Midden van het schuim en het spel van het water op de rotspunten, kwam iets donkers aangespoeld. De golven trokken het aan en stootten het weg naar de gril van hun fantazie. Pieter Fardé kroop naderbij en zag wat het was. Een verdronken mens was het, gezwollen tot het onooglijke toe. Een golf had het lichaam opgetild en op een rotspunt gedragen. Hoofd en benen hingen wederzijds van de klip te leven in het water. De romp lag boven het schuim, dik en vormloos, gespannen in een hemd dat die vale kleur had gekregen van alles waar het zeewater aan gevreten heeft. Scherp drong de reuk van verwording tot aan Pieter Fardés ligplaats.
Schrikkelijk om aan te zien is een mens die in het water is omgekomen. Pieter Fardé keerde het hoofd terzij, maar van onder hem werd de lijklucht aangebracht door de zucht uit de diepte. En tevens scheurde de honger zijn ingewand. Hij keek hulpeloos en beschaamd naar boven om de vreselijke lust die in hem opkwam en dan, gebogen als een dier dat een verboden kreng uit een bergplaats delft, kroop hij naar de drenkeling toe.
Hij trok hem op de rots en zonk uitgeput neder. In de zakken van de verdronkene vond hij een mes, een tabaksdoos en een Engels psalmboek. Medelijdend overdacht hij hoe de ongelukkige de lof van God had gezongen uit dit onrooms druksel. Toen greep hij het mes en sneed al de kleren weg van het lijk. Onzegbaar akelig lag het nu in zijn opgezwollen naaktheid, met de half geopende ogen in het loden aangezicht, gevlekt en papperig onder de gespannen huid. De ogen afgewend van het verdronken gelaat, tastte Pieter Fardé naar het haar. Hij zou het hoofd eerst afsnijden en in zee werpen en dan van het lichaam nutten, indien de wereld niet ineenstortte alvorens het gruwelijke bedrijf voltrokken was. Als het dode hoofd uit zijn gezicht was zou hij meer moed hebben, als die waanzinnige ogen niet meer zo ellendig puilden van onder die half gesloten oogleden.
Was het wel ooit geoorloofd zijn eigen lichaam te voeden met