boeren de soldeniers af en aan de rivier werden half verdronken mannen met staken ondergeduwd. Dit was de nacht van Driekoningen.
Hij rustte en at. Het brokkelige brood had de smaak van zijn knapzak; het kleefde aan zijn tong en zijn kauwende kaken, en brandewijn steeg bij de eerste slok helder in zijn lichaam. Hij stampte zijn voeten warm op de hardgevroren grond en hoorde zijn tred in de vriesklare stilte.
En had de soldaat Johan niet stilgehouden bij de boerenkluis, die tussen akker en gracht lag, dan was hij in het verre land van Nancy gebleven met de honderden die er de wolven hebben gevoed. Maar door het luik zag hij het laatste glimmen van het haardvuur en de oude boer die erbij te slapen lag. Hij hield zijn dolk in de hand toen hij binnentrad maar de oude man keek hem aan en wees naar de bank bij het vuur.
Daar viel de soldaat Johan in slaap en toen hij wakker werd, gloeide de koorts in hem; naast hem, op hetzelfde stro, sliep de boer met open mond. De veldfles lag ledig op de bank.
- Gij zijt één van die mannen van Boergondië, zei de boer, ik had u moeten doodslaan.
- Ik ben soldaat, zei Johan.
- Dat is waar, zei de boer.
En in hun woorden lag onafwendbaarheid en gelatenheid. Maar toch zei de boer verder:
- Brandewijn zoals de uwe had ik sedert lang niet meer gedronken.
Zo zaten zij beiden samen in de grijze dag. De hut lag ver buiten de wereld en het gerucht van de pas gestreden veldslag was nog niet tot daar gekomen. En de soldaat Johan sprak:
- De hertog zal weerkomen en deze streek zal een deel zijn van het koninkrijk dat hij wil stichten. Hij is een groot veldheer.
God beware, zei de boer.