goed duiden: de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolging zijn ook mijn geschiedenis. Dat besef is uiteindelijk de motor achter mijn coming out in de schoolkrant, vlak na mijn achttiende verjaardag. Ik vind het spannend, want nu staat zwart op wit: Ik ben Jood. | |
[pagina 20]
| |
Niemand zegt iets over het stukje. Het is een mengeling van waarheid en fictie. Waarheid over de gebeurtenissen in onze familie, gecombineerd met een verzonnen Joods leven dat wij zouden leiden. Het is geplaatst in de schoolkrant, dus moet de redactie het gelezen hebben. Maar dat is dan ook alles. Mijn katholieke schoolgenoten zwijgen erover in alle talen. Thuis komen ze het niet te weten. Meestal laat ik de schoolkrant aan mijn moeder zien, trots als ik ben op al mijn schrijfsels daarin. De krant met dit stukje houd ik verborgen. Bang voor mijn moeders reactie? Bang voor haar emoties? Bang dat ik haar in een moeilijk parket breng? Bang dat ze boos op me wordt? Ik heb het er nooit over gehad met haar. Ik weet ook niet of ze het ooit heeft gezien. Los van alle verzinsels past het stukje perfect in ‘het geheim van onze familie’. We weten allemaal dat het er is. Maar wat je niet ziet, waar je het niet over hebt, dat is er niet. Ik stuur de tekst op naar Ima, die ik zo nu en dan bij oma ontmoet. Zij zal het begrijpen, denk ik. Dat doet ze ook. Helemaal. Ima stuurt me een Amerikaans boek vol interviews met kinderen van overlevendenGa naar eind+. De opgetekende gesprekken vormen voor mij een verbazend herkenbaar relaas. Heel veel jongeren, leeftijdgenoten, blijken net als ik op zoek naar wat tijdens de Tweede Wereldoorlog met hun families is gebeurd. Zij worden evengoed geconfronteerd met het stilzwijgen, de geheimen en de pijn van hun ouders. Er zijn er dus meer. Het is een verademing te ontdekken dat ik niet alleen ben. Ook al wonen zij allemaal in de VS. |
|