| |
| |
| |
VII
Er was een brief gekomen van tante Henriette. Zij schreef alsof zij ontroostbaar was over het gemis van haar pleegkind Leda die zij, volgens de brief, als haar eigen kind beschouwde. Zij wilde de rechten van het vaderlijk huis niet weerstreven maar kon toch niet volledig afstand doen van een gezelschap dat sedert zoveel jaren een gewoonte in haar leven was geworden. Voor een week maar verlangde zij haar bezoek. Nu vooral dat de hoofdstad door velen verlaten was voor de landelijke geneugten van de zomer, voelde zij zich eenzaam. Zij zong de lof van ‘les frais bocages’ en het had er de schijn van dat zij door hogere machten van deze frisse wellust in de dorre stad weerhouden werd.
De heer de Hovel las de brief met een schalkse glimlach. ‘Les frais bocages,’ zei hij, ‘Puræ rivus aquæ silvaque jugerum paucorum’, een helder beekje en een bosje, enige bunders groot - neen, Henriette voelt niets voor de lyriek van Horatius, en die verzuchting naar de landelijke schoonheid behoort tot de poëtische retoriek. Zij ziet liever een boom op het toneel dan in het veld en de salonlucht is haar aangenamer dan de geur van het open land.
Hij zag het verveelde gezicht van zijn dochter.
- Ik wil niet terug naar de stad, zei ze, nu alles hier in bloei staat en iedere dag een geschenk van de hemel is.
Hij knikte begrijpend.
| |
| |
- Voor enkele dagen maar, antwoordde hij. Zij is goed voor ons geweest en wij moeten haar dat klein pleziertje gunnen. Als gij terugkomt zal u alles nog veel schoner toeschijnen.
Zij ging het huis uit met de bruine jachthond Pollux. Telkens als zij bleef staan hield die zijn goedige, melancholieke ogen op haar gevestigd. Wat zou zo'n dier denken, dacht zij, en zij hurkte neer naast hem en hij streek met zijn lange, zijzachte oor tegen haar wang. In haar doelloze wandeling kwam zij op de dijk en verderop zag zij de veerman die van de overkant terugroeide. Die werd nooit gestoord door de drukte van de stad.
Zij wandelde de dijk langs. Hij was zijn huisje binnen gegaan; hij zag haar door het raam en nog voor zij aan de deur klopte stond hij buiten bij haar.
- Ik ga morgen weg, naar de stad, naar tante Henriette, zei ze.
Hij keek haar aan; het was alsof onwil op haar gezicht te lezen stond. En daar hij niet antwoordde:
- Ik kom goedendag zeggen.
Zij keerde zich om en hoorde zijn groet toen zij heenging.
Hij zag haar rijzige gestalte verdwijnen naar de olmendreef toe. Hoe blond en zonnig was heur haar en hoe trots droeg zij haar hoofd. Dat is er geen die wild wordt bij een weerlicht, dacht hij.
En daar op de overkant op hem geroepen werd, maakte hij de boot los. Zij keek om, maar zag hem niet meer. Onder de hoge olmen ging zij verder, de hond Pollux achter haar.
Vol loslippigheid begroette haar tante Henriette. Zij was een dame die haar vijfenveertig jaar droeg met bevalligheid en niets ongebruikt liet om de sleet der jaren tegen te gaan. Haar gezet en mooi figuur was sierlijk in de wijduitzettende rok en het keurslijf dat voordeel bracht aan haar welige boezem.
| |
| |
Haar nieuwsgierigheid naar de gezondheid van haar broeder en de staat van haar vaderlijk huis was spoedig bevredigd. En toen zij deze plicht van beleefdheid had gekweten, weidde zij uit met driftige belangstelling over wat haar eigen leven vulde. De volgende avond was een klein maar, naar haar eigen woord, uitgelezen gezelschap bij haar te gast.
Zij zaten onder het licht dat in flonkering van regenboogkleuren weerkaatst werd in de kristallen sieraden van de kroonluchter. Daar waren een paar hoge ambtenaars van de kanselarij die collega's waren geweest van haar man zaliger, een paar officieren van het keizerlijke regiment der huzaren, en dames die de officieren gezelschap hielden, en daar was monsieur Grandjean en madame Valérie, die sedert korte tijd in de kringen van de hoofdstad waren opgedaagd. Gezeten tussen een beminnelijke oude heer met sierlijk gekrulde pruik en een ritmeester der keizerlijke huzaren, die van Calcken heette, hoorde Leda het nieuws over het leven in de hoofdstad dat weinig bewogen was in de ingeslapenheid van het seizoen. Er werd veel met halve woorden gesproken en de oogopslag zegde wat de woorden lieten vermoeden. Vooral de beide oude heren en tante Henriette wijdden zich aan dergelijke gesprekken. De ritmeester was eerder zwijgzaam; hij had een ernstig en voornaam gelaat en zijn beminnelijkheid tegenover zijn disgenoten was oprecht en zonder gezochtheid.
