met uitgestoken onderlip. Hij zal niet terugkeren vanavond. Hij wil vuur, hij heeft brandewijn mee en eten, en daarbinnen is de vrouw die weet dat hij komt. Zo is het afgesproken.
Nu glimlacht hij en voelt zich warm worden en tevreden. Hij stoot de deur open en knipoogt tegen de vuurschijn. En hij wil terug, al grommend, want er zit een kerel op zijn plaats, op de bank, maar hij klemt zijn zakje vaster in de hand en blijft staan.
- Goedenavond, zegt hij, fris weertje vanavond.
De man op de bank antwoordt niet. En waarom gebaart dit sakkerse wijf dat zij van niets weet en waarom is zij niet alleen?
De man ziet dat de andere lenig is en sterk van lichaam. Hij strekt zijn handen uit over het vuur; dit brandt doorheen hun zware zwijgzaamheid.
- 't Is hier stilletjes vanavond, ik zal u wat helpen, zegt de man.
En hij krijgt een fles te voorschijn, een groene fles met lange hals. ‘Dobbel graan’ zegt hij en hij klokt aan de fles en smakt knallend met zijn tong. Zij rukken een beetje op en hij gaat naast hen voor het vuur zitten.
De tijd gaat traag en pijnlijk voorbij. Zij eten langzaam om toch iets te doen en zij drinken om beurt aan de fles. Het is zonderling om te zien hoe de korte, sterke man onrustig wordt. Als hij dichter bij Teresa schuift en zijn arm wil leggen om haar weert zij hem af.
Dan haalt hij een fijfer uit de zak en kijkt haar listig aan alvorens hij begint te spelen. Hij speelt hard, altijd even hard, hij blaast met al de adem die in hem is. Waar heeft hij dit lied geleerd? Het is een knallende Spaanse melodie waarbij geen enkele vrouw aldaar kan blijven stilzitten. En Teresa wordt onrustig; zij schudt het hoofd alsof zij met zichzelf in beraad is, zij neemt een gulzige slok jenever en dan staat zij recht met verwilderde ogen als een slaapwandelaarster.
En zij danst. Daar zijn de bergen en de harde gele aarde, geel