Verzameld werk 4
(1959)–Filip de Pillecyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
Dit gebeurde vooral door de ‘Vlaamsche Vlagge.’ Bij het overzicht dat wij hebben gegeven van Verriests bedrijvigheid te Roeselare, hebben wij gezien hoe hij in september 1877 de last, de schulden en de verantwoordelijkheid van de ‘Vlaamsche Vlagge’ op zich nam. Als principaal van het geestelijk kollege van Ieper heeft hij zonder verflauwen zijn leidende rol in het orgaan van de Vlaamse Studentenbeweging blijven waarnemen. De eerste twee jaargangen van de Vlagge hadden van Verriest zijn twee eerste voordrachten overgedrukt. Dit was niet zo heel veel. Maar dat hij met aandacht het tijdschrift volgde en in de geheimen van de redaktie en medewerking was ingewijd, bewijst een brief aan Van Hee naar aanleiding van een zeer geestige bijdrage van deze laatste in de Vlagge verschenen: Joos Spanoghe. ‘Den toon hebt ge genoeg, schreef Verriest. Dien toon niet misschien, maar den anderen, den besten!’ Met de eerste aflevering van de derde jaargang (paasverlof 1877) begint voorgoed medewerking. In dit nummer, waarvan Rodenbach voor het laatst de inleiding schreef, komen niet minder dan acht grotere en kleinere bijdragen van Hugo Verriest voor met acht verschillende deknamen Ga naar voetnoot1. Onder meer een verdediging van het standpunt van de Vlagge op gebied van het taalpartikularisme: ‘neen, van West-Vlaamschen kamp willen wij niet.’ Hij ‘dicht’ ook in meer dan prozaïsche versregels: Het volk van Vlaanderen is sedert eeuwen
Aan 't zinken, en is diep gezonken. Dat
En loochent niemand, of tenzij misschien
| |
[pagina 345]
| |
Een dwazerik die niets in zijnen geest
En draagt noch in zijn hert, noch ooit
Hem omgekeerd heeft om 't verleden te
Bezien.
Hij liet er ook de toon horen die reeds geklonken had in zijn voordracht in de ‘Kring der Jongelingen’ en die onder zijn leiding steeds luider zal klinken in de Vlagge: ‘De vrijmetselaarslogiën van Brussel hebben order gegeven van overal in de Vlaamsche Beweging te springen en te geleiden.’ Pas in september van dat jaar zou hij de opdracht krijgen en aanvaarden om de verantwoordelijke persoon voor het tijdschrift te zijn. Maar toch schrijft hij reeds de inleiding voor de tweede aflevering van die jaargang (half-Oest 1877). Was het misschien reeds dat feit dat hij bedoelde, toen hij op 22 maart 1877 schreef aan Van Hee: ‘Te Paschen komt uit mijn redevoeringe en inschrijvinge voor mijn tijdschrift.’ Wat er ook van zij, in deze aflevering valt reeds duidelijk de richting waar te nemen welke ‘De Vlaamsche Vlagge’ onder Verriest volgen zal: 1) De Vlag is niet tegen de overheid: ‘Ook zeggen wij dat wij willen en moeten gehoorzamen aan alle “reglementen” van kollegiën, enz. mits de uitnemingen die in de cathechismus staan, maar wij zeggen ook dat het jammer is, bitterlijk jammer, dat vele van de reglementen noodig zijn in Vlaanderen, en dat wij zullen doen al wat wij kunnen om de veranderinge mogelijk te maken.’ En 2) ‘Ik geve U dezen raad: “En strijd niet om te bewijzen dat de Vlag tegen geen Overheid en is, maar vraagt overal hetgene de Vlag schrijft waar is ofte niet”’. Deze tweede wenk wordt gegeven door Verriest, maar met een andere deknaam, in aansluiting bij zijn inleidend woord. Deze aflevering bevat tien bijdragen van Verriest, waaronder | |
[pagina 346]
| |
