digheid. En de bitterheid, Paul, is ook begrijpelijk maar zij mag niet de inhoud van uw leven zijn.
De meester zweeg. Het was alsof hij door zijn eigen woorden teruggebracht werd naar een tijd waarop het leven hem genadig was geweest. Paul luisterde, eerbiedig en ontroerd.
- Wij moeten het leven aanvaarden. Het leven zoals het is, meestal anders dan wij hadden gedroomd, maar toch met zoveel rijke gaven. Ik heb deze laatste dagen dikwijls mijn leven overschouwd, vanaf de jaren die ik mij kan herinneren. Er is zoveel geluk in geweest, en de herinnering aan het geluk dat voorbij is kan pijn doen in die ogenblikken waarop de mens naakt staat te midden het puin van zijn bestaan. Maar als de berusting gekomen is, kunt gij het voorbije geluk opnieuw beleven, want het is een blijvend bezit.
Hij had de ogen gesloten. In het tuintje klonk het schelle getjink van een merel. De wereld was zo innig in dit afscheid van het licht. Het was alsof de wijding van dit uur het arme keukentje omvatte met zijn reuk van ziekte en armoe.
- Paul, gij hebt nog een heel leven voor u. Neem het niet weigerachtig aan, maar aanvaard het zoals het is. Wat gij in u hebt, kan u niemand ontnemen en onthoud het: het geluk komt niet van de mensen. Als gij wilt, kan niemand u blijvend ongelukkig maken tenzij gij zelf.
Mijn oude meester, dacht Paul met een krop in de keel. Zijn laatste troost is dat zijn vrouw pensioen zal hebben als hij gestorven is. Er was opstandigheid in hem.
- Er is zoveel dat wij niet kunnen aanvaarden, zei hij.
De meester dacht na. Weer was het alsof hij in de verte waarin hij staarde, vele dingen zag.
- Paul, gij zijt nog te jong om de som van het leven op te maken. Het kan vol onverwacht geluk zijn. Hij zweeg, er kwam iets als een glimlach over zijn lippen: ik heb een schoon leven