Daarnaast werd niet meer gekeven. Daar had het leven ontferming gevonden in de slaap. Zij zouden morgen opstaan en kijken naar boven waar altijd diezelfde grauwe sneeuw lag tegen de bossen en de hemel. Voor hen was geen wereld veranderd. Voor hen verandert de wereld nooit.
Hij lag languit op zijn slaapstee, de ogen vervuld van de trage gloed van het vuur en merkte niet dat Lou binnen was geslopen.
Met wijde angstige ogen stond zij over hem en haar hand beefde toen zij die op zijn schouder legde.
- Hans, vlucht, lieveling, ze komen, hijgde zij.
Hij zag haar aan, ver en onbegrijpend. Hij ging recht zitten en vroeg:
- Ik begrijp niet, wat gebeurt er?
De stad was vol rumoer; de Spaanse was daarboven in haar hut dood gevonden, gewurgd. En nu riepen ze allemaal dat Hans de moordenaar was.
Ongelovig luisterde hij. Het was hem alsof zij van onbekende mensen sprak, alsof dat alles buiten hem lag.
- Is ze dood? vroeg hij stil.
Zij knikte.
Hij keek ver weg van haar, hij keek in de vlammen. Het was wonder hoe rustig hij was; hij zei alleen voor zichzelf: Teresa is dood. En zat zo stil alsof hij droomde.
Zó zag Lou hem zitten. Was hij het niet die de vrouw had gewurgd? Zij had het geloofd, zij had het vernomen zonder angst. Zij had geen medelijden, niemand in Malmedy had medelijden. Daar zegden ze allemaal: ‘Dat moest ervan komen.’ En nu zij hier was wist zij niet wat ze zeggen zou.
Toen keek Hans op; zijn ogen stonden klaarder; hij stond recht en kwam naast haar staan.
- Zeg mij alles wat er gebeurd is, vroeg hij.
Een soldaat was van daarboven komen gelopen. Hij had ge-