zijn twee bekende gedichten ‘Morgenwinden’ en ‘Avondstilte’. Aan te merken valt dat hij zijn gedichten met de beginletters van zijn naam ondertekende en voor zijn andere bijdragen steeds afwisselende deknamen gebruikte. Begrijpelijk is dat wel. Hugo Verriest zelf heeft er, zonder omwegen, de reden voor opgegeven in de zesde van zijn ophefmakende reeks brieven in de Vlagge van 1885: ‘Wij en teekenen niet omdat wij onze wet en onze tribunalen niet betrouwen’. In deze aflevering heeft Verriest ook een van de geestigste artikeltjes geschreven die ‘De Vlagge’ ooit kreeg. ‘Aardig’ heet het. Het is een zeer fijne satire op de verfransingswoede die iedereen in Vlaanderen had aangegrepen. Verriest tekende: ‘Aardigaard’. De komst van Hugo Verriest als titulaire en werkelijke baas van het tijdschrift was reeds voorop geboodschapt door zijn toonaangevende bijdragen. De 3de aflevering van 1877 zou de Verriestse richting bevestigen. Het inleidend woord bestaat uit een bloemlezing van de gunstige beoordelingen welke de ‘Vlaamsche Vlagge’ in de pers begroeten. Zelfs ‘Le Bien Public’ spreekt ‘met veel lof van het Vlaamsche studentenvolk’. Ook het oordeel van het Davidsfonds wordt ingeroepen en daar dit organimse met zijn begrijpelijke kalmte de raad geeft ‘voorzichtig’ te zijn, wordt dit eerbiedwaardige woord in vette letters overgedrukt. Die ‘Inleiding’ is een kostbare illustratie van de taktiek van Hugo Verriest. Hij zelf, in zijn persoonlijk optreden, was geen ruitenbreker. Daar was hij te hoffelijk en ook te geestig voor. Dat de studenten hevig aan 't spartelen waren, kon hij begrijpen, - en hij koos hun verdediging, zelfs indien hij in de grond van zijn opinie dacht dat zij het een beetje te bont maakten. Maar nu was hij de verantwoordelijke leider van een studententijdschrift. Hij had het zien opkomen in een tijd toen alles op de wereld tegen de studenten scheen samen te spannen; hij | |
[pagina 347]
| |
had de Blauwvoeterie zien stormen en hij had ze meegeleefd, zo direkt en zo innig als iemand ze maar kon meeleven die er niet als student instond. Hij was de professor die opvoedde, leiding gaf, met een woord ‘kulturele arbeid’ verrichtte onder de jeugd en in die kulturele arbeid de Vlaamse aard van zijn studenten begreep. Hij wist, uit persoonlijke ondervinding, dat het gemakkelijker is rond een berg te gaan dan er door te boren. En daarbij, was hij zelf geen professor, was hij zelf geen deel van die overheid die bestormd werd en tegenstormde? De Vlagge had de wilde adem van Rodenbach gevoeld. Dat was geen kwaad, dat was een doodeenvoudige weergalm van de Blauwvoeterie onder superior Delbar. Maar de professor Verriest, die het kon verdragen van Rodenbach en de andere dappere vlaggezwaaiers, kon het zelf niet doen. Noch uit temperament, noch uit taktiek. En zo lezen wij in een notaboekje van hem, dat een klein etiketje draagt met een opschrift ‘ontlettingen of aanteekeningen’, enige regels waarin hij de richting van de Vlagge heeft samengevat: ‘De Vlagge en mag tegen de overheid niet werken: heur macht moet hierin bestaan dat zij altijd voortdoet zonder voor de tegenkantinge bezorgd te zijn en zonder derachter te loopen. Driften doen ontstaan zoodanig dat z'in volle doeninge zijn eer dat de tegenstrevers der op peizen en dat alles gedaan is zonder dat zi het weten: we moeten uit hun dommigheid weten voordeel te trekken’. Verriest door Verriest zelf getekend! Niet tegen de overheid werken, - gebaren dat men de woede van de overheid niet weet. Dat is de Verriest die schreef aan Van Hee: ‘Zoo spreken wij met de overheid en de overheid handelt, boven ons hoofd, met de overheid en wij gebaren dat wij het niet en weten en dat wij stom en blind zijn.’ Verriest had gezien dat het de enige metode was die slagen | |
[pagina 348]
| |
kon. Hij was er wel bij gevaren te Roeselare. Hij paste ze toe op de Vlagge. Niet tegen de overheid? Maar de voorschriften van de overheid toepassen op de overheid zelf, - de woorden en werken van de overheid laten blijken uit het gedrag van de Vlagge; de algemene uitspraken van de geestelijke overheid toepassen op het biezonder geval van de Vlagge en besluiten: ‘Ziet gij wel, wij zijn ten volle akkoord en wie durft er zeggen dat wij tegen de overheid handelen?’ In de septemberaflevering van de Vlagge 1877 wordt een uittreksel overgedrukt van de bulle van Paus Alexander IV aan de Gentenaars, ‘ten voordeele van het gebruik der vlaamsche talen in de rechterlijke zaken’. Dat was wel zeshonderd jaar oud, maar 't was toch de stem van de Paus die erin weerklonk Ga naar voetnoot1. Voortaan zult gij in de ‘Vlaamsche Vlagge’ de gunstige of aanmoedigende woorden kunnen lezen die, hoe onrechtstreeks ook, erbij kunnen worden gehaald als een brevet van goed gedrag voor het tijdschrift: de goedkeuring van Gezelles ‘Dichtoefeningen’ door de bisschop van Brugge, de goedkeuring van de letteroefeningen van Sint-Truiden door de bisschop van Luik, de goedkeuring van ‘Rond den Heerd’, enz., enz. Daar was in de Vlagge (IV-I) een artikel verschenen, ‘Chris- | |
[pagina 349]
| |
ten en Heidensch’. Daarin werd voorgesteld als klassieke auteurs meer kristelijke en minder heidense schrijvers te gebruiken, Hugo Verriest schrijft nadien in een klein stukje dat dit artikel verbittering heeft verwekt bij hen die ‘de Vlagge alleenlijk lezen om te zoeken wat zij gaan kwalijk uitleggen’. En hij profiteert van de gelegenheid om het oordeel aan te halen van Chrysostomus, Hiëronymus, Augustinus, Gregorius en Pius IX. De kerkvaders aan de zijde van de Vlagge. Deze intellektuele sport beoefende Verriest zo graag. Hij was te verstandig om zich in te beelden dat daardoor de mensen van het slag van kanunnik Delbar tot een gezondere opvatting zouden komen. Maar het was toch een troef voor de openbare mening en maakte het de overheid heel wat lastiger om openlijk en ruw in te grijpen. Voorzichtig zijn, - maar geen voorzichtigheid die de handeling uitsluit. Wat heeft dat woord ‘voorzichtigheid’ op onze dagen een slechte klank gekregen. Zoveel passiviteit zonder reaktie, zoveel gemis aan durfkracht en daad heeft in Vlaanderen het etiket ‘voorzichtig zijn’ opgeplakt. Het voorzichtig-zijn van Verriest moet dan ook in zeer relatieve zin worden begrepen. Ook te Roeselare was hij voorzichtig geweest, maar uit zijn brieven is duidelijk gebleken hoe hij de voorzichtigheid verstond. Hij zelf trouwens heeft een zeer gevatte bespiegeling over dit woordje geschreven in de Vlagge. ‘Daar zijn menschen - zij zijn voorzichtig - die nooit van hun leven en zullen missen. Zij en zullen niet dolen, zij en peizen niet. Dat hetgene zij peisden eens valsch ware! 't Kan toch gebeuren. Maar dat ware nog 't minste. Als men iets peist - hoe voorzichtig men ook zij - zou men eens kunnen zijn gedacht zeggen. | |
[pagina 350]
| |
En dat is gevaarlijk. Dat gedacht en zou waarschijnlijk 't gedacht van iedereen niet zijn. En peist op de gevolgen. ja, - maar - wat doen zij met hun verstand? Zij peizen 't gedacht van een ander - voorzichtig - als zij wel weten wie die ander is, en met wien hij goed vriend is. Zij en zullen niet gecompromitteerd zijn! Want zij weten hoe men spreken moet. En 't is daarin eigenlijk, dat hunne groote voorzichtigheid bestaat. ... Maar hun werken? Zij zien alle werken na Men trekt, men steekt, men zweet en men blaast. Zij staan der bij. Van als de wagen voortgaat, zij zullen helpen. En in een twee drij, staan zij aan 't hoofd van de bende die den wagen in gang gezet heeft. Zijn zij niet voorzichtig? Ja, maar de wagen is te diepe in de modder gezonken, of hij is te zwaar, of de wielen breken. De voorzichtige mensch heeft er bij gestaan. Hij heeft wel gezien dat de wagen niet en roerde! Ja, had hij een gedacht gehad, of had hij 't gedacht van een andere durven zeggen, hij wist van te voren dat het niet en ging gaan en ook men was te overdreven.’ Ga naar voetnoot1 Is dat niet wat in onze tijd onder het woordje ‘voorzichtig’ wordt begrepen? Maar is het ook niet zonneklaar dat een dergelijk begrip niet met Verriests gedragingen overeen te brengen is? Had hij de richting niet reeds van den beginne af duidelijk | |
[pagina 351]
| |
