Onder den hiel(1920)–Filip de Pillecyn, Jozef Simons– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Wiek luid Wiek luid de toekomst te gemoet Hart van de menschheid, los van duizend banden, Begeerte, sidderend in duizend handen, En haat, vlammend uit duizend oogen gloed. Millioenen knapen die uw jeugd verbeurde, Omlaaid van logen met een gouden schijn, En gij, o mannen, die den kostbren wijn Van goede daden hebt met bloed gekleurd. Dichters, die 't Leven in den Dood aanriept, Zinlooze grooten in uw martlaarstochten, Hoe bloedig zijn de rozen die omvlochten De marmren slapen die ge uw afgod schiept. Slaat los u zelf! Hoezee de rosse nachten Stormend met wee van eeuwen over u, De hartstocht der kanonnen en het ruw Gemor van opstand binst uw eindelooze wachten; En de arm gestaald voor onwil en de hand Vereelt in slavernij! Wiek luid, o hart der harten, Tot waar geen grens is tusschen land en land En aller vreugd úw vreugd, en aller smart ùw smarte. Vorige Volgende