- Men noemt mij de soldaat Johan.
- Het is schoon, zei de abt, als een soldaat boer wordt; ik ben ook soldaat geweest. Ik droeg een zilveren helm en had een ruiter naast mij die mijn schild droeg. Dat alles is voorbij. In het klooster leren wij elke dag dat ridder, monnik, soldaat en boer vergaan tot as in de grond waarmee hun lichaam wordt gemengd. Maar nu geloof ik, nu ik u zie, dat de aarde dierbaar kan worden en dat het niet zo vreselijk is te rusten in de grond waarover men heel zijn leven in liefde gebogen stond.
Wat verlangt ge van mij?
De soldaat Johan, die gekomen was met een hart vol bittere klachten wist niet wat hij zeggen moest. En hij vroeg op zijn beurt:
- Wat kan een boer verlangen?
Hoe kon de abt dat weten? Een boer leefde met de seizoenen en met zijn vee. Hij was arm en betaalde; de oorlog of de ziekte vernielde wat hij had opgebouwd of gezaaid. En hij begon opnieuw, wat scherper en zwakker in het gelaat, wat dieper gebogen in de rug en de knieën.
- Grond kan ik u niet geven, zei de abt, grond behoort aan de abdij; de abten die vóór mij hier waren en de abten die na mij zullen komen, zijn de dienaars van de abdij. En de boeren die rondom leven, zijn dienaars van de abdij.
- Ik wil een vrije boer zijn, zei de soldaat Johan.
- Gij spreekt een taal die ik niet versta, zei de abt. Is een boer niet gebonden aan de aarde en behoort de aarde niet aan de heer? En geeft het vee dat van de aarde leeft niet de eerste vrucht van zijn dankbaarheid aan God, waarvan wij hier de dienaars zijn. Soldaat Johan, gij kunt het land bewerken, de oogsten onttrekken aan de aarde, de dieren dienstbaar maken, als onderdaan van de abdij. Meer kan ik u niet zeggen, want ik heb geen gezag om u meer toe te staan.
De soldaat Johan stond met gebogen hoofd na te denken.