onverbiddelijkheid in het geloof die heerst in de kloosters van zijn orde. Het scheepsvolk ontkwam er niet aan.
Zo stond het aan boord, toen op 4 oktober de kapitein weer zee koos. De builen van manschappen en schip waren geheeld, de wind zat goed, de lucht was kalm.
Maar op 19 oktober kwam een forse Algerijnse galei opdagen. Met wijd-uitgezette zeilen en vaste riemslag kwam zij op het koopvaardijschip aangerukt. Daar was geen ontkomen aan. Weer werd het geschut klaar gemaakt en de vensterhuizen dwars over dek gelegd. Nu was het Pieter Fardé die de opwekking deed, en nadat hij enige hartelijke en vrome woorden had gesproken, sloofde hij zijn mouwen op en ging bij zijn kanon staan.
Het koopvaardijschip had zijn laatste reis gedaan. Adieu Texel, Adieu Amsterdam en Rotterdam! Het zou niet meer binnenlopen met vlerkende wimpel en zijn soliede koopwaar zou het oprechte Hollandse hart niet meer verblijden.
Pas was het derde schot op de Algerijnse galei afgegaan of het scheepsvolk zag dat het koopvaardijschip vlak naast de kruitkamer in brand geschoten was. Tussen water en vuur kiest de mens steeds het water. De bemanning stortte hals over kop in zee.
Pieter Fardé was een van de laatsten die de sprong waagden. Hij trok het kleed van zijn orde uit en kuste het. Hij bond de gordel van zijn orde die de lenden strekt en het vlees kastijdt, vast rond zijn middel, snoerde er zijn regelboek en de bevelbrief van zijn overste onder, sloeg een kruis en wipte in zee.
Een knal en het treffelijke schip was uiteengerukt. De schipbreukelingen klampten de wrakken aan tot de Algerijnen hen zouden oppikken.
Dit gebeurde onder veel scheldend geroep. De gevangenen werden twee aan twee gebonden en in het kielruim geworpen. Daar zouden zij blijven op water en brood tot een slavendrijver ze bepotelen en afbetalen zou.