Lou keek met haar grote, sombere ogen in de kaarsvlam. Nu is het er, dacht zij en ze vroeg.
- Wat zeggen ze, papa?
Weer zocht haar vader naar woorden en hij sloeg het er zo maar uit:
- Wel, over jou en die verdomde Hans, die ze nog eens de benen zullen breken als hij hier nog lang rondloopt met zijn brutale snoet.
- O! Hans, zei ze traag en het was alsof haar stem die naam streelde.
- Hij affronteert elk fatsoenlijk mens hier in de stad; loopt met de neus in de lucht. Verdomd, als hij ons niet kan luchten wat loopt hij dan achter ons meisjes?
- Meisjes, pa?
- Denk maar niet dat je alleen bent; zo'n kerels lopen overal, uitschot van 't leger en mama zegt...
- O! mama!
Die uitroep kalmeerde het meisje. De brutaliteit van haar vader kwetste haar. Er hing een poos stilte in het nachtelijk huis dat groot en zwart lag rondom de kaarsvlam.
- En weet je dat ik er zelfs brieven over krijg?
Nu stond Lou recht. Helemaal wakker, de ogen vol nieuwsgierigheid en kamplust. Zij kwam dicht tegen haar vader aan, die met gemaakte onverschilligheid zijn borrelglaasje volschonk.
- Papa, ik wil die brieven zien.
Zij wist hoeveel zij aan haar vader te zeggen had. Maar de huidevetter schudde 't hoofd en zei:
- Als ik het lees is het reeds te veel.
Lou zag dat hij in een koppige bui was. Dit gebeurde hem soms als hij rijkelijk van de tafel genoten had. Zij geeuwde:
- Ik ben moe, bonsoir, pa.
Zij sloeg haar mantel om, stak een tweede kaars aan en ging de brede trap op. Haar vader hoorde het gedruis van haar gang