gemaakt toen hij schreef: ‘En strijd niet om te bewijzen dat de Vlagge tegen de overheid is, maar vraagt overal of hetgene de Vlagge schrijft waar is ofte niet.’ Dat is steeds het grote strijdargument geweest van Verriest. Zijn taktische handelwijze hebben wij hierboven nader toegelicht, maar zijn strijdargument was: waarheid. ‘Onze Vlagge voert door Vlaanderen haar schoon treffelijk, edel en groot christen gedacht. Zij vaart ten strijde voor iets. Waarvoor? Voor de waarheid. Voor de waarheid in ons christen zijn - overal. Voor de waarheid in ons vlaamsch zijn - overal. Voor de waarheid in letterkunde, waarheid in kunste, waarheid in tale: voor de waarheid in één woord waar zij ook zijn moge!’ Ga naar voetnoot2 Dat was de grondslag geweest van de Roeselaarse Blauwvoeterie; het onderwijs en het woord van Verriest trachtte die driedubbele waarheid te omvatten, en dit complex van mens, kristen, Vlaming, dit complex van opvattingen over kunst, taal, opvoeding berustend op het wezen, op de aard van de mens, deed superior Delbar uitroepen dat er ‘une école dans l'école’ bestond. Die lijn wilde Hugo Verriest logisch voorttrekken in de ‘Vlaamsche Vlagge’. En van het ogenblik dat Verriest in de keuken van de Vlagge stond, was dit ook merkbaar. De Vlagge was voor het eerst opgestoken in de stormwind. Zij was gezwaaid door kerels en klauwaerts; de ziel van de vaderen had er luide gesproken. De wilde lyriek van Rodenbach had er haar echo laten horen. De jaren 77 en 78 waren overgangsjaren naar een kalmere periode. Gedurende die twee jaar had Verriest | |
[pagina 352]
| |
er een zakelijke en zeer eigenaardige polemiek in ere gehouden. Een voorbeeld van argumentering was het geweest: geestig en beknopt zonder iemand te kwetsen maar toch met speldeprikjes op de gevoelige plaats. Van dan af is de medewerking van Hugo Verriest bijna uitsluitend gewijd aan bijdragen over kunst, - en, bewijs van zijn invloed, ook andere medewerkers sloegen hetzelfde spoor in. Die artikelen over kunst in de Vlagge vallen samen met het principaalschap van Hugo Verriest te Ieper. Bij het ontleden van Verriests werk zullen wij gelegenheid hebben er nader mee kennis te maken. Hier mag toch echter reeds gezegd worden hoe klaar en levendig deze leergang in de estetiek was en hoe schitterend Verriest er zijn ‘Waarheid in letterkunde, waarheid in kunst’ heeft toegepast. Het zijn geen losse artikels; het is, volgens de Vlagge zelf, ‘een boek’ dat als titel draagt: ‘Vlaamsche studiën over Kunst’. Dit boek is nooit verschenen; het is het verschijnen waard.
Was het Verriest niet die, jaren tevoren, in zijn rede in de ‘Kring der Jongelingen’ gezegd had: ‘Die tegen het vlaamsch is en Vlaanderen tegenwerkt, werkt tegen godsdienst, voor ongeloof en Liberalen.’ Dat was nu nog aktueler geworden: de schoolstrijd was losgebroken in al zijn heftigheid en zijn dwingelandij en Verriest had er, als principaal te Ieper, de gevolgen van ondervonden. De anti-geuzentoon klinkt dan ook aanhoudend uit ‘De Vlagge’ op. Het Willemsfonds krijgt het hard te verduren, de liberale Vlaamse schrijvers worden niet gespaard, de ‘Judasstreken van de Zweep’ worden met misprijzen vernoemd. Als er geklaagd wordt over het ellendige Vlaams van het Beknopt Verslag (voor de gelegenheid Verknopt Beslag geheten), dan | |
[pagina 353]
| |
wordt er in een voetnota op gewezen dat het ‘immers de vrijmetser Julius van Thielt, alias Hoste, uit de Zweep van Brussel’ is, die aan 't hoofd staat van de Vlaamse uitgave. Er werd aan herinnerd zonder verflauwen dat de loge 't wachtwoord had gegeven: ‘Il faut s'emparer du mouvement flamand.’ En de ‘Vlagge’ tekende erbij aan: ‘Geen kunste! 't er zijn daar in de Logie eenige flamenganten-lawijtmakers, aanveerd, die zeker ievers meê b. v. met vlamingen te luchten met verpieterde ware uit te venten, de vriendschap en de munte van den Grooten-Oosten moeten betalen. 't Is goed te weten met wien men te doen heeft.’ Ga naar voetnoot1 En de datums worden aangegeven waarop de Vlaamse ‘moortelbroerkens’ in de loge werden aanvaard: Peter Benoit, Huberti, Julius Hoste, Theophiel Coopman, Emmanuel Hiel. Klokke Roeland wordt geklept over de bedreigde godsdienst. Maar dat al is geen loutere anti-geuzerij uit plezier. Voorzeker, de hatelijkheid van het liberale regime werd hartgrondig verfoeid, maar Verriest vond, in het verwijzen naar de liefhebberij-met-het-Vlaams van de geuzen, een troefkaart voor zijn spel. Hij kon de loge uitspelen tegen de overheid die een machtselement miskende dat door de vijanden van de godsdienst met aandacht was nagegaan. En als de ‘Vlagge’ de ‘vrijmetselaar Julius van Thielt, alias Hoste’ heeft naar de oren getast met zijn ‘hoogdravend, officieel gerâbraaksel, op zijn hedendaagsch Willemsfonds’, dan wordt, met hetzelfde protesterende mondvol, de(n) ‘grooten, eersten omzendbrief der Bisschoppen’ vermeld waarvan de Vlaamse vertaling ‘stram-stijf en in 't geheele niet vatbaar, voor den komenden en den gaanden man’ wordt genoemd, en moet het jezuïetenkollege van St.-Barbara te Gent het ontgelden om de franskiljonnerij van de eerwaarde paters. Met dit alles was er een kalmer toon gekomen in de ‘Vlagge’. | |
[pagina 354]
| |
En ook Verriest zag het in, hoewel hij, onbewust misschien, er de aanleiding toe had gegeven. Hij tracht onmiddellijk te reageren en opent de zesde jaargang met een inleidend woord over ‘Storm en Stilte’. Storm is gevaarlijk, maar nog veel gevaarlijker is de stilte ‘als niets en roert, als in het hert geen vlaamsche liefde en brandt, als in den geest geen vlaamsch gedacht en werkt, als de hand dood hangt met haar werk... Die stilte vragen zij (die tegen 't vlaamsch zijn); die stilte is het eenige doel van hun woord en werk.’ En de samenvatting: ‘Wij en begeren geen storm, wij vreezen de stilte.’ Maar de last van zijn taak drukte zwaar op Hugo Verriest. In zijn kollege te Ieper had hij de handen vol en de financiële zorg die woog op hem, knakte zijn gezondheid. Een mens zoals hij kan met geestig woord het hoofd bieden aan de grootste verdrietigheden vanwege overheid en tegenstrevers, maar zinkt ineen voor een onbetaalde rekening. Hij bleef meeijveren, jaren aaneen, aan de Vlagge, hij bleef nog de leider met de raad: maar in de keuken van het tijdschrift had hij de plaats geruimd. Hij voelde er zich trouwens eenzamer; in 1880 verscheen de derde aflevering van het tijdschrift met een rouwband: Albrecht Rodenbach was gestorven. Verriest had zijn geestelijk kind gesterkt en getroost in de laatste levensdagen, gans Vlaanderen was bij de begrafenis vertegenwoordigd. Superior Delbar voelde zich niet ontwapend vóór de dood: het Klein Seminarie was niet aan het graf van zijn geniale oud-student. Hugo Verriest verloor met Rodenbach de meest bezielde van zijn medewerkers voor de Vlagge; in 1881 verliet Amaat Vyncke zijn kapelaanschap te Dadizele: de Ratte moest ruimte hebben en trad in het noviciaat der Witte Paters, wachtkamer voor het missieleven. De staf van de Vlagge was weg. Eerw. Heer De | |
[pagina 355]
| |
Monie, oud-kollega van Verriest en toentertijde onderpastoor te Brugge, sprong in de bres. Voor Hugo Verriest is het hoofdkapittel van zijn leiderschap in de ‘Vlaamsche Vlagge’ afgesloten. Het geeft aan zijn nagedachtenis recht op erkentelijkheid van al degenen die weten dat de heropleving van Vlaanderen uit het studentengeslacht is gegroeid dat, geleid en geraden door Verriest, de weg heeft schoon gemaakt naar het eigen leven. Als dokument van de tijd is de ‘Vlaamsche Vlagge’ enig. En enig ook is het voorbeeld van de professor die de verantwoordelijkheid op zich nam van een studententijdschrift dat op eigen kracht de strijd had aangevat tegen regime en tegen overheid en de poging tot ontvoogding van een jeugdig geslacht in het licht wist te zetten van de kultuur van Vlaanderen. |
|