Noblesse oblige
Daar was nu ook te Wakken een kasteelheer. Die was natuurlijk geen lid van de ‘Swigende Eede’. Die zat op zijn kasteeltje goed afgesloten van boer en burger, een wereld op zichzelf, zijn wereld vullend met het genoegen van zijn eigen persoonlijkheid. Verriest kon niet alleen hartelijk om met het arme volk, hij was ook hoofs en fijn van tong met de aardse potentaten en ging bij tijd zijn partijtje biljart bij mijnheer de baron.
De kasteelheer die misschien dacht dat de roem, van zijn voorvaderen geërfd, onvoldoende was om zijn hoofd te sieren, zocht eigen verdiensten voor het nageslacht te vergaren. En om hiertoe te komen had hij zich graag opgeofferd bij het aanvaarden van het burgemeestersambt dat, ongelukkig, door iemand anders was ingenomen.
Nu, wat doet iemand die in het geval verkeert van de edele heer baron? Die denkt natuurlijk dat de pastoor het kan schikken, en dat de pastoor het dan ook maar moet schikken. Want in die tijd kon menig kasteelheer van zijn torentje naar de kerktoren kijken met de glans van het leenroerig tijdvak in de ogen.
Maar die pastoor heette nu juist Verriest, en die wilde zich niet laten aanspannen aan de zegewagen van de edele heer baron. Waarop de heer baron de staf brak over het hoofd van de pastoor en alleen, in een dun gezelschap van enkele verplichte volgelingen, het strijdpad opging.
Van toen af druppelde de gal in het dagelijks leven van pastoor Verriest. Noblesse oblige. De kasteelheer kende juist genoeg Vlaams om zijn tong te laten rijden over de pastoor. Daar werd gelameerd bij het bisdom en juist te dien tijde was er nieuwe opleving van de moeilijkheid tussen Verriest en Brugge over het vereffenen van de bouwkosten van Ieper.
Och! Waarom zou het niet mogen gezegd worden: te Brugge was Verriest geen ‘persona grata’ en men leende er een gewillig