Verzameld werk 4
(1959)–Filip de Pillecyn– Auteursrechtelijk beschermdIntermezzoDe ‘Almanak voor de Leerende Jeugd van Vlaanderen’ was met geestdrift begroet. De beweging ging vooruit. Een almanak voldeed niet meer aan de behoeften, er moest een tijdschrift komen: 't gebeurde. En met het paasverlof 1875 werd de eerste aflevering van de ‘Vlaamsche Vlagge’ de Vlaamse wereld ingezonden. Die eerste aflevering bevatte de programmarede van Verriest, uitgesproken in de ‘Westvlaamse Bond’; Vyncke, ‘ratte Vyncke’, stond aan 't hoofd van de financies en Zeger Malfait belastte zich met het inzamelen van kopij. In de tweede aflevering van de tweede jaargang verscheen de voordracht door Verriest gehouden in de ‘Kring der Jongelingen’. De ‘West-Vlaamsche Gilde’ (latere benaming voor ‘West-Vlaamsche Gebroeders’) had de zaak in handen. Maar moeilijkheden van allerlei aard rezen op, tot men in september 1877 maar één enkele uitweg zag: Hugo Verriest. | |
[pagina 334]
| |
Het volgende voorstel werd door de vlaggemannen goedgekeurd: ‘Indien de E. H. Verriest alles wil op zich nemen: - opstel, schuld, boekerij - de gilde te ontbinden; indien de E. H. Verriest weigert, de zaken in eene toekomende vergadering te vereffenen.’ Bij briefkaart, gedagtekend: Kortrijk, 6 Sept. 1877, ‘aanveerdt’ Hugo Verriest. En in het vlaggenummer van 20 september verscheen een ‘Belangrijk Bericht’, dat klinkt als een zucht van verlichting: ‘God zij gedankt, zooals wij het verhoopt en voorzien hadden, de “Vlaamsche Vlagge” is gelukkig en gave en gezond tot het einde van haren derden jaargang gekomen.’ Hugo Verriest had ‘De Vlaamsche Vlagge’ gered, die zo'n heerlijke brok leven betekent uit de lastige strijd van onze Vlaamse studenten. Hij nam er de last en de verdrietigheden van op zich en ook de schulden. Pas nadien werd hij principaal te Ieper. Hij bleef de ‘Vlagge’ leiden. Een principaal die de redaktie waarneemt van een studententijdschrift, zó dat het tijdschrift van en voor studenten blijft en met eerbiedige koppigheid de eigen overheden terechtwijst. Daar zijn er zoveel in Vlaanderen, priesters en leken, die heel wat minder voor Vlaanderen hebben gewaagd en van uit de hoogte van hun principiële ‘vierkantigheid’ op de oude pastoor hebben neergezien. Verriest van de Blauwvoeterie. Verriest van de Vlagge. Dat zijn titels die klinken en de erkentelijkheid van Vlaanderen waard zijn.
In die vakantie van het jaar 1877 hield hij te Brugge, in de ‘Gilde van Sinte-Lutgard’, zijn bekende voordracht over ‘Vaderlandsliefde’: ‘De mensch bestaat uit lichaam, en uit ziele die | |
[pagina 335]
| |
peist en gevoelt in geest en hert. Lichaam, Geest en Hert hebben hun Vaderland.’ Een ontwikkeling van de gekende maar uit het oog verloren waarheid, van zijn geliefkoosde en steeds herhaalde teorie over het groeien en ontwikkelen van het wezen volgens eigen aard en eis van de natuurlijke omgeving, met het besluit: ‘Bij ons zijn vele dingen fransch geworden, maar, God zij gedankt, de grond van het herte is nog goed. Een deel van mij is fransch; nagel en vinger, hand en beenen en ook wel een hoek en kant van geest en hert. Wij zijn alzoo - vergeeft mij die vergelijkenis, wij zijn een soort van aardige gedaanten: Wij kunnen nog wel iets van de oude leeuwen hebben; het oude leeuwenhert; maar die leeuwen hebben hondesteerten, peerdemanen, vogelpootjes, en een gezicht dat ik niet noemen durf, maar dat alles namaakt. Die leeuwen zijn preusch met al die schoone vreemde veranderingen. Zij steken kop en poot uit en zijn hooveerdig en bewonderen. Als ik in de spiegel van mijn gedacht mij alzoo bezie: ik ben beschaamd.’ Ga naar voetnoot1 |
|