- Ge ziet er goed uit, mijnheer Paul, 't is toch Paul, niet waar.
- Ge ziet er ook goed uit, zei Paul.
Het was of de onderpastoor onthutst was door dat antwoord. Het bracht hem weg van zijn goed overlegde toespraak. Hij trachtte te glimlachen.
- Dat gaat nogal, zei hij.
Maar de tijden waren moeilijk, de mensen waren gelijk veranderd na deze oorlog. Vooral de jeugd, die was alleen uit op dans en plezier en met de meisjes was het niet beter gesteld dan met de jongens. Het was een moeilijke parochie geworden.
Paul luisterde naar het platte Waaslands van de onderpastoor. Zou hij in dat taaltje ook zijn preek houden?
- Ja, een oorlog is steeds slecht in zijn gevolgen, meende hij.
- Dat zegt ge wel, knikte de onderpastoor.
Hij nam zijn glas op. ‘Santé,’ zei hij.
Zou hij nu al uitgepraat zijn, dacht Paul.
De onderpastoor proefde met zijn tong de porto van zijn lip.
- En zijt ge 't al gewoon thuis, vroeg hij.
- Wel ja, zei Paul, maar ik kan moeilijk wennen aan die nieuwe meubels, ik was met die oude, soliede meubels opgegroeid.
- Het zijn toch schone meubels, meende de onderpastoor, en dure ook zoudt ge zeggen.
Het was Paul of hij een bittere smaak in de mond kreeg.
- Gij hebt de oude zien kapot slaan, gij moet weten welke van beide de schoonste waren.
De onderpastoor schrok even op.
Ja, dat waren allemaal verdrietige zaken geweest, maar dat was nu, Goddank, voorbij. Het werd tijd dat er meer vrede in de harten kwam. Hij dronk een slokje van zijn porto.
- Het schijnt niet zo verdrietig te zijn geweest, zei Paul, vermits gij er zoveel plezier bij hadt.