Een dorp
Ingoyghem-Wacken
‘Er ligt in ieder dorp een leven dat eigen geest en gevoel heeft, en goed en kwaad verwerkt tot eigen wezen. - Het verzoet of verscherpt wat er binnenkomt, rondt af en lijnt, zoodat het vreemde, meegevoerd in den algemeenen gang, den aard en het uitzicht, het doen en laten van het dorp aanneemt, alsof het ware verzwolgen, dorp wordt: het dorp; dat dorp.
De menschen mogen weggaan of binnenkomen. Het dorp blijft.
Wat op het dorp niet past teekent af en is vreemd.
Er is een algemeen goed, een algemeen kwaad.
Er is een algemeen goedkeuren, en kwaadkeuren.
Daarin is er mate die verdraagt of wegjaagt.
Een dorp heeft zijn gamme van gepeizen, van gevoelens, van daad en woord.’
Verriest was nu pastoor in zo'n dorp. Hij had vroeger zichzelf reeds afgevraagd en die overpeinzing medegedeeld aan zijn boezemvriend Van Hee: ‘Ik wondere wat een leven ik zou leiden ware ik onderpastoor.’ Hij was nu pastoor en zoals hij geen professor geweest was die de gebaande wegen opstapte in blinde bewondering en dood kommentaar, zo was hij geen pastoor die het parochiewerk volgens sleur en traditie verrichtte. Hij had zijn eigen opvatting over zijn taak: hij wilde ze vervullen in alle rechtzinnigheid en hij heeft het gedaan.
En wilt gij nu eens horen hoe hij de zending van een pastoor opvatte? Wij hebben zijn opinie weergevonden in één van zijn notaboeken waarboven hij geschreven had: ‘Deze geschriften wille ik later gebruiken of benuttigen.’ Het is bij dat goede voornemen gebleven.