triomfdag voor Verriest. En was het niet een deel van hemzelf dat hij daar gestandbeeld zag? De Blauwvoet die zijn vlerken spande boven het hoofd van zijn geniale geesteskind, moest toch zijn vlucht kiezen over de storm die door Verriests lering en woord ontketend was.
Bij de inrichters was het een angstige vraag te weten of Verriest zou kunnen aanwezig zijn. Hij zat weer geplaagd met de jicht en de tijdingen die zij uit Ingooigem ontvingen, klonken niet hoopvol. Zodat men, de dag zelf van de viering, eraan begon te wanhopen hem te zien. De zaal waar de feestviering gehouden werd, was stampvol: jubelende studenten, rumoerig en geestdriftig volk. En toen de zitting bezig was, kwam daar almeteen Hugo Verriest binnengesukkeld; ze sjouwden hem op de trap, lastig en met trage, kranke stapjes. Maar toen hij op het verhoog gekomen was, almeteen, kwam er vlugheid en leven in 't stramme lijf van de oude pastoor. En zijn rede maakte een indruk die onvergetelijk is bijgebleven.
Enig! zoals in 1900 enig was de feestvergadering der letterkundigen in de tentoonstelling te Brussel. Verriest moest er spreken en de koning en de koningin zouden de zitting bijwonen. Verriest had lange tijd vooraf met deze voordracht in het hoofd gelopen. Hoe zou hij de vorsten wel aanspreken? Sire? Mevrouw? Neen, na lang zoeken had hij het gevonden en hij zei aan zijn vertrouwden: ‘Ik zal ze aanspreken: Koning, Koningin. Is dat niet prachtig?’
Wel ja, dat was prachtig. En dat klonk zo vorstelijk uit de mond van Verriest dat hij zelf erbij hoger groeide en op hetzelfde plan kwam te staan als zijn verheven toehoorders. Hij sprak over de dubbele bloei van de Vlaamse letteren in het boek en in het wezen van ons volk. Nergens schoner openbaart zich het wondere aanpassingsvermogen, die takt-in-de-literatuur van Verriest. En veel edeler verschijningen zal Albert I wel nooit voor