koe door het zand. Het dier scheen ongevoelig aan de snokken van het zeel. Het staarde dof naar het pad en bleef dikwijls staan om vóór zich uit te kijken alsof het zich bedacht of het nog verder zou gaan. Maar de soldaat Johan was medelijdend en bleef wachten telkens als de trage koe in haar dwaze verwondering vóór zich uitstaarde. En toen hij de hut zag ging hij achteraan en porde de koe zachtjes voort om haar het misprijzen van zijn vrouw te sparen. Hij trad met haar binnen en riep: ‘Hier is een koe.’
De vrouw reikte de volle rijpe borst aan haar jongen en keek op zonder een woord te zeggen. Maar haar blik was een liefkozing voor de soldaat en de hand, waarmee zij de borst naar het mondje beurde, beefde.
Johan lei zijn hand over de andere, de wachtende borst van de vrouw, gespannen en bleek alsof de schijn van de moedermelk de zachte glans van het bloed had doortrokken, en hij zei:
- Nu zal hier melk genoeg zijn in de hut.
En toen de tijd van haar zuivering gekomen was, ging Grete met het kind en met Johan naar de parochiepastoor.
Wat komt ge doen? vroeg hij, toen de vrouw met het kind vóór hem stond en achter beiden de lange magere gestalte van de soldaat oprees.
- Dit is mijn zoon en hij moet gedoopt worden en dit is mijn vrouw en die moet de kaars vasthouden en gezuiverd worden voor de Maagd Maria, zei Johan.
Zo had Grete het hem geleerd. Hij begreep niet wat het was en zij kon het hem niet uitleggen, maar zij had steeds geweten dat een vrouw, die een kind had gebaard, voor het altaar op de knieën ging zitten en de kaars vasthield. Dat is de zuivering, zei ze.
De parochie-pastoor bromde.
- Waarom blijft gij hier, zei hij, waarom geeft gij ergernis in het dorp. Gij zijt niet getrouwd volgens wet en regel en