vreugde van zijn ogen. Zo blond kwamen keel en dijen uit het sterke rood, en zo innig stonden haar ogen in het gelaat; en hij knielde neer en omvatte haar dijen.
Toen zei hij, en hij dwong zich tot spreken:
- De morgen is vijandig op het water, er zal geen licht zijn vooraleer de zon de mist heeft opgezogen. En het is koud.
Hij legde vuur aan en toen de vlammen hun gloed zonden door de kamer doofde hij het licht. En zij stonden, elkaar omvattend, en staarden in het vuur. Hij nam haar mantel af. Rozig in de schijn der vlammen waren haar armen en schouders en de hoge dijen. En haar ogen glansden. Eng omvatte het rode weefsel de schuchter getekende heupen en de pas ontloken borsten.
Hij staarde haar aan alsof hij niet geloven kon dat dit geluk het zijne was, levend tussen schuchterheid en verlangen. Zo stonden zij sprakeloos naast elkaar, alsof zij luisterden naar de woorden die zij hoorden in zichzelf.
Dan gleden zijn kussen over haar armen, haar schouders, haar mond.
- Ik zal nooit meer kunnen buiten u, zei hij.
- Gij zult niet meer moeten buiten mij, glimlachte zij, want ik zal alles voor u zijn.
En toen dacht de veerman aan de heer de Hovel, het grote witte huis, en aan de veerman die zijn vader was geweest.
- En de zomer is haast voorbij, sprak hij. Dan komt de herfst en de winter en wat nu in ons is, kan zijn als de vergankelijkheid van de seizoenen.
Maar zij schudde het hoofd en kuste hem, want zij was jong en geloofde in de onsterfelijkheid van de liefde.
Het schemerde en de meid Anne-Marie zat te kijken naar de beeltenis van onze goede keizerin Maria-Theresia. Zij zat lang te peinzen en luisterde verstrooid naar de laatste geruchten van de dag, en toen die weggestorven waren in het onbestemde en