Soera Belijn die niet had durven tussenbeide komen om het vonnis van zijn slaaf af te weren, ging na vijf dagen zijn zaak, als eigenaar, bij de overheden bepleiten. Het was immers onredelijk dat men hem, die toch aanzien en gezag had in Agades, de bouwmeester zou ontnemen van het landhuis waarop hij zijn wensen had gezet. Hij sprak als de benadeligde die zijn eigendom terug vraagt.
Dat scheen de rechters aannemelijk toe. Een zaak is een zaak en hoe redelijk het ook was de slaaf voor zijn handelwijze te laten boeten, even redelijk was het de eigenaar niet te krenken in zijn bezit omwille van de slaaf. Daar moest echter een middenweg gevonden worden: de slaaf was ter dood bestemd en het was hun overtuiging toen zij het vonnis hadden uitgesproken, dat Pieter Fardé aan de galg bezwijken zou. Voor wat hoort wat en zijn leven was toch ook nog iets waard. De achtbare magistraten stelden aan Soera Belijn voor het leven van zijn slaaf met 300 rijksdaalders af te kopen. Deze gunst werd alleen toegestaan omdat hij zelf een treffelijk man was en dat Pieter Fardé voor het voltrekken van het landhuis onmisbaar werd geacht. Er werd een tijdje over en weer gepraat en Soera Belijn slaagde er ten slotte in de zaak voor 200 daalders af te sluiten, onder de uitdrukkelijke voorwaarde nochtans dat de slaaf voortaan zijn mond zou houden over godsdienstzaken en na het voltrekken van de bouw onmiddellijk uit het land zou worden gedreven. Werden deze voorwaarden miskend, dan zou Pieter Fardé de vuurdood ondergaan en zijn meester uit de stad worden verbannen.
Het weerzien van slaaf en heer was een ontroerende gebeurtenis. Tranen liepen uit Soera Belijn's strenge ogen en hij snikte van medelijden toen hij op de knieën viel om de gemartelde op te tillen. Het lichaam van Pieter Fardé geleek meer op de schors van een boom dan op de huid van een mens. De roven op de ontelbare wonden gaven hem het aanzien van iemand die met