bier werd gedronken onder smaadwoorden voor de overheden. En dan overviel hem de weemoed voor zijn oud bedrijf, dan dacht hij aan de Schele en de Rosse die in het beheer van een kroeg het eindpunt van het geluk hadden geplaatst. Zodat hij steeds terug naar het stille, krenterige Dendermonde werd gedreven.
De streek stond hem trouwens aan.
Met de uitkomende lente stonden de knoppen te zwellen aan de notelaars langs de dijken; het gras verliep in het water en het water schoof steeds weg achter een groene hoek. Heel het land klonk van heldere rust tussen de twee waters, Dender en Schelde, die samen verder oprukten naar de zee.
En hoe hoger men Scheldewaarts reed, hoe krachtiger in rust het land werd. Ruimte van weiden die een kerk met lage huizen omvatten, diepte van hemel over groene aarde en de Schelde met gezwier van vogels erboven.
Zo, op een schone dag vol jonge zon, reed de Lange de dijk langs naar het noorden op. Het paardrijden was hem niet lastig gevallen; het harde leven van voetknecht had hem tegen alle schokken en stampen voorbereid. Achter hem reed zijn knecht, Geert, een donkere vent met onverschillige manieren.
Te Gent had de Lange zijn papieren en titels van edeldom gekocht. Een oud-perkament-riekend mannetje had grinnikend gezocht onder de lijsten van leeuwen, raven, zwaarden, kruisen en andere dingen die een mens boven een andere verheffen. Hij kende zijn stiel: herhaaldelijk fabriceerde hij nieuwe adel uit de onuitputtelijke voorraad van de kruisvaarten.
Zo droeg dan de Lange, in een zachtleren tasje op zijn borst, zeer oude papieren met zegels en schone formules.
Hij zag er trouwens even ridderlijk uit als iemand wiens voorvaderen, als tafel- of stalknecht, in de biezondere gunst hadden gestaan van een prins of een vorstin. Wel droeg zijn gelaat nog