Het stuk bout
Dagour was een plantage jongen. Zijn vader had een stuk grond waarop hij groente, cassave, napie, tajer enz. plantte, en en hij kweekte koeien en had een hond, die Dagoe heette.
Dagour hield niet van die hond, want als zijn vrienden hem wilden plagen riepen ze hem ‘Dagoe’ (hond). Zijn vader speelde graag met de hond, maar wanneer die hond in Dagours nabijheid kwam, joeg hij hem weg. En als vader dat hoorde, schreeuwde hij Dagour!
Op een dag had Dagours moeder roti met kip klaargemaakt. Toen hij uit school thuis kwam ging hij naar zijn kamer om te slapen. Moeder zette het eten in twee borden op tafel in de keuken en dekte ze met een doek af. Toen zij klaar was met eten ging ze in de hangmat liggen, die onder een manjaboom naast het huis was vastgebonden. Moeder was Dagoe vergeten.
Even later kwam vader thuis. Hij ging in bad en trok schone kleren aan. Vervolgens liep hij de keuken in en keek op tafel en zag de borden met de doek erover. Hij nam de doek weg, maar wist niet welk bord van hem was.
Hij riep zijn vrouw en zei: ‘Vrouw, van wie is dit eten hier?’
Moeder antwoordde: ‘Dat grote bord is voor jou, en dat andere voor Dagour.’
Vader, die moeder niet goed verstaan had, verstond echter dat dat andere bord voor Dagoe was, dus gooide hij de twee roti's en het stuk kippebout, dat moeder voor Dagour had klaargezet, op de grond voor Dagoe die naast de tafel stond en naar vader opkeek.
Dagoe had nog nooit vlees gegeten. En omdat hij zo'n honger had, at hij zo smakelijk, dat hij op de stoep voor de keukendeur ging slapen.