Hoevele geestelijke waarden kent gij zo onder de groten van deze tijd van dit land?
Ik heb dikwijls gedacht, toen de officiëlen Sint-Franciskus herdachten: kwaamt gij nu toch eens weer met uw broeder Wolf en uw zuster Armoe, en gij gingt vooraan zitten en drongt met uw ruige pij tussen het pelswerk van de dames en met uw levensdaad tussen de daadloosheid van uw officiële vereerders. Waar bleef de fraze van de hulde? Waar bleef de leugen van de hulde? Waar bleef de gemeenschap tussen uw werkelijkheid die van Kristus is en hun dagelijks werk dat niet buiten deze wereld durft te gaan?
En nu vraag ik: monster ze te zamen, in hun schoonste staatsie en met hun beste argumenten, al wat klinkt in dit land, wat over het lot van duizenden beslist, brood geeft of brood rooft, de kultuur in banken koncentreert en de ziel van het volk doet ritmeren op de golvingen van de wisselkoers. Zet ze allemaal te zamen, onze glories van nu, de welgedane en welgezinde, de tevredenen over zichzelf en de mistevredenen over Vlaanderen, en laat Bermijn in hun midden vooruittreden, met zijn groene, uitgerafelde singel, met zijn zwart-ijzeren bril, met zijn grote handen waar het reuma zijn knopen heeft ingelegd.
Wat is werkelijke glorie, werkelijke schoonheid, werkelijkheid?
Het Kristi-kruis of de dekoratie?
Daarom is het weldoende dat Vlaanderen in dit reusachtige zandgraf dat Mongolië heet zijn Bermijn terugzoekt en aan hem zijn ziel warmen en sterken gaat. Want Bermijn, dat is de schone, Vlaamse werkelijkheid.
De ontzaglijkheid van het offer, in de gebieden die kolonies heten, moet worden opgeroepen voor de ogen van ons volk, dat dagelijks dichter wordt gebracht tot de ‘koloniale waarden’.