De donkere Hongaarse wijn had het gesprek losser gemaakt en monsieur Grandjean die hem zeer scheen te waarderen, genoot de gunst der attentie van tante Henriette. Bij het voordelige licht der kaarsen, met de lichte blos der opwinding, was een naglans van tanende schoonheid over haar gelaat gekomen. En de vreugde bekoorlijk te zijn en de blik der mannen naar zich toe te trekken, deed haar ogen glanzen. Toen zij, na het opheffen der tafel de verpozing van het kaartspel zochten, zat zij gelukkig met de twee oude heren en monsieur Grandjean en verloor, in ver- | |
| |
strooid welbehagen, een paar kroonstukken die monsieur met nonchalant gebaar in ontvangst nam.
Madame Valérie die met Leda en de beide officieren de tweede kaarttafel uitmaakte, had een behoedzaam zwijgen bewaard. Zij had een fijngesneden, hartstochtelijk gelaat waarin de violetkleurige ogen een zonderling wisselend licht brachten. Zij was gekleed met die sobere kunst van vrouwen die weten wat aan hun lichaam past en haar blik droeg zonder schuchterheid de blikken van haar kaartgenoten. De officier die met haar de partij speelde, zag af en toe met bewondering naar haar verzorgde, bekoorlijke figuur en vergat daarbij op te merken met welke behendige routine zij met de kaarten omging.
Ritmeester van Calcken richtte zijn peinzende ogen naar de twee vrouwen. Hoe tegengestelde vormen de schoonheid kan aannemen. De blonde, nog kinderlijke frisheid en de schoonheid die door het leven het geluk der zinnen heeft gekend. En toen zij afscheid namen, zag hij diep in de klare ogen van Leda en een glimlach die weemoedig was kwam over zijn gelaat.
Tante Henriette was opgetogen over haar avond.
- En wat is uw indruk over monsieur Grandjean, vroeg zij.
Leda herinnerde zich een opgeschoten man met zwart haar en zwarte ogen die zowat vijfendertig jaar oud kon zijn. Meer kon zij er niet over zeggen.
- Ik heb nog nooit iemand zo behendig met de kaart weten omgaan, zei tante Henriette. En hij is zo vriendelijk, er is zo iets caressant in zijn ogen en in zijn manieren.
Zij zweeg en dacht een ogenblik na over de veroverende kwaliteiten van monsieur Grandjean.
- En wat denkt gij over Ritmeester van Calcken, vroeg zij.
- Het is een voorkomend mens die het u niet lastig maakt met overdreven attenties, antwoordde Leda.
Tante Henriette scheen maar half voldaan.
- Hij zal carrière maken indien hij zich behoorlijk in de | |
| |
kanselarij wil laten inburgeren, zei ze. Dat is voordeliger en rustiger dan het soldatenleven.
Dan zag zij op het kartel dat het laat in de avond was en zij geeuwde onderdrukt.
- Tijd om naar bed te gaan, sprak zij.
De beide officieren gaven madame Valérie gezelschap tot aan haar kamers. Het was een lichte nacht en vanuit de lanen kwam de geur der bomen tot in de straten.
- Kent gij die madame Valérie, vroeg de jongere officier aan de ritmeester, zij scheen vertrouwd met de kaart, meer dan ik bij een vrouw ooit heb gezien. En hebt gij bemerkt welke ogen zij heeft.
Ritmeester van Calcken glimlachte.
- Zij is nog maar onlangs in Brussel aangekomen en toch heeft zij in sommige kringen een ruime bekendheid. Niemand weet juist te zeggen van waar zij komt maar velen weten waarom zij hier is.
De andere bleef staan.
- Kom, zei hij, 't is te mooi om reeds naar bed te gaan. Laat ons iets gaan drinken.
En zij zaten in een voorname kroeg waar officieren, nietsdoeners en vrouwen bij wijn en likeur de tijd doorbrachten.
- Zo'n heldere brandewijn doet goed na de wijn, zei de jongere officier.
De wijn was uitstekend, antwoordde van Calcken.
Toen zijn gezel het gesprek terugbracht op madame Valérie, legde de ritmeester zijn hand op de arm van de jonge man.
- Een gevaarlijke vrouw, zei hij, vooral voor knapen zoals gij. Men zegt dat zij in de hoge gunst staat van Karel van Lorreinen en dat zeer gestrenge heren van de kanselarij eerbiedig trachten bij haar in 't gevlij te komen. Anders weet men niet veel over haar; maar dat is reeds genoeg. Schoon is zij, een gevaarlijke schoonheid die spoedig naar het hoofd stijgt.
| |
| |
- Een favorite dus, zei de jonge officier alsof hij het heel natuurlijk vond. Hij stond nog in het begin van het leven maar meende dat het paste bij zijn staat een koele ervaring te laten blijken die hij niet bezat. En hij dacht aan de vrouw met de violette ogen; wondere ogen, dacht hij, zoals ik er nog nooit heb gezien.
De ritmeester knikte. Hij liet zijn ogen gaan over het gezelschap wiens luidruchtigheid gedempt scheen door de zwoele nacht. En ook hij dacht aan de vrouw met de zonderlinge schone ogen en wist hoe vrouwen zoals deze gemakkelijk bezit nemen van de zinnen van de man. En verder dacht hij aan het jonge meisje met de heldere ogen, zo blond, zo fris, zo helemaal anders. Maar hij sprak er niet over met zijn vriend.
- Vrouwen zoals madame Valérie, zei hij, brengen geluk aan weinigen en ongeluk aan zeer velen. Zij kunnen een voorspoedige carrière begunstigen zowel in de administratie als in het leger. Maar niet ieder verlangt steun van die zijde.
De jonge officier dacht na. Hij was niet berekenzuchtig van aard en was nog te jong om het spel der zinnen te gebruiken voor zijn ambitie.
- Dat laat ik over aan anderen, antwoordde hij. Ik ben soldaat en wil vooruitkomen door de kwaliteiten van de soldaat. Maar dat belet mij niet madame Valérie een zeer bekoorlijke vrouw te vinden.
Zijn ogen glansden. Is dat van de brandewijn of door madame Valérie, dacht de ritmeester.
- Vriend, zei hij, een vrouw zoals deze is alleen ongevaarlijk voor wie er zijn hart niet bij verliest. En gewoonlijk begint zo iets niet met het hart; maar ook het lichaam kan zo gans worden veroverd dat het leven door een vrouw wordt beheerst.
- Gij spreekt of gij reeds een oud man waart, glimlachte zijn vriend.
| |
| |
- Op dertig jaar kunt ge reeds een groot stuk van het leven in uw bezit hebben, was het antwoord.
En toen zij weggingen in de lauwe nacht waren hun gedachten bij de vrouw.
Er waren bloemen afgegeven van ritmeester van Calcken en monsieur Armand. Tante Henriette was gelukkig om allebei want in de twintig jaar intriges waaraan zij ijverig had meegeholpen was een van haar meestgeliefde bezigheden het makelen van huwelijken. En zij was verliefd geweest op al de jonge mannen die zij bij hun ‘affaire d'amour’ behulpzaam was geweest, met een beschermende, moederlijke verliefdheid. Dezelfde genegenheid had zij voor ritmeester van Calcken die een schone, ernstige man was.
Zij glimlachte over zichzelf toen zij eraan dacht hoe zij haar broer met het nieuws verrassen zou dat zij een schoonzoon voor hem had gevonden. Nog nooit was er iets mislukt in de huwelijksmakelijen die zij had begunstigd. Zij schreef dat toe aan haar doorzicht en de kennis van de mensen die zij samenbracht.
- Dat is lief van de ritmeester, zei ze, toen zij de bloemen gaf aan Leda; het is iemand met een zeer kies gevoel en als hij wil zal hij carrière maken.
‘Carrière maken’ kwam veelvuldig voor in de gesprekken van tante Henriette. Het behoorde bij de gedachtengang die als middelpunt de kanselarij en de intriges rond de hofhouding van de goeverneur had. Het was trouwens steeds een argument van hoge waarde geweest bij het inleiden van huwelijkskandidaten.
- En heeft monsieur Armand ook carrière gemaakt, vroeg Leda.
Tante Henriette bloosde en zette een vroom gezicht:
- O, zei ze, dat is wat anders, monsieur Armand is noch ambtenaar noch officier, en ik geloof dat hij ruime middelen van bestaan heeft. Het is een zeer hoffelijk en voorkomend man.
| |
| |
En toen ritmeester van Calcken op bezoek kwam en zij een ogenblik met hem alleen had gesproken, glansden haar ogen vol opwinding. Zij liet de dag voorbijgaan en 's avonds toen zij alleen met Leda naar het leven van de straat zat te kijken, zei ze plots:
- Ritmeester van Calcken heeft mij over u gesproken.
Het jonge meisje keek op. In de schemerige kamer was de blos niet zichtbaar die plots over haar gelaat schoot.
Zij wist waarover het ging. Zo argeloos is een meisje niet dat haar opleiding in een voorname school van nonnen heeft gekregen; dromen zonder vaste gestalte en gesprekken ondereen met de troebelheid van gissingen en verbeeldingen. Maar het had haar steeds veraf geschenen. En nu zij plots tot deze werkelijkheid was geroepen, voelde zij er geen vreugde om.
Tante Henriette wachtte een poos alsof zij haar woorden overdacht.
- Ritmeester van Calcken is zeer met u ingenomen, sprak zij; en hij spreekt niet lichtzinnig want hij is ernstig en weet wat het leven is. En ik weet dat hij een toekomst voor zich heeft, het meest nog op de kanselarij waar ik steeds zeer goede betrekkingen heb onderhouden. Hij schijnt echter weinig lust te voelen voor een administratieve of diplomatieke carrière. Maar ook in het leger kan hij vooruit komen want hij heeft grote gaven als officier. Wat mij betreft, ik zou niets liever wensen; ik ben toch in zeker opzicht verantwoordelijk voor u.
Het jonge meisje antwoordde aarzelend:
- Tante Henriette, ik heb daar niet over nagedacht, en ik heb ook ritmeester van Calcken niet met dergelijke ogen bekeken.
De oudere dame glimlachte vergoelijkend.
- Zeker, lief kind, het komt u vreemd voor zo onmiddellijk voor de huwelijkskans gesteld te worden nog voor gij uw entrée dans le monde hebt gedaan. Weinig meisjes hebben dat voorrecht. Maar te jong zijt gij niet, achttien jaar is een uitgelezen leeftijd. Toen ik...
| |
| |
En tante Henriette vertelde, met de nasmaak van gelukkige uren op de lippen, van haar jonge-meisjestijd. Zo ging zij erin op dat zij haast vergeten had dat het hier niet om haar ging. Leda luisterde, maar zij kon de vreugde niet delen die tante Henriette uit haar herinneringen wilde verwekken. En toen de oudere dame uitgepraat was, bleef zij zwijgend zitten en de stilte die op het gebabbel volgde was onaangenaam voor beiden.
- Gij moet hem nu leren kennen, hervatte ten slotte de tante, gij moet elkaar leren kennen; waar aan beide zijden genegenheid is gaat dat vlug. En daar gij nog jong en zonder ervaring zijt, zal ik u hierbij behulpzaam zijn.
En Leda en ritmeester van Calcken ontmoetten elkaar in beleefd gesprek. Het was alsof hij zich schuchter voelde in de aanwezigheid van dit frisse, blonde meisje dat zo natuurlijk bevallig was en wier ogen hem zo eerlijk aankeken. Zij was opgeruimd en vriendelijk en scheen genoegen te vinden in zijn gezelschap. Maar hij vond in haar blik niet dat licht dat vele woorden overbodig maakt. Hij zegde haar dan ook niet meer dan wat de hoofse galanterie niet te buiten ging, hoezeer zijn hart hem ook een andere taal had ingegeven.
Tegen het verlangen in van tante Henriette vertrok Leda kort daarop. Zij was vrolijk in 't vooruitzicht van de thuis en toen het rijtuig door de zomervelden reed juichte haar hart.
Ritmeester van Calcken had haar een eindweegs begeleid. Zij zag zijn flinke gestalte, hij was een zadelvast ruiter. En de ogen waarmee hij haar aankeek waren teder en weemoedig.
Zij wuifde hem na. Hij hield zijn paard stil en stak groetend de hand op. En traagzaam reed hij terug naar de hoofdstad.
Madame Valérie kwam uit het gebouw der kanselarij. En toen zij de trap afdaalde en naar haar rijtuig toe wilde, stapte ritmeester van Calcken terzij om voor haar plaats te maken. Hij boog en wilde haar laten voorbijgaan. Maar zij hield stil en haar | |
| |
gelaat dat strak en onverschillig stond helderde op. Zij vroeg glimlachend:
- Zijt gij haastig, mijnheer de ritmeester.
Hij was niet haastig; wat hij hier te verrichten had duldde uitstel.
Wees dan zo vriendelijk mijn gezelschap voor lief te nemen, zei ze. Mijn rijtuig staat voor en doe mij het genoegen mee in te stappen; tenminste indien gij mijn gezelschap niet te kompromittant vindt.
- Oh! zei hij afwerend.
Haar kamers waren ruim en weelderig; een beetje overladen, vond de ritmeester. Maar zij gaven niet de indruk dat hier een courtisane woonde.
Madame Valérie schikte haar hooggekapte haar voor de spiegel, mooi bruin haar dat zij met lange, bleke vingers streelde.
En zij zaten bij een glas morgenwijn en de een dacht hoe de andere was.
- Ik ben blij dat ik u ontmoet heb, sprak zij, ik hou van soldaten en de kring van de mensen uit goevernement en kanselarij geeft mij steeds de indruk van oudbakken brood. En ik meen dat gij meer soldaat dan ambtenaar zijt.
Ritmeester van Calcken glimlachte.
- Ik weet op de duur zelf niet goed meer wat ik ben, antwoordde hij; een officier die uit de zorgen van het wapenbedrijf ontheven is, voelt zich als een vis uit het water. Ik verlang dan ook niet beter dan hier uit Brussel weg te komen en mijn huzaren terug te zien.
Madame Valérie keek hem onderzoekend aan.
- Ik ken meer dan één officier, sprak zij, die met u zou willen ruilen.
De ritmeester schudde het hoofd:
- Ieder verlangt te leven volgens zijn aard en mijn verlangen | |
| |
gaat niet naar het leven van schijn en intriges dat overal samengaat met een hofhouding.
Zij lachte.
- Gij spreekt tenminste oprecht, zei ze, maar de meesten die in die kringen verkeren, zouden moeilijk daarbuiten kunnen wennen. En vooral de vrouwen die met hun glimlach strijden voor een macht van korte duur. Maar ook deze strijd heeft zijn bekoring.
- En wat is de overwinning, vroeg hij.
Zij keek naar een mooi Venetiaans spiegeltje dat de schijn van de zon opving.
- Een andere vrouw verdringen is het genot van de vrouwen die gij hier ziet, antwoordde zij. En niet alleen van vrouwen die leven van de gunst van het hof maar ook van anderen die toch zonder dat een weelderig bestaan kunnen leiden. Hier geschiedt alles meer uit trots dan uit liefde.
- En gij zelf, vroeg hij verder.
Zij haalde de schouders op.
- Ik ? antwoordde zij, ik tel niet mee in het spel der intrige hoewel ik de carrière van meer dan één kan maken of breken. Trouwens, ik kom en verdwijn want in een kring zoals deze slijt alles snel weg. En binnen een paar jaren ben ik een oude vrouw.
Hij zag haar aan. De sporen van het leven waren nauwelijks merkbaar op haar gelaat. En die wondere ogen onder het bruine haar gaven haar iets triomferends. Hij dacht hoe een vrouw als zij de man kon binden, ook al versterft de gloed van de jeugd; bedreven courtisanes wisten hun heerschappij ver over die leeftijd te rekken en hun plaats te verstevigen door jaren van bekendheid met de geheimen van het politieke spel.
Zij lachte hem toe met een glimlach waarin vertrouwelijkheid en weemoed lag.
- Dat zegt men tenminste van mij, sprak zij verder, dat moet u ter ore zijn gekomen.
| |
| |
Hij overdacht wat hij van haar vernomen had; dat zij een courtisane was die in hoge gunst stond maar bescheiden van die gunst genoot. En iemand die ze had gezien, kon niet vergeten dat hij ze ontmoet had. Zij was een trotse figuur, maar zij miste het uitdagende dat opzichtige schoonheid vaak vergezelt. Geen mens zou van haar hebben gezegd dat zij de jaren van het verval nabij was. Vijfentwintig, zesentwintig jaar?
- Een vrouw zoals gij zal steeds de macht van haar aantrekkelijkheid weten te bewaren, antwoordde hij.
- Ik dank u, zei ze, een vrouw hoort zoiets graag van de lippen van een man als gij. Gij weet wat mijn positie is hier?
Hij knikte.
- Ik wil u dan ook niet beledigen met u te zeggen dat ik graag alles zal doen wat ik kan om u en uw carrière behulpzaam te zijn. Maar ik mag u toch zeggen dat gij steeds in mij een trouwe vriendin zult vinden.
Hij zag de wondere glans van haar ogen op zich gevestigd.
|
|