hard en frank groen. Ze zouden lachen in het dorp beneden, zoals zij gelachen hadden toen hij in het hart van de heide de voren trok voor het eerste zaad.
En hij glimlachte in het duister en sliep in.
Zij kwamen voorbij de dries waar de boer Niklaas zijn laatste verkondiging had gehouden toen hij voorspelde dat de muren van het slot eens zwart zouden staan van de brand.
- Zijn er bij u nooit mannen geweest die predikten over het nieuwe en ware woord Gods, dat rechtvaardigheid en brood zou brengen voor hen die arbeiden? vroeg hij aan de wever.
- Er zijn bij ons van tijd tot tijd mannen geweest die spraken zoals gij zegt, antwoordde de man, maar zij waren zelf arm en zij werden niet geloofd. Zij werden dan ook vast gegrepen en meer dan één werd opgehangen.
- De wereld is altijd zo geweest, waarom zou hij anders worden, zei de vrouw dof.
Dat was alles wat zij van heel de tocht had gezegd.
- Schoon is het hier, zei de wever, toen hij rondkeek.
- Dat is het dorp waar ik woon, zei Johan, en ginder ver, zo ver dat ge het van hier niet kunt zien, ligt het stuk wei voor mijn koe en de geit.
Zij bleven staan en keken over de weiden die in eenzame, glanzende schoonheid naar de rivier toe daalden, en het vee dat stil en eenzaam in het groen stond.
Zij gingen de zachte glooiing op, door zand, zon en schaduw.
- Hier is het klooster, zei de soldaat Johan.
De wever keek onverschillig naar de zwarte poort.
Toen sprak de soldaat Johan:
- De abt is heer over het land en de mensen, gij moet bij hem gaan.
De vrouw van de wever keek op als een bange hond en zei: