huilen kon, huilde, meesters zowel als slaven en dieren... En toen scheurde de aarde op vele plaatsen open.
Ook het pas gebouwde landhuis van Soera Belijn had eronder geleden. Pieter Fardé trok weer aan de arbeid, waarvoor zijn meester hem zo dankbaar was, dat hij 's nachts zijn slaaf verversingen aanbracht.
De tijd was eindelijk vervuld waarop Pieter Fardé de dienstbaarheid verlaten zou. Bij het napluizen over een reisplan ontried Soera Belijn zijn slaaf zich bij een karavaan aan te sluiten, die op Algiers afreisde. Want het volk aldaar was zeer verbitterd op de kristenen. De Algerijnen waren boos op de Fransen en Hollanders die de kristelijke reputatie bedorven hadden door hun sabels en hun gewoeker; de Moren waren niet te spreken over de Spanjaards om Oran's wille. Zo werd eindelijk besloten dat Pieter Fardé de weg naar St.-George d'Elmina zou kiezen waar hij wellicht, onder de hoede van de heer Colck, een schip kon afwachten. Soera Belijn zou hem twee van zijn knechten als begeleiders geven tot over de Nigerstroom.
Zo geschiedde.
En op een witte scherpe juli-morgen wuifde Pieter Fardé vaarwel toe aan zijn meester Soera Belijn en aan de stad Agades waar hij, om de gekruisigde Christi wille, de geseling aan de galg had onderstaan.