De vrijbuiters van Sale
Nog honderd negenenzeventig dagen verliepen sedertdien. Een orkaan was intussentijd losgebroken. Dagen en nachten had Pieter Fardé plat als een worm op zijn rots gelegen. De golven bogen hun hoofd over hem en geselden hem. Hij bad in wanhoop. Eindelijk klaarde de hemel op en de zee ging liggen.
Pieter Fardé was op de uitkijk zonder doel. Elf maanden had hij zitten verweren, naakt onder zon en zeewind. Een wilde baard en klodderig haar, verkleurd door het zoute vocht, vielen over keel en schouders. Hij was mager en bruin, vol pezen en knoestige plekken. Zijn ogen hadden die scherpe vaste blik gekregen van het zeevolk dat niet meer blind geschitterd wordt door het spel van het licht op het water.
En daar kwam uit het zuiden met schoon weder over de zeilen een schip aangevaren. Het zeilde vlak bij de rots zodat Pieter Fardé de bootslieden gemakkelijk kon aanroepen. Daar was over en weer geloop aan boord bij het zicht van die naakte man, die zo moedermens alleen op de rots stond te roepen. Een boot werd in zee gelaten en kort nadien vatte Pieter Fardé voet aan boord.
De kapitein was nog niet sprekelijk. Die zat in zijn kajuit te drinken en dan sloeg hij overeind wat hem kwam storen. Maar een kortgestuikte vent trad op de schipbreukeling toe en vroeg hem wie hij was en hoe hij daar op die klip gekomen was. Die