broeders rekollekten te Gent en tijdelijk verblijvende te Agades p/a weledele heer Soera Belijn, waren neergeteld.
Pieter Fardé liet er geen gras over groeien. Hij schreef aan zijn broeders en zusters of zij deze som voor hem konden samenbrengen. Viel het hun echter te zwaar, dan was het hem even aangenaam en hij zou er een vingerwijzing Gods in zien een tweede maal verkocht te worden... Hij schreef hun terzelfdertijd een lange bespiegeling over ‘het geloof zonder de werken dat het geloof is der duivelen’, zoals dit wordt uiteengezet door de H. Jacobus, met de voorbeelden van Abraham en Rahab. Hij stortte zijn wijsheid uit met overtalrijke citeringen uit Mattheus, Paulus en Johannes, wees er hen ten slotte op dat de beste weg om de 200 rijksdaalders naar Amsterdam te krijgen was, terstond een wisselbrief te bestellen bij Jan Greniers, achter het klooster, en zegde een laatste maal aan zijn broeders en zusters blijde te wezen en eensgezind.
Van zijn marteling aan de galg en zijn foltertocht door de straten van Agades heeft hij echter geen woord gerept. Dat is tot ons gekomen door een brief van zijn lotgenoot Daniël van Breuckel, die het lijdensverhaal van Pieter Fardé aldus besluit:
‘Ook bid ik Ue als Ue zoudet antwoorden op enen of anderen zyner brieven, vermeld niet wegens hetgeen hy voor den godsdienst geleden heeft; want hy zou het my kwalyk nemen dat ik daerover geschreven heb.’
Wij kennen allemaal mensen die voor een zaak welke zij als goed beschouwen, wat hebben verdragen. Zij zullen niet in het openbaar de wonden tonen van hun ziel, opgedaan in de vervolging, noch op de armoede wijzen van hun tafel. Maar als zij u alleen hebben bestormen zij u om uw bewondering. De bitterheid riekt uit hun woorden en gij voelt u tegenover hen gegeneerd omdat gij ze niet zo volledig kunt bewonderen als zij het zelf doen.
En nochtans, dat zijn achtenswaardige mensen die het offer