Golgotha
De stilte golfde vooruit met het foltertuig dat naast Pieter Fardé stilhield.
De stellage was een soort van trede 5 voet hoog, 6 breed en 8 lang. De vier kerels die ze tot voor het gerecht hadden gesleurd grepen Pieter Fardé en bonden hem met de handen vast aan de galg. Aan zijn voeten werd een gewicht gehangen, wel 150 pond zwaar, en toen ving een wilde en gruwelijke tocht aan door de straten van de stad.
Langzaam kwam het gevaarte vooruit; de paarden voor de stellage gespannen, sloegen schichtig opzij en eerst nadat er regelmaat gekomen was in de optocht begonnen de beulen hun werk.
Het waren twee negerslaven, gekozen onder de sterkste mannen die in Agades voorhanden waren. Een doek van gemene stof was rond hun midden geknoopt. Wel een hoofd staken zij boven de menigte uit, brede, opgeschoten, zwart- en dichtgekroesde kerels. Zij hadden plaats genomen op het getuig, één voor en één achter Pieter Fardé, en als de stoet, in de eerste onstuimigheid van het in beweging komen, de paarden deed uitschieten, klampten zij zich vast aan het naakte lijf. Hoe groot uitgewassen de beulen ook waren, hun schouders reikten niet eens tot het middel van de minderbroeder, die, hoog vastgeknoopt, door het zware gewicht aan zijn voeten stijf gestrekt hing.
Eindelijk gingen de paarden, bij de toom geleid door twee Arabieren, een trage, gelijkmatige stap en de beulen kregen tevens hun werk te beginnen.
Eén voor, één achter, zoals bij de beurtslag van de vlegels in de schuur, vielen de geselroeden op Pieter Fardés naaktheid. De eerste slagen werden met gejubel begroet zodat het gezoef van de roeden op het vlees in de kreten verloren ging. Maar toen