hemel verbeterd te hebben met een paar dozijn kristenen de volle bekomst te geven, de overlevenden op de markt te brengen.
Maar de Brammetjes en de Jaapies, die voor negen gulden hun lijfelijk welvaren op spel zetten, wilden voor hun huid vechten.
De drie schepen hadden zij voorzien van vensterhuizen: dat waren vier reusachtige masten die dwars over dek lagen en aan beide zijden veertien voet over boord uitstaken, zodat het aanklampen niet zo gemakkelijk en zonder verlies van de hand zou gaan.
Toen werd door de kapitein de rol gelezen wat passagiers en matrozen te verrichten hadden.
Op het schip van Pieter Fardé waren de passagiers vijftien in getal: twaalf zouden poeder en kanonballen bijhalen, twee der Engelse edellieden en Pieter Fardé zelf werden afgelezen om het kanon ter lading in en uit te trekken.
En zoals het in elke fatsoenlijke oorlog gaat, kregen ze een flink glas brandewijn, echte schiedammer met het prikkelend smaakje van graan waarover een vlam heeft gestreeld. Vechtmoed en vechtlust heeft bij alle beschaafde mensen een soliede bondgenoot in brandewijn. Het scheen hun dan ook vrij overbodig dat de kapitein hun zei flink te vechten en op thuis te peinzen. De schiedam en 't gehuil van de Algerijnen waren veel welsprekender.
Pieter Fardé ook verwaarloosde het natuurlijke hulpmiddel niet dat op de slagvelden tot ondersteuning van grote ideeën wordt uitgereikt. Maar hij dacht niet alleen op zijn huid en die van zijn kameraden. Hij verzamelde nog voor een poosje zijn jonkers en zei hun: ‘Verliest geen vertrouwen en denkt aan uw zielezaligheid’. Met nog andere vermaningen die iemand met goed gevolg geven kan als de dood de schaduw legt van de woorden die men spreekt.
De zeerovers waren intussen in 't bereik van het kanon gekomen. De kapitein van het fregat liet vuur geven en